was geweest. Pas in 1979, toen hij al acht jaar secretaris-generaal van de navo in Brussel was, werden eerdere geruchten duidelijker dan ooit bevestigd. Joseph had in de jaren 1934-1936 wel degelijk deel uitgemaakt van het ledenbestand van de nsb.
De secretaris-generaal spoedde zich in paniek in zijn navo-Rolls-Royce naar het huis van broer Huib Luns, de architect, in Nederland. Oppositieleider Joop den Uyl had in het parlement reeds gesteld dat Luns uit Brussel diende te verdwijnen indien zou worden bevestigd dat hij inderdaad nsb'er was geweest. Om van een aartsleugenaar te verwachten dat hij op zijn oude dag, op het hoogtepunt van zijn carrière, de waarheid zou opbiechten, is wel zéér naïef. Toch trapte het hele land er opnieuw met zevenmijlslaarzen in. In 2000 - na de uitspraak van de arbitragecommissie in mijn vierenveertig jaar durende conflict met de staat, Buitenlandse Zaken en de inlichtingendiensten - kreeg ik bezoek van de weduwe van Huib, mevrouw Adele Luns.
Zij getuigde dat Joseph zijn broer op 7 maart 1979 kwam smeken het land en volk van Nederland met een nieuwe leugen op te zadelen en akkoord te gaan met het verspreiden van een nieuw fabeltje, namelijk dat Huib zijn broer Joseph zonder diens voorkennis nsb-lid zou hebben gemaakt. Huib stribbelde aanvankelijk tegen, maar ging door de knieën voor de argumenten van zijn broer, die zich beriep op de verklaring van Joop den Uyl dat hij op oneervolle wijze de navo zou moeten verlaten, indien de waarheid bekend zou worden. Adele ergerde zich die dag groen en geel aan dit bedrog van beide broers. Zij was tegen het toevoegen van nieuwe aan oude leugens gekant, en was aanwezig toen haar man door zijn broer letterlijk werd gedwongen hieraan mee te doen.
Volgend op broer Huibs toezegging, schreef Joseph 7 maart 1979 aan de premier: ‘Hooggeachte heer Van Agt, Kennisneming van de brief met bijlagen, die u op dinsdag, 7 Maart j.l. aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebt gezonden, alsmede van de publieke reacties die daarop tot dusverre zijn gevolgd, geven mij aanleiding u het volgende ter kennis te brengen. Een van mijn broers heeft mij laten weten, dat hij in 1933 of 1934 lid is geworden van de nsb en mij tezelfdertijd voor die partij heeft opgegeven, alsmede dat hij, toen hem duidelijk was geworden dat ik voor die partij niet voelde, mijn lidmaatschap heeft opgezegd. Met gevoelens van de meeste hoogachting en vriendelijke groet, uw dw. J.M.A.H. Luns.’
cda-fractievoorzitter Ruud Lubbers constateerde in 1979, in reactie op de verklaring van Den Uyl, dat Luns mogelijk diende te ver-