bracht dat je hart 's nachts finaal gebarsten was.
Anderzijds, Pier Edipaolo Re, beklaag ik je allerminst. Aan leed gebonden was altijd al eenieder die zich de liefde aandeed. Voor altijd beslapen beslaapbaar open ligt het Thebaanse bed. Ooglichtloos zweeft het beeld je voor de geest van hoe je met Iokaste vree, hoe het volkomen weldadige zich zo onafwendbaar wentelde dat het een gewelddaad werd. Of valt in de dood alle vreselijks van ons beleven van de schande weg en is het dan pas blijvend van verrukking feest? Is het soms daarom dat het groen uit het hoofdeinde van je graf zich zo weelderig breed groeiend tegen de muur op, zich met melkwitte bloeisterstelsels over de muur heen weeft en zich er blijmoedig laat wiegen door de zoele zomerwind: omdat het met het fijnst van zijn haarwortels in je heeft voorvoeld dat slechts het ultiem bekoelde, de winter die ooit geen ene snars lente meer geeft, alles maar dan ook alles weg heeft van dat ene Eden uit Genesis 2, waarin iedereen ongekleed was maar zonder beschamend ach en wee?
Nee, ik benijd het niet dat je het leven liet, ben niet zo morbide van ons te willen vinden dat er pas echt vervulling is als kistmolm indaalt en voorts zand zakt in onze ribbennis. Misschien dat de liefde slechts voorwendsel is, maar het liefst houd ik eraan vast met heel mijn vlees. Eens, weet ik, was je het volslagen met me eens. En wat je was, moet je weten, is nog lang niet voltooid gedeeld.
Houden we ons dus aan het leven. Geen gewezenen, aanwezigen willen we zijn. Maar (ik citeer) ‘het echte geweld is dat van de tv’, ‘weigeren aanstoot te nemen is een moralisme’, ‘seks tegenwoordig is het voldoen aan sociale plicht’, ‘de nieuwe cultuur, die van de consumptiecivilisatie, is het nieuwe totalitarisme met een repressie zonder precedent’.
Arme Pasolini, hoor ons aan maar benijd ons niet. Bevrijden kunnen we slechts zo nu en dan een lijfeigen gevangenenlied. Begekt door gemaakt begeind gebekkentrek van fortuinraddraaiers die ons gehaaid naar eigenst geluk doen raden samen met hun mondgesnoerde roodlippige assistentes die zo uitgesproken met hun strak omspannen hammen draaien dat als onder rijmdwang alle mannen aandrang voelen en woelen, graaien, naaien willen, wordt nacht in dag uit o zo kleurrijk onze blik beflitst vanuit het vermeendst privé-bezit, het oplichtscherm.
We moesten onszelf eens zien. Het is een raar gezicht. Maar wel fraai. Dat geflakker op onze epidermis als van een meerkleurenfakkel die ook nog onophoudelijk schaterend gekakel, schreeuwen en muziek voortbrengt, alsof ons kijkende gelaat in lichterlaaie staat