Annet Mooij
Leopold Lehmann (1817-1880)
Al dagenlang kan ik een gevoel van vreugde maar met moeite onderdrukken. Leopold Lehmann is dood! Vandaag wordt hij begraven. Zijn plotselinge heengaan zal stellig worden betreurd door zijn familie en zijn naasten, op dit moment verzameld om zijn graf. Zijn verdiensten, ze zijn er ongetwijfeld, zullen worden geroemd; zijn naam in ere herdacht. Het zij hem gegund. Hier, in de verlaten hal van de vrouwenkliniek aan de Oude Turfmarkt, wil ik mijn eigen gedachten aan hem wijden.
Als ik mijn ogen sluit, zie ik hem weer voor me, zoals hij het terrein van het Binnengasthuis doorkruiste, op weg naar zijn kliniek; zijn grote gestalte, zijn wat waggelende manier van lopen, zijn vlezige hoofd, aan weerszijden bedekt met reusachtige bakkebaarden, dicht als de vacht van een dier in de winter. Hier binnen, in de zalen hierboven, zwaaide hij de scepter, hoewel zijn gezag door de gebeurtenissen van de afgelopen tijd niet ongeschonden was gebleven.
Ja, de gebeurtenissen. Waar moeten we beginnen? Misschien maar op het moment dat hij mijn wereld betrad en ik hem ben gaan volgen, in 1849, nu eenendertig jaar geleden, toen hij benoemd werd tot docent aan de Klinische School en de leiding kreeg over de kraamzaal, ergens verderop op het terrein. De aparte kliniek, hier aan de Oude Turfmarkt, bestond toen nog niet. Zijn benoeming had Lehmann te danken aan een besluit van zijn collega, C.B. Tilanus, die behalve de verloskunde ook de heelkunde onder zijn hoede had. Die combinatie beviel hem slecht, eigenlijk al sinds het moment dat hij kennis had genomen van de ideeën die de Hongaarse verloskundige Ignaz Semmelweis had over het ontstaan van de gesel van de kraamkliniek, de kraamvrouwenkoorts. Tilanus kende het verschijnsel beter dan hem lief was; hij had ze al te vaak gezien, de jonge moeders, ijlend van de koorts, stuiptrekkend en krimpend van de pijn, verwikkeld in een gevecht dat ze niet konden winnen. Hij wist wel hoe het kwam - de kwalijke dampen, de rondgaande