broodrooster heeft ook geen toekomst meer.
Maar bijzonder te spreken is hij over zijn onlangs verworven, blinkend verchroomde espressotoestelletje: niet groter dan een pak koffie, ingesnoerd in de taille waar zich een schroefdraad verbergt, en bij elke aanraking blozend met een bleek, dampend waas waarin zijn vingerafdruk haarfijn achterblijft: hij vat haar dan ook uitsluitend aan met de glazendoek en poetst haar dagelijks bij. Wonderbaarlijk is het minuscule kopje dat, evenzo verchroomd, onder haar rokken schuilgaat met een koperen oortje dat in een sleuf past opzij; ook zelf heeft het toestel een koperen oor dat als een bevallige arm op de heup rust, met dito dop op het deksel.
Hij is verrukt van zijn aanwinst die al spoedig uit de keuken verhuist naar het rooktafeltje naast zijn leren fauteuil: ze deelt haar stopcontact met de schemerlamp en de warme accu van zijn computer. Na het avondeten vult hij haar bij in de keuken, plaatst haar naast zijn leunstoel op een roestvrijstalen onderzetter, steekt zijn pijp aan en leest de krant terwijl zij beschaafd, ietwat stomend, haar geurboeket prijsgeeft: uitmuntende koffie, elke dag weer, hij is hier bijzonder aan gehecht geraakt.
En dan toch op een dag weer dat schelle verraad, dwars tegen zijn vriendschap en zorgzaamheid in: vanuit haar taille opeens een sissend braken dat hem haastig opzij doet grijpen, au nee, een ruk aan het snoer: maar te laat al, heel de modderprut van haar ingewand over de asbak, tabakszak, het stapeltje boeken, over de arm van zijn leunstoel, op het vloerkleed, zijn been. En over zijn hand natuurlijk die gloeiend brandt; hij stuift in drift naar de keuken en houdt hem langdurig onder de koude kraan. - Ongetwijfeld was het ook nu weer deels zijn eigen fout geweest, hij had haar beter dicht moeten draaien, niet zo dichtbij moeten zetten, hij had haar hoe dan ook niet moeten vertrouwen: zoals je geen enkel toestel, ooit, kon vertrouwen.
Hij keert terug naar de kamer met besliste pas, weg met dat ding, hopla, onbetrouwbaar stuk huisraad - maar ach, erbarmelijk ligt ze erbij in twee stukken met het deksel wijdopen, bemodderd, bevlekt en beschaamd als hijzelf, met het kopje weggedoken in de verste hoek van de kamer. Hoe kan hij anders dan alles voorzichtig bijeenrapen, schoonspoelen, afdrogen, precieus in elkaar zetten en eindeloos oppoetsen met de zachtste doek?