hier, gedregd’), maakt een zwenking naar Krishna-‘haiku's’ (‘Warmte op Mijn lijf,/ Wolk tussen Mijn voeten,/ Voortdurend gepiep’), en komt uit bij een van bitterheid bevrijde verzoening met zijn overleden steile vader, wiens scheerkwast hij erfde: ‘Stél toch dat Vader als mijn zoon/ Wedergeboren bij ons woont,/ Dan, als de dood voor mij straks komt,/ Heeft hij zijn scheerkwast mooi weerom.’
Een verstokt gelovige - maar eentje met humor. Juister: iemand die een verstokt gelovige zou willen zijn - en dat zijn misschien de enige ware gelovigen, want zij hebben begrepen dat je bij het verwerven van mystieke overtuigingen er altijd de twijfel gratis bij krijgt.
Bij alle devotie en hilariteit is Van Teylingen wezenlijk een schrijversleven lang in de weer geweest met de dood. Typerend is de roman De grote verschuiving van de aardas in 1998 (1996), waarin Hendrik uit diverse bronnen opmaakt dat er een nieuwe zondvloed op til is. De manier waarop hij van zijn kinderachtige woede over slechte recensies probeert te genezen, gauw voor het te laat is in het reine te komen, teneinde op een nieuwe solide ark het wassende water te verbeiden, is even clownesk als gemeend. En, vroeg ik hem in 1997, doelend op die aangekondigde Apocalyps: vergaat de wereld volgend jaar nog?
‘Alles wijst erop,’ antwoordde hij opgeruimd.
Het jaar 1998 kwam, en er gebeurde niets. Nu ja, er was een overstroming in Limburg, maar dat was een peulenschil vergeleken bij wat Van Teylingen had voorzien. Zelf leek hij er klaar voor. In Bij de gratie van de dichtspier verzocht hij de lezer niet in somberheid te vervallen bij zijn mogelijke verscheiden: ‘(Z)ie het juist als een dikke bof/ Dat ik het tranendal ontvlied.// Negeer het nare sterflawaai,/ Het zwaar gehik en gaar gekrijs,/ Galm allemaal een psalm voor mij/ En vort ben ik naar 't paradijs.’ Dat het toch weer een psalm moest zijn, wijst op het verzoenende karakter van Van Teylingens latere werk.
Het is mij onbekend of er veel naar lawaai aan zijn sterfbed te vernemen was, al doet het mooie afscheidsvers ‘Zo verloren’ van Erik Menkveld (uit diens bundel Schapen nu!, 2001), Van Teylingens toenmalige redacteur bij De Bezige Bij, anders vermoeden. Ineens was de montere dichter doodziek en stervende.
In geen van de mij bekende necrologieën is melding gemaakt van de wrange uitkomst van zijn voorspelling. Want niet de aardas verschoof in 1998, maar Hendrik van Teylingen zélf moest nog net in dat jaar het aardse leven voor het eeuwige verwisselen.