De Gids. Jaargang 166(2003)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 454] [p. 454] Amjad Nasser Meisje bij Costa In het café Costa in Hammersmith kwam ze binnen en nam plaats aan het tafeltje tegenover mij, hoewel er in het café geen bezoekers waren, op een morgen die tevergeefs poogde stralen te ontlokken aan de satijnen Londense hemel. Ik zat te denken aan een gedicht waarin een meisje binnenkomt en plaatsneemt tegenover een dichter die een gedicht probeert te schrijven over een meisje dat binnenkomt en plaatsneemt tegen- over hem in een café waar geen bezoekers zijn. Het meisje legde haar boeken op de tafel, plaatste haar tas op de grond en ontdeed zich van een violet kunstleren jasje waarbij er regendruppels vielen en haar harde borsten naar voren schoten en schokten vanachter haar blouse. Ze boog zich over haar tas, haar haar kwam naar voren hangen, ze bracht het in een snelle beweging naar achteren, stak een sigaret op en nipte aan haar koffie, terwijl ze mij intussen schuins aankeek. Meer dan eens maakte ze aanstalten om iets te zeggen, maar deed het niet; meer dan eens maakte ik aanstalten om haar aan te spre- ken, maar bedacht mij. Met haar blauwe blouse met halve mouw die haar knoestige armen onbedekt liet, en haar schouders waar jonge panters vanaf spron- gen, en haar voet die onder het tafeltje draaide als een windvaan, leek zij op het meisje van het gedicht. Alle tekenen wezen naar haar. Zwaarte en beweging van de lucht onder de tafel waren aan het ver- anderen. Ik wierp mijn pen, als viel hij per ongeluk, op de grond om te zien wat er zou gebeuren. Nauwelijks had ik hem opgepakt en mijn hoofd weer opgericht, of het meisje was verdwenen. [pagina 455] [p. 455] Op de muur tegenover mij was een grote reclameplaat van een meisje alleen dat zit te roken, koffie opslurpt en schuins opkijkt in een lokaal dat lijkt op dit café. ......................... ......................... De nog-steedse werveling onder de tafel Het warme koffiekopje De brandende sigaret op de rand van de asbak Het met lippenstift besmeurde papieren servet Mijn hart waarvan de kloppingen van verre hoorbaar zijn Het gedicht dat aan een ander gedicht moest denken en het schreef. Londen, begin 2000 [pagina 456] [p. 456] Nog een Penelope Nacht der reizenden: Omslagdoek van zilveren zuchten Waaraan de dame van het lange wachten weeft. Zijn liederen roeren ons opnieuw ten diepste. De omwikkelden vuren hun rijdier aan Op de startbaan van de duistere lust van het gevaar, Stellen schouders bloot aan dauw die parelt door 't gezucht der bomen Onder een toekijkende hemel. Nacht der reizenden: Seringen tuniek op de schouders van een dame Die twintig jaren lang Een stille hunkering weefde voor een man met verwonde knie Die niet kwam. Londen, 1988 [pagina 457] [p. 457] Dichtervriendschap I Wie mij ziet informeert niet meer naar jou, Wie jou ziet informeert niet meer naar mij. En zo het al gebeurt, is gemompel ons antwoord. Niet ons hinniken van voorheen. Het schijnt dat wij plotseling oud geworden zijn, De veertig gepasseerd. Dat wordt alleen wie niet Aan de passerenden zijn woordbreukmacht verspilt, Want dichters die de draak der vriendschap voeden met hun schoudervlees, Sterven doorgaans spoedig na hun eerste verzen. II Je liep met mijn verzen zo snel als de korte-afstandsloper, Ik liep met die van jou om je vóór de eindstreep in te halen. We waren sterk genoeg om woorden te betalen aan wie geneigd was Kritiek te uiten op de verzen van de afwezige derde. En nu Ik denk na Ik span mijn lippen Ik antwoord in neutrale termen, veel te droog voor jouw ‘niveau’ als dichter, Pogend te voorkomen dat mijn wrevel zichtbaar wordt omdat je nog springschrijvend bent En hoogstwaarschijnlijk óók zo doet. [pagina 458] [p. 458] III Waar is de koperen long, het kenmerk onzer stemmen als jij over mij sprak en ik over jou? Waar zijn de vuisten die balden tegen onze critici die vast en zeker toegenomen zijn Nu in de koffiehuizen? Waar zijn wij van wie men als men een van ons zag, dacht dat hij er twee was? IV De twee dichters die elkander troffen onder flitsen van beloften op een Arabische soiree waar een leven wordt beschut dat met het hoofd naar achteren voorwaarts gaat, van wie er een pastorale ver- zen schrijft in vrije vorm, de ander een gebonden vers dat zijn stijl ontleent aan de kleefstof der lyriek, liggen nu languit, zij aan zij, in het groene veld der vriendschap, lezen elkaar gedichten voor die voor niets minder gaan dan de wereld te hervormen. Londen, lente 1999 Vorige Volgende