van een specifiek persoon. Romans worden meestal over een enkeling geschreven en die enkelvoudigheid rechtvaardigt hun zonderlinge aanspraak op zoiets als de universele waarheid.
Wat een schrijver te zeggen heeft over De Roman is meestal niet meer dan een pleidooi voor zijn eigen aanpak van het schrijven. Ik ben geen uitzondering, en mijn manier van schrijven is voortgekomen uit slechts een van de diverse moderne tradities, namelijk de traditie om minder gewicht toe te kennen aan de handeling dan aan introspectie, herinnering, waarneming en reflectie, en liever de avonturen van de geest te formuleren dan de avonturen die zich voortdurend daarbuiten in de realiteit afspelen. Ik sluit me aan bij elke schrijver die het vermoeden heeft dat er niets reëler is dan de manier waarop de geest de stroom van verschijnselen interpreteert en erop reageert.
Mijn persoonlijke literaire tabernakel herbergt een eclectische reeks idolen die waarschijnlijk zouden mopperen over het gezelschap waarin ze verkeren, aangezien ze eerder door vorm dan door thematiek met elkaar verbonden zijn: Marcel Proust, Patrick Modiano, Thomas Bernhard, Saul Bellow, om er een paar te noemen. Bij al hun verschillen delen ze een hang naar de monoloog, ze laten het schrijven zelf de vibrerende streng worden die gedachten, emoties, indrukken, afwijkingen en gebeurtenissen aaneenrijgt in de poging van de schrijver om de wereld en het Ik in balans te brengen.
De meesten zijn trouwens Fransen en er is geen Deen bij. Hoe komt dat? Misschien is het makkelijker om naar inspiraties te verwijzen die een zekere inspanning gekost hebben. Hoe het ook zij, ik kan nu toegeven dat inspiratie vaak voortvloeit uit productief wanbegrip. Natuurlijk zijn er Deense meesters die in mijn achterhoofd zitten te fluisteren, maar ik hoor hen niet, zozeer zijn ze onderdeel van de atmosfeer die ik inadem. Je hebt de ingehouden intimiteit en de subtiele, ironische perspectiefwisselingen bij Hans Christian Andersen en zijn universele gewoonte om zich in details te verliezen. Je hebt de melancholieke gevoeligheid bij Herman Bang, een milde toon, een ingehouden wanhoop; hij zit zo dicht op zijn personages dat je ze kunt horen ademhalen in de stilte van hun kamers waar de klok stukjes van de eeuwigheid af tikt.
De huiskamer, en niet de wereld, is ons schouwtoneel, want Denemarken heeft het grootste deel van zijn dagen aan de rand van de geschiedenis doorgebracht. Wij zijn slechts licht beroerd door de tragedies van de afgelopen eeuw, vandaar dat we zo'n merkwaardig gedempt gevoel van afstand ervaren tussen ons emotionele interieur en de lichtflitsen aan de horizon. Dit is in elk geval mijn Deense