hoop valse maar hevig opgeklopte weemoed bespaard.
Nu bespaart hij ons geen detail: ‘Overal stonden piepkleine vaasjes die gevuld waren met minuscule bloemen, maar als zo'n vaasje omviel, maakte het bloemenwater een enorme vlek.’ (blz. 52)
Dit grenst aan absurdisme, maar helaas wil het ook geen absurdisme worden. Vaasjes gevuld met bloemenwater, die omvallen en vlekken veroorzaken. Ja, het universum van het jongetje dat Guus was is niet alleen gevuld met zilveren rivieren maar ook met het literaire wonder van omvallende vazen.
Aan dit werkje gaan drie citaten vooraf, waarvan een van Georges Perec. Het jongetje, inmiddels verworden tot rancuneuze opklopper van onechte gevoelens, wil ons wijsmaken dat achter zijn overvloed aan overbodige en onhandig geformuleerde details een literair programma schuilgaat. Hij wil zoiets doen als Perec deed. De arme.
Luijters is het type zieke dat schrijft: ‘Zijn of niet zijn, dat is de vraag.’
En als je hem dan aanstoot en zegt: ‘Is dat geen cliché,’ antwoordt hij: ‘Nee, dat is geen cliché, dat is Shakespeare.’
‘Mijn dagboek was zo saai als het leven en na een tijd hield ik ermee op,’ (blz. 127) schrijft Luijters.
Alweer verdient hij een prijs, want zijn proza is nog saaier dan het leven en hij is er tot vandaag niet mee opgehouden.
Hij blijft zijn natte dromen beschrijven alsof hij van seks nooit iets anders heeft meegemaakt dan erotische films op bedenkelijke televisiekanalen: ‘We lagen onder een laken en ik likte het zweet van haar schouderblad en heupen.’ (blz. 152)
Luijters laat zich wel meeslepen door zijn pik, maar waar hij het zweet oplikt en waar niet, daar is hij dan plotseling weer kieskeurig. Alleen van schouderblad en heupen, en altijd onder de lakens, geheel conform de wetten van het genre.
‘Als kind al werd het huis door mij als heel klein ervaren,’ (blz. 46) schrijft Luijters. Als kind al ervoer hij huizen als heel klein, als kind al kon hij niets produceren dat de saaiheid van zijn leven ontsteeg, maar wat werkelijk te klein is, is niet het huis van zijn ouders die er ook niets aan kunnen doen dat ze dit ter wereld hebben gebracht.
Te klein is zijn talent, zijn intelligentie, zijn observatievermogen, zijn concentratie, zijn inzet.
Aan alles wat Luijters produceert hangt de geur van verrotting en bederf overdekt met als weemoed vermomde rancune.
‘Ze maakte een uitnodigend gebaar en tien minuten later was ik