ding kwam aanlopen met een Duitse herder en vroeg aan een ss 'er: ‘Kreeg jij nou een hond of niet?’
Iets verderop werd een kraan met camera in stelling gebracht. Acteurs en omstanders zagen toe hoe hij langzaam omhoog bewoog. Iedereen keek, behalve een jongen die, met een kwast en een emmer vol grijze verf, de laatste sporen uitwiste van de huidige tijd. Bij het boombeeld van Tom Puckey op het bg-terrein hinnikte een paard en even later kwamen twee politieagenten stapvoets aangereden. Ook zij droegen kostuums uit de oorlog. P. knikte naar de jodin, wenste haar succes, en liep terug naar de voordeur van zijn huis. In het voorbijgaan hoorde hij nog een van de agenten lachend tegen een lid van de crew zeggen: ‘Lastig. Helemaal niet lastig. We vinden dit hartstikke leuk om te doen,’ waarna hij zich verontschuldigde en in draf af reed op een junkie die zich een weg baande tussen de mensenmassa door. ‘Fiets kopen, fiets kopen,’ riep hij gewoontegetrouw. De agent beval de junkie kortaf door te rijden, waarop die ad rem antwoordde: ‘Zorg jij eerst maar 's dat je zonder iemand te verraje de oorlog doorkomt,’ waarna hij op zijn dooie gemak de Langebrugsteeg inreed. De herdershonden die nog niet naar hun ss 'er waren gebracht blaften in een bestelauto zodra er voorbijgangers langsliepen.
P. dacht aan enkele van zijn vrienden die het niet prettig zouden vinden onvoorbereid langs deze filmset te komen. Toen hij op het punt stond zijn huis weer binnen te gaan werd hem door een van de filmers gevraagd het luik van zijn kleine etalage te sluiten. Wat een onzin, dacht hij. Er lag toch geen enkel boek dat na de oorlog geschreven was en er was niets bij dat destijds niet verkocht had mogen worden, maar P. hield zijn mond, ging naar binnen en sloot het luik.
In het huis hing een vreemde, niet onaangename lucht. Een mengsel van oud papier, boenwas en sigaren. Hij liep de gang in, en beklom moeizaam de houten trap zonder acht te slaan op het stukje vloerbedekking dat op elke trede was vastgeplakt om te voorkomen dat de hond zou uitglijden. Die hond, een kooiker, was al decennia geleden doodgegaan. P. liep naar zijn boekenkast, haalde daar zonder aarzelen Brieven van Werkman uit, bladerde erin en las: ‘Dit is de eenige wolkenkrabber van Groningen is er wel beweerd, maar zoo 's middags hangt hier een rust om de dingen waar zelfs de oosterlingen aan te gast zouden kunnen gaan.’
Het vulpotlood, schoot hem plotseling te binnen. Waar was het vulpotlood waarvan een van de meisjes die B. in de winkel hielp had