De Gids. Jaargang 165
(2002)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 989]
| |
J. Goudsblom
| |
[pagina 990]
| |
De cultuurIk keer dus ‘terug naar Nederland’ - het kleine stukje deltagebied in West-Europa waarop zich nu al meer dan vierhonderd jaar geleden een samenleving van mensen-in-een-eigen-staatsverband heeft gevormd, die sindsdien met één korte onderbreking (ten tijde van Napoleon) heeft voortbestaan. Binnen de samenleving in staatsverband is een eigen herkenbare cultuur ontwikkeld, met een eigen taal. Zo geschetst staat niet de cultuur voorop maar de samenleving - als een sociale figuratie, een sociaal netwerk waarin mensen op allerlei manieren met elkaar verbonden zijn. Daarbinnen circuleert cultureel kapitaal. Dat wat we de Nederlandse cultuur noemen komt neer op al het culturele kapitaal dat leden van de Nederlandse samenleving als Nederlanders aan elkaar hebben doorgegeven, oftewel alles wat ze als Nederlanders van en aan elkaar geleerd hebben. Om het functioneren van die cultuur te begrijpen is het zinvol ook te letten op de uitwisseling van emotionele energie: met welke gevoelens de leden van de samenleving elkaar bezien en bejegenen, vervuld van bewondering, of minachting, of jaloezie. De begrippen sociaal netwerk, cultureel kapitaal en emotionele energie ontleen ik in hun onderlinge samenhang aan de Amerikaanse socioloog Randall Collins. Ik zal er verder weinig naar verwijzen, maar ze zitten wel in de hele gedachtegang van mijn betoog verwerkt. Over het begrip cultuur zal ik kort zijn.Ga naar eind2. Ik vat dit op in de betekenis die in de sociologie en antropologie gebruikelijk is en die kan worden samengevat in de formulering ‘alles wat mensen van en aan elkaar geleerd hebben, en dat hun gedrag en hun denken en voelen beïnvloedt’. Onder ‘Nederlandse cultuur’ is dan dus te verstaan ‘alles wat mensen als leden van de Nederlandse samenleving van en aan elkaar geleerd hebben, en dat hun gedrag en hun denken en voelen beïnvloedt’. Deze omschrijving klinkt eenvoudig, maar stelt ons wel meteen voor een probleem. Immers, het meeste wat Nederlanders van en aan elkaar geleerd hebben, verschilt niet wezenlijk van wat mensen in omringende landen van en aan elkaar geleerd hebben. Het onderscheidende is marginaal, maar het is er, en er wordt vaak grote betekenis aan gehecht, zowel door Nederlanders zelf als door buitenlanders. Voordat we ons echter blindstaren op het onderscheidende, het bijzondere, dienen we te beseffen dat verreweg het meeste aan de Nederlandse cultuur niet exclusief Nederlands is, maar algemeen West-Europees of zelfs algemeen menselijk - en daarbij dan bovendien nog tijdgebonden. | |
[pagina 991]
| |
Tot de cultuur die Nederlanders met elkaar gemeenschappelijk hebben behoren kennis, ervaringen, gewoontes en gevoelens. We zouden ook nog kunnen denken aan speciale kundigheden of vaardigheden, zoals bijvoorbeeld het fietsen. Nederlanders kunnen over het algemeen beter fietsen en minder goed skiën dan Zwitsers. Hoewel dit een plausibele generalisatie is, valt er toch geen enkele conclusie uit af te leiden over individuele Zwitsers en Nederlanders. Fietsen is niet een vaardigheid die uitsluitend bij Nederlanders voorkomt; voorzover er zulke vaardigheden bestaan, zijn die direct te herleiden tot kennis en gewoonten - zoals kennis van de Nederlandse taal en de gewoonte die te gebruiken. Ook bij de taal doet zich trouwens het afbakeningsprobleem voor. Ten eerste is wat wij de Nederlandse taal noemen verre van homogeen, en samengesteld uit allerlei ‘subtalen’. Ten tweede vallen de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving niet samen, omdat nu eenmaal ook in een groot deel van België het Nederlands de voertaal is, terwijl heel wat inwoners van Nederland deze taal maar gedeeltelijk of in het geheel niet beheersen. Leden van de Nederlandse samenleving doen dagelijks kennis op in allerlei situaties: thuis, op straat, op school, via de krant, de radio, televisie, in verenigingen. De belangrijkste nationale netwerken via welke ‘Nederlandse’ cultuur wordt doorgegeven zijn het onderwijs en de media. Via de media kennen de meeste Nederlanders de namen van zogenaamde ‘bekende Nederlanders’. Sommigen daarvan zijn internationaal bekende Nederlanders zoals Johan Cruijff, maar veel groter is de groep van nationaal bekende Nederlanders die binnen Nederland algemeen bekend zijn, en van wie de bekendheid (zoals ooit van de toenmalige premier Joop den Uyl gezegd is) ophoudt bij Wuustwezel, bijvoorbeeld André van Duin of Katja Schuurman. Hun namen duiken geregeld op in de Nederlandse media, die samen een nationaal roddelcircuit onderhouden. Al deze kennis, van Nederlandse woorden en namen met de daarbijbehorende associaties, vergemakkelijkt het leven binnen Nederland, en bij ontmoetingen met Nederlanders in het buitenland. Ze vormt een onzichtbaar scherm dat de Nederlanders bijeenhoudt en tegelijk afsluit. Afhankelijk van hun leeftijd delen Nederlanders ook een aantal gemeenschappelijke ervaringen met de daaraan verbonden herinneringen: aan de crisisjaren, de Duitse bezetting, de bevrijding, de watersnood van 1953, tot en met het beleven van de opkomst van Pim Fortuyn en zijn dramatische dood. | |
[pagina 992]
| |
De Tweede Wereldoorlog heeft waarschijnlijk wel de meest ingrijpende gemeenschappelijke ervaringen van de afgelopen eeuw gebracht. Een minderheid van ouderen (ruim tien procent van de bevolking) heeft die ervaringen bewust meegemaakt; voor andere Nederlanders leeft de oorlog voort in de vorm niet van persoonlijke herinneringen maar van kennis van het verleden, en in gewoontes zoals het al dan niet meedoen aan de nationale dodenherdenking op 4 mei. Een schijnbaar ondergeschikt detail dat ikzelf me uit de oorlog herinner betreft de vele in het Duits gestelde wegwijzers voor de Duitse Wehrmacht en andere Duitse instanties die op straat verschenen, naast de vertrouwde anwb-wegwijzers. Die verkeersborden toonden de gewijzigde machtsverhoudingen; ze lieten zien wie er de baas waren: de Duitse bezetters met hun Nederlandse handlangers. Na de bevrijding maakten we nog een tweede bezetting mee, door de Geallieerden, in de eerste plaats de Canadezen. Die duurde maar kort, maar is voor wie haar hebben meegemaakt al even onvergetelijk. Naast gedeelde kennis en ervaringen zijn ook bepaalde gewoontes kenmerkend voor Nederlanders, bijvoorbeeld eetgewoontes: zowel wat er gegeten wordt als wanneer en waar en hoe dat gebeurt. Daarin bestaan grote verschillen naar leeftijd, klasse en regio, en er zijn in de loop van de tijd vele veranderingen in opgetreden; maar ook met de komst van fastfood blijven er populaire gerechten zoals de haring, de pannenkoek en de kroket die in Nederland allemaal net iets vaker en net iets anders geserveerd en gegeten worden dan over de grens. Het Nederlanderschap is soms herkenbaar in iemands hele manier van optreden, als een fluïdum waar moeilijk de vinger op te leggen is maar dat toch de hele houding en verschijning doordringt. Zo bezocht ik een jaar of twintig geleden de ruïnes van Megiddo in Israël. Vlak nadat ik mijn huurauto geparkeerd had arriveerde een bus met een klein gezelschap toeristen met een Engelssprekende gids. Ik vroeg de gids of ik me bij hen mocht aansluiten, en volgde de rondleiding. Ik hoorde een echtpaar Nederlands spreken, maar besloot zelf niets te zeggen en me als Nederlander incognito te houden. Toen de rondleiding was afgelopen, bedankte ik de gids en stapte weer naar mijn auto. De Nederlandse man riep mij na, in goed verstaanbaar Nederlands: ‘Goeie reis verder.’ Hij had mij toch als landgenoot herkend. Misschien wel het meest ongrijpbaar, maar daarom niet minder | |
[pagina 993]
| |
reëel zijn de gevoelens waaraan alle Nederlanders deel hebben, juist in hun hoedanigheid van Nederlander. Het gaat hier vooral om gevoeligheden die te maken hebben met de eer en waardigheid van de Nederlandse natie. Alle Nederlanders, of ze het willen of niet, zijn daarbij betrokken. Ik geef nog een kleine persoonlijke ervaring als voorbeeld. Bij een bezoek aan een bevriend Duits echtpaar in de Duitse stad Münster toonden zij mij de zaal waar in 1648 de Vrede van Münster is gesloten, waarbij de Republiek der Verenigde Nederlanden officieel als soevereine staat werd erkend door de grote mogendheden van West-Europa. Toen we weer buiten stonden, zei mijn vriend: ‘Als de besprekingen toen anders waren verlopen, was er nu geen Nederland geweest.’ Ik voelde me door die opmerking onaangenaam getroffen - en dat niet alleen omdat hier de historische werkelijkheid geweld werd aangedaan. Wat mij vooral stoorde was dat mijn vriend als lid van de veel grotere natie Duitsland iets zei dat afbreuk deed aan het vanzelfsprekende bestaansrecht van Nederland. Erg was het niet, maar toch: zo'n kleinering van je nationale waardigheid is een aantasting van je persoonlijke waardigheid. Zoals omgekeerd een opwaardering van de reputatie van de natie waar je toe behoort je gevoel van eigenwaarde kan opkrikken. Dit emotionele feit wordt intellectueel vaak ontkend, juist in een klein land als Nederland, dat op dit punt zwak staat en kwetsbaar is. De socioloog Bram van Stolk heeft aan zijn proefschrift de titel Eigenwaarde als groepsbelang gegeven. Het omgekeerde geldt evenzeer: groepswaarde vertegenwoordigt eigenbelang. Ieder lid van welke groep ook heeft er belang bij dat de groepen waartoe hij of zij behoort aanzien genieten en in staat zijn om dit aanzien in stand te houden. (Vandaar de beroemde verzuchting van Groucho Marx dat hij geen lid wenste te zijn van een club die hém als lid zou accepteren.) De emotionele band met de eigen natie kan heel verschillende reacties uitlokken, van uitbundig Oranjegevoel bij sportevenementen tot een soort ‘innere Emigration’ van Nederlanders die hier niets mee te maken willen hebben. Maar ook het afwijzen duidt op geraaktheid; aan de gevoelsmatige kant van het Nederlanderschap valt niet te ontkomen. | |
Het volkskarakterIk zou nog lang kunnen doorgaan met het vertellen van wederwaar- | |
[pagina 994]
| |
digheden en commentaren die wijzen op ‘typisch Nederlandse’ kennis, ervaringen, gewoontes en gevoelens. Ik zou daarmee voortborduren op een lange traditie van anekdotes en waarnemingen, van Nederlanders zelf en van buitenlanders, over wat er bijzonder is aan de Nederlandse cultuur - een traditie die al in de zestiende eeuw is ingezet en die wat de bijdragen van buitenlanders betreft in onze tijd wordt voortgezet in een boek als The Undutchables van Colin White en Laurie Boucke en in geschriften van de Vlaamse Hollandwatcher Eric de Kuyper. In deze literatuur ligt de nadruk op ‘het bijzondere’, met voorbijgaan aan het ‘algemene’.Ga naar eind3. Een aardige collectie historische waarnemingen van buitenlanders biedt het nog altijd lezenswaardige boek van G. Brugmans Onder de loupe van het buitenland uit 1929. Het bevat interessante en scherpzinnige commentaren van onder anderen Sir William Temple, Voltaire en Diderot. Sommige gesignaleerde Nederlandse eigenaardigheden worden geprezen, andere afgekeurd. Brugmans geeft meteen al aan hoe de waardering van de Nederlandse cultuur veranderd is, vooral bij onze oosterburen, van bewondering en afgunst in de zeventiende eeuw tot misprijzen en spot in de achttiende. Zo noemde in de tweede helft van de achttiende eeuw de Duitse literator Johann Gottfried Herder de Nederlanders ‘ein dekadentes Handelsvolk ohne Poesie’ en volgens zijn tijdgenoot de fysicus en filosoof Georg Christoph Lichtenberg was de ezel ‘ein Pferd ins Holländische übersetzt’. Veel zakelijker zijn de door Brugmans geciteerde aantekeningen van Johanna Schopenhauer, de moeder van de beroemde filosoof, die in 1803 haar man op een zakenreis naar Holland vergezelde.Ga naar eind4. De heer en mevrouw Schopenhauer wilden de eerste dag van hun verblijf met een koets van Almelo naar Deventer rijden en die stad voor het sluiten van de poorten bereiken. De koetsier maakte echter geen enkele haast en bleef doof voor alle vriendelijke en onvriendelijke aansporingen om op te schieten. Ook een gouden dukaat kon hem niet vermurwen: ‘Ein ganz klein wenig drehte der Unverbittliche den Kopf nach uns und blizte das Goldstück verstohlen an. “Hat die Herrschaft so grosze Eile”, fragte er; wir versicherten es ihm auf's lebhafste. “Ich nicht”, sagte er gelassen und fuhr so langsam weiter wie zuvor’ - met als gevolg dat het gezelschap te laat bij Deventer aankwam en de nacht moest doorbrengen in een dorpsherberg. Het is een geloofwaardige en goed vertelde anekdote. We kunnen ons het gezelschap helemaal voorstellen: de ongeduldige Duitse heer en dame, en de onaandoenlijke koetsier die zijn eigen slome | |
[pagina 995]
| |
gang ging. Maar was het gedrag van die Overijsselse koetsier nu typisch Nederlands? De historicus Jan Romein, die een van de beste beschouwingen over het Nederlandse volkskarakter heeft geschreven die ik ken, citeert een Nederlandse tijdgenoot van mevrouw Schopenhauer, W.A. Ockerse, die in 1797 in een boek over ‘het nationaal character der Nederlanderen’ verklaarde: ‘Met één woord, ik moet een beeldnis ophangen, in welke men den Nederlander, maar ook hem alléén, juist herkent.’Ga naar eind5. Deze ene zin toont duidelijk de klip waarop vrijwel alle beschouwingen die de Nederlandse cultuur benaderen via het Nederlandse volkskarakter schipbreuk lijden: het idee namelijk dat dit volkskarakter zou kunnen worden beschreven aan de hand van enkele specifieke, alleen bij Nederlanders aan te treffen, eigenschappen van één ideaaltypische persoon, ‘dé Nederlander’, voorgesteld in de gedaante van een volwassene van het mannelijk geslacht. Telkens weer zijn er pogingen gedaan om deze denkbeeldige Nederlander te typeren. Opvallend is dat daarbij zelden gezocht is naar het wezen van de Nederlandse ‘ziel’ - dat schijnt vooral iets te zijn voor verder oostelijk gelegen streken. Maar wel is menige verhandeling gewijd aan de Nederlandse geest, de Nederlandse volksaard en het Nederlandse volkskarakter. In een bijdrage aan het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift heeft Bart van Heerikhuizen geïnventariseerd wat er alleen al door Nederlandse sociologen in de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw op dit gebied geschreven is. Hij is daarbij allerlei trekken tegengekomen die kenmerkend heetten te zijn voor het Nederlandse volkskarakter, zoals ‘vrijheidsliefde, individualisme met als tegenhanger bandeloosheid, gebrek aan hartstocht, nuchterheid, huiselijkheid, bedaardheid, handelsgeest, burgerlijkheid, neiging tot “fatsoen ophouden”, een weinig gewelddadige instelling, stroefheid, ernst, eerlijkheid, een kritische houding, verdraagzaamheid, zindelijkheid (maar - zo wordt vaak opgemerkt - niet op het eigen lichaam!), belangstelling voor godsdienstige kwesties.’Ga naar eind6. Het is een bonte verzameling kenmerken, die stuk voor stuk juist eerder dof dan bont aandoen. Er is wel sprake van ‘zindelijkheid’ maar niet van ‘zinnelijkheid’. Zoals Van Heerikhuizen opmerkt, zou een lijstje met contrastwoorden (‘Nederlanders zijn collectivistisch, fantasierijk, uithuizig, opvliegend, onverdraagzaam, verkwistend, en zo voort’) weinig instemming ondervinden. Van Heerikhuizen concludeert ten slotte dat de verscheidenheid tussen groepen in de Nederlandse samenleving zo groot is dat we | |
[pagina 996]
| |
ons moeten afvragen of er wel een volkskarakter bestaat. En inderdaad, het is een begrip om voorzichtig mee te zijn. Dat neemt niet weg dat er nationale hebbelijkheden voorkomen - bij Nederlanders zo goed als bij Belgen of Duitsers of Engelsen. Alleen zijn die hebbelijkheden per land niet uniform maar verscheiden. De verscheidenheid op zichzelf lijkt mij echter geen reden om het bestaan van nationale culturen in twijfel te trekken. Integendeel, verscheidenheid is een eigenschap van nationale culturen. Waar het om gaat is of er in de verscheidenheid kenmerkende patronen te herkennen zijn. Laat ik voordat ik nader op die vraag inga nog een anekdote ophalen, uit het in 1968 verschenen boek van de Spaanse diplomaat de hertog van Baena, Het raadsel Nederlander. Tijdens de Tweede Wereldoorlog in Londen, bracht De Baena een keer een bezoek aan Queen Mary van Engeland en kwam daar koningin Wilhelmina tegen, die juist bezig was afscheid te nemen. ‘Toen koningin Wilhelmina weg wilde gaan zei Queen Mary echter plotseling: “Waar is je mantel? Het is ontzettend koud buiten.” Ze stuurde een van haar lakeien naar de auto om hem te halen. De jongeman kwam vrijwel onmiddellijk weer terug, bleek en niet op zijn gemak, omdat hij geen mantel in de auto had kunnen vinden, en Queen Mary daar niet over te spreken was. De reactie van Wilhelmina was echter even afdoende als onverwacht: “Nee, ik had geen mantel bij me”, zei ze tegen Queen Mary. “Ik heb een deken over mijn schouders geslagen toen ik hierheen kwam.” Iedereen haalde opgelucht adem, de lakei in de allereerste plaats, die nu prompt terugkwam met de deken. En Wilhelmina hulde zich in haar deken, alsof ze op de Hollandse dijken stond tijdens een overstroming, en vertrok.’ De Baena bleef achter bij Queen Mary. Hij vervolgt zijn verslag als volgt: ‘Toen ik met Queen Mary de trap opliep vroeg ze mij: “Zag U die deken?” “Ja Mevrouw”, antwoordde ik, “die heb ik gezien.” Ze keerde zich weer naar me toe en liet er op volgen: “Weet U dat het een paardendeken was?”Ga naar eind7. Voor De Baena symboliseert deze paardendeken de soberheid die hij kenmerkend acht voor Nederlanders in het algemeen. Leggen we De Baena's verslag over vorstelijke soberheid in 1944 naast dat van Johanna Schopenhauer over de lompheid van een Twentse koetsier in 1803, dan kunnen we uit die twee losse anekdotes onmogelijk verstrekkende conclusies trekken over het Nederlandse volkskarakter. Ze passen echter wel in een bepaald patroon, en zeggen iets over sociale gewoontes, over de manier waarop leden van diverse standen en klassen met elkaar omgaan. Deze gewoontes zijn binnen een be- | |
[pagina 997]
| |
paalde nationale cultuur zoals de Nederlandse heterogeen en complementair: de koningin anno 1944 gedroeg zich heel anders dan de koetsier anno 1803, maar de gedragingen van hen allebei waren afgestemd op een specifieke context, die ook nu nog als Nederlands herkenbaar is. De Nederlandse samenleving wordt gevormd door mensen van verschillend geslacht en verschillende leeftijd, uit verschillende regio's, behorend tot verschillende sociale klassen en geloofsovertuigingen, en voor een deel afkomstig uit verschillende geboortelanden. Ook al is het onmogelijk hen allen met één individueel-psychologische term te karakteriseren, zij maken sociologisch onmiskenbaar deel uit van één nationaal sociaal netwerk en één nationale cultuur. | |
Nederlandse cultuur als nationale cultuurDie nationale cultuur nu is heterogeen en veranderlijk, en opgenomen in processen die ver buiten de nationale grenzen reiken. Dat wat er specifiek ‘eigen’ aan is, is voornamelijk bepaald door geopolitieke factoren. Heterogeen houdt in dat de Nederlandse cultuur, gelijk iedere nationale cultuur, is samengesteld uit verschillende delen, met verschillende eigenschappen, die echter gemeen hebben dat ze met elkaar in verbinding staan en elkaar beïnvloeden. Om dit geheel te karakteriseren kunnen we niet terugvallen op termen die alleen maar iets zeggen over de samenstellende delen - met andere woorden, op individueel-psychologische termen. Ook al gaat er van begrippen als volksaard en volkskarakter een suggestie in deze richting uit. De veranderlijkheid betekent dat we wel een zekere continuïteit in de Nederlandse cultuur kunnen erkennen, zonder dat we die hoeven te herleiden tot een kern of een essentie die voortdurend gelijk blijft. Niets is onveranderlijk; sommige dingen veranderen weliswaar in een trager tempo dan andere, maar dat betekent niet dat ze daarom ‘wezenlijker’ zijn. Nederland anno 2002 heeft ongetwijfeld meer gemeen met België of Duitsland anno 2002 dan met Nederland anno 1602 of 1802. De hele samenleving is onderworpen aan processen die het leven zo ingrijpend beïnvloeden dat we in een gesprek met een Belgische gesprekspartner die onze tijdgenoot is veel minder uit te leggen zouden hebben dan in een denkbeeldig gesprek met een landgenoot van een paar eeuwen geleden. Alle veranderingen binnen Nederland hebben steeds deel uitge- | |
[pagina 998]
| |
maakt van veel meer omvattende Europese ontwikkelingen. De meest ingrijpende daarvan is wel de industrialisering. Deze is in Nederland in de negentiende eeuw wat later op gang gekomen dan in andere Europese landen. Maar ook in die andere landen heeft de industrialisering zich niet overal tegelijk in dezelfde intensiteit voorgedaan. En toen de industrialisering eenmaal op verschillende plaatsen in Nederland had wortel geschoten, greep het proces ook hier al snel om zich heen. Eerder was dat al min of meer onopvallend ook zo gegaan met andere processen, zoals de alfabetisering (het toenemend gebruik van schrift), de monetarisering (het toenemend gebruik van geld) en wat we zouden kunnen noemen de temporalisering (het toenemend gebruik van rekenkundige tijdseenheden). Deze processen hebben de Nederlandse samenleving misschien nooit op haar grondvesten doen trillen, maar haar wel in de loop van de tijd drastisch doen veranderen. Ook aan de Nederlanders toegeschreven karaktertrekken zijn veranderd. Jan Romein heeft erop gewezen dat er in de geschiedenis van wat de Nederlandse volksaard is genoemd hele omkeringen hebben plaatsgevonden. Vele buitenlandse bezoekers hebben bij de Nederlanders behalve soberheid en zuinigheid ook het tegendeel daarvan opgemerkt: een neiging tot uitspattingen en dronkenschap. Uiteraard zal ook dit weer nooit voor álle Nederlanders hebben gegolden; maar bovendien zijn, zoals Jan Romein al opmerkte, de drankgewoontes in Nederland mettertijd sterk veranderd; het alcoholgebruik is in de twintigste eeuw drastisch afgenomen, en begint pas de laatste tijd weer te stijgen. Bij alle heterogeniteit en veranderlijkheid en inbedding in bredere stromen blijven er toch dingen die, hoe ongrijpbaar misschien ook, als typerend voor de Nederlandse cultuur kunnen gelden. Gesteld voor de vraag hoe dat ‘eigene’ dan toch te verklaren is kom ik, zoals gezegd, uit op de geopolitieke omstandigheden: de geografische ligging en de heersende machtsverhoudingen. Als voorbeeld noem ik iets dat vaak als het meest specifieke aspect van de Nederlandse samenleving en cultuur wordt opgevoerd: de verzuiling. Dit inderdaad in menig opzicht typisch Nederlandse verschijnsel is terug te brengen op twee omstandigheden. Ten eerste is daar het feit dat Nederland in de beslissende periode van staats- en natievorming in de zestiende en zeventiende eeuw op het grensvlak van katholicisme en protestantisme lag, en buiten de verdeling van Noordwest-Europa in katholieke en protestante gebieden is gebleven; daardoor hebben verscheidene vormen van | |
[pagina 999]
| |
christelijk geloof en geloofsorganisatie zich hier kunnen handhaven. De tweede omstandigheid is dat de versnelde nationale integratie die zich in de tweede helft van de negentiende eeuw overal in West-Europa voltrok in Nederland plaatsvond in een samenleving waarin deze geloofsverscheidenheid stevig geconsolideerd was (zoals ook in de taal tot uiting kwam, met spreekwoorden over ‘twee geloven op één kussen’, een onvertaalbaar verschil tussen ‘hervormd’ en ‘gereformeerd’, en nieuwe in het kader van de verzuiling ontstane woorden als ‘volksdeel’ en ‘andersdenkenden’). Overigens wordt vaak vergeten dat het gedurende het hoogtij van de verzuiling niet de christelijke godsdienst was, die in het Koninkrijk der Nederlanden door verreweg de meeste onderdanen werd aangehangen, maar de islam - de godsdienst van de meerderheid van de bevolking in Nederlands-Indië. En nog een kanttekening (van godsdienst naar opium is maar één stap): in datzelfde Nederlands-Indië heeft lange tijd een drugsbeleid geheerst waarbij het gebruik van opium door Chinezen en inlanders was toegestaan, en de opiumhandel een belangrijke bron van inkomsten vormde voor de regering. Er is vaak gezegd dat in Nederland het geloof en de handel eeuwenlang de dienst hebben uitgemaakt, gepersonifieerd in de koopman en de dominee. Naast geloof en handel heeft water vanouds een belangrijke rol gespeeld in de Nederlandse samenleving en cultuur. We zouden daarom naast de koopman en de dominee de dijkgraaf kunnen zetten als een derde gewichtige en toonaangevende Nederlander. Interessant is ook wat in zulke Nederlandse rijtjes minder goed past. Dat is in de eerste plaats de hoveling. Adellijke hoven hebben sinds de vestiging van de Republiek in Nederland nooit geheel ontbroken; maar hun positie was te zwak om een eigen stempel te drukken op de Nederlandse cultuur. Dat geldt ook voor de militairen die, in tegenstelling tot in Duitsland, in Nederland geen dominant rolmodel hebben gevormd voor de overige bevolking - met als uitzondering hoogstens de grote admiraals, de ‘vlootvoogden’. Toch was de Republiek gedurende haar hele bestaan in de eerste plaats een militaire federatie, met een begroting die hoofdzakelijk in dienst stond van het onderhoud van leger en vloot. En welke Nederlander heeft een grootser praalgraf gekregen dan Michiel de Ruyter, of een imposanter monument dan generaal Van Heutz? Maar veel meer dan in de krijgskunst hebben de Nederlandse eli- | |
[pagina 1000]
| |
tes zich geweerd en bekwaamd in het vergaderen - een vaardigheid die weliswaar verre van exclusief Nederlands is maar die wel in Nederland tot hoge ontwikkeling is gekomen, en onder bijna alle geledingen van het volk wordt aangetroffen, in verenigingen en ad-hoc-comités. | |
De contextIk heb in deze lezing de Nederlandse cultuur beschouwd als behorend tot de de categorie van de nationale culturen, en daarbinnen tot de West-Europese nationale culturen. Binnen West-Europa is de Nederlandse cultuur er één van een kleine natie - en wel een kleine natie met vergane glorie. In deze laatste, meest gedetailleerde rubriek is Nederland misschien de enige vertegenwoordiger; maar toch heeft de toevoeging zin. Ze helpt een bepaalde grondstemming te signaleren en ook te begrijpen - een vorm van emotionele energie, die zich manifesteert in een moeilijk vatbare mengeling van trots en schaamte, van onverschilligheid en (soms geloochende) betrokkenheid. Ik heb heterogeniteit genoemd als een kenmerk van elke nationale cultuur; daaruit valt ook te begrijpen waarom de Nederlandse cultuur zo'n breed spectrum van contrasten en nuances kan vertonen. De specifieke manier waarop dit spectrum van trots en schaamte, van onverschilligheid en betrokkenheid is samengesteld, is typerend voor Nederland. Als sleutelbegrippen om dit mozaïek te begrijpen stel ik voor ‘kleine natie’ en ‘vergane glorie’. Niet alleen vanuit Rusland of Brazilië, maar zelfs uit Frankrijk en Duitsland bezien is Nederland een kleine natie. Dit betekent dat de positie van de Nederlandse cultuur in de wereld in sterke mate wordt bepaald door wat ik eerder wel eens het doorkijkspiegeleffect heb genoemd: wij Nederlanders zitten als het ware in een donkere kamer met een glazen wand waardoor wij de buitenwereld kunnen zien, maar voor de buitenwereld fungeert diezelfde glazen wand als een spiegel. Zij zien ons niet, en dat is frustrerend. Daar komt het element van vergane glorie nog bij. Dat heeft Nederland gemeen met een land als Portugal, maar het werkt hier toch anders. Wat er verder ook van Portugal geworden mag zijn, de taal heeft zich gehandhaafd als wereldtaal. De Portugese cultuur leeft voort in Brazilië, de Nederlandse cultuur in Suriname. Sinds de negentiende eeuw noemen we ons land liever het land van Rembrandt dan het land van De Ruyter. De omslag in de nationale stemming weerspiegelt de gewijzigde geopolitieke verhoudin- | |
[pagina 1001]
| |
gen, waarin de Nederlandse staat is opgehouden een Europese mogendheid van de eerste rang te zijn en is afgegleden naar de tweede of derde rang. Soms wordt nog wel geprobeerd aan deze ontwikkeling een positieve wending te geven. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de fiere woorden waarmee de schrijver W.J. Hofdijk in 1864 een zesdelige populaire cultuurgeschiedenis van Nederland besloot: ‘Wij hebben eenmaal de zee beheerst, en volkeren de wet voorgeschreven; wij hebben Europa en de wereld doen spreken van, doen buigen voor de Leeuw van Nederland, omwapperd van zijn driekleurige banier. Dat behoort tot het verleden; dat keert nimmer meer terug - en behoeft ook niet terug te keren. Een andere toekomst ligt voor ons; een grootsere nog - en die is bereikbaar. En wanneer gij, als ik, gehecht blijft aan de oude Nederlandse Leeuw - gij zult hem ook in de toekomst behouden; gij kunt er hem zien, verjongd door de glorie van de overwinning, met zijn oude standaard, het heldere “Oranje, blanje, bleu” uitwaaiend boven de golvende manen, maar de fiere klauw rustend op een nieuw blazoen, waarin ge het devies lezen zult: het is schoner het zedelijkste dan het machtigste volk der aarde te zijn.’Ga naar eind8. De nationale culturen van West-Europa zijn alle het product van geopolitieke ontwikkelingen. Ze corresponderen met bepaalde maatschappelijke aggregaatstoestanden, gevormd binnen tijdelijk tot ‘stolling’ gekomen eenheden die we kennen als ‘staten’. Al deze nationale culturen zijn met elkaar verbonden, en gezamenlijk opgenomen in veel meer omvattende processen. Juist die historische processen maken dat uiteindelijk de tijd nog belangrijker is dan de nationaliteit in de vorming van nationale culturen. Mettertijd veranderen niet alleen de machtsverhoudingen tussen de staten, maar, en dit is nog ingrijpender, het proces van de uitbreiding van de antroposfeer gaat voort. Dit proces uit zich in nieuwe vormen van techniek, organisatie en civilisatie, die de nationale grenzen ver overstijgen. Zoals ik aan het begin al heb gezegd, is mijn werk van de laatste jaren vooral aan dit thema gewijd. De mensheid heeft zich steeds sterker gemaakt ten opzichte van andere, verwante dieren. Mensen hebben in toenemende mate die dieren verdreven, uitgeroeid, of onderworpen en in hun eigen samenlevingen ingelijfd; dankzij hun vooral op sociale organisatie en techniek berustende macht zijn de mensen ook in aantal toegenomen; en mede dankzij die groeiende aantallen hebben zij hun macht weer verder weten te vergroten. Dit is, in een notendop, het verhaal van de uitbreiding van de an- | |
[pagina 1002]
| |
troposfeer: dat deel van de biosfeer waar mensen invloed op uitoefenen - bedoeld en onbedoeld. De mensheid is gebleken een enorm expansieve soort te zijn. Vandaag de dag leven er op aarde meer dan zes miljard mensen; de enige andere soorten zoogdieren van een ongeveer gelijke of nog grotere lichaamsomvang dan mensen waarvan de totale populatie die van de mensen in aantal benadert zijn runderen, varkens en paarden - dieren dus die door de mensen getemd zijn en opgenomen in de menselijke samenleving. De overige grote zoogdieren zijn veel minder talrijk, en ze leven bijna allemaal binnen de menselijke invloedssfeer, waarin ze dan gewoonlijk op de een of andere manier bescherming genieten - door mensen, tegen andere mensen. De uitbreiding van de antroposfeer is (natuurlijk) gepaard gegaan met ingrijpende veranderingen binnen de antroposfeer zelf. Tot die veranderingen behoort een toename van de verschillen in macht tussen en binnen samenlevingen, en daartoe behoort dan weer de tot in de twintigste eeuw toegenomen hegemonie van West-Europeanen en hun nazaten in andere werelddelen. Het ontstaan, de opkomst en bloei, en de huidige toestand van de Nederlandse samenleving maken deel uit van dit wereldomspannende proces. Ik heb geprobeerd tegen die achtergrond een beeld van de Nederlandse cultuur te schetsen dat niet vertekend is door nationale zelfoverschatting of ironie of zelfbeklag. |
|