| |
| |
| |
Carla Bogaards
Huldigings gedicht
Ik werd wakker, het was nog donker
en ik dacht o vandaag is het Kerstmis,
ik zei tegen mezelf je moet om de vrede bidden
vandaag mag je niet bidden om de genade van je eigen verlangen
vandaag moet je God vragen of hij de wereld niet wil vergeten
of, zoals mijn vader zijn gebed tot de hemel richtte en bad
om wijsheid, schenk ze wijsheid, de krijgsheren, de vorsten, de heersers, de tirannen.
Het water in het dok had de kleur van modder
een onbeduidende modderkleur,
zo donker ook bleef de lucht, ik weet niet of er een bedoeling achter schuilging.
Ik had gebeden, ik was mezelf voor een moment vergeten
mijn driftige angst om God te verliezen
zoals je alles verliest, je lichaamswarmte, de hitte in je liezen en overal
en het water was als modder, zo sober en misschien vruchtbaar, modder als klei
je zou de hemel ervan kunnen boetseren, met de ster
de ster de ster de ster, een kind, ja een kind, een diertje.
Toen las ik een gedicht van Cesare Pavese, ik las het ook in het Italiaans,
ik kan geen Italiaans spreken, maar ik kan de woorden spellen en de klanken opvangen en betasten.
De ochtend brak niet aan, ik had zo diep geslapen
dat ik misschien heel ver van de aarde was afgeraakt,
ja het gedicht van Cesare Pavese hield me ook gevangen
| |
| |
in een sobere zachte moddergeur, zo intiem en ineengedoken
als een gedicht kan doen.
Ik wilde naar het nieuws op de radio luisteren.
Er waren parlementariërs en al dat soort lui die tekst en uitleg gaven
met hun stemmen, opmerkingen, de ochtend openbraken, de hele santenkraam van Kerstmis becommentarieerden
met een soort klanken, nierklanken, keelklanken, slokdarmklanken
maar geen ademwolkje ontsnapte
slechts het eigengereide drammen van politici
die altijd gelijk hebben en hun partijprogramma voorgeprogrammeerd opdreunen
die op geen enkele manier onafhankelijk zijn
maar altijd ergens bij horen
die op geen enkele manier onafhankelijk zijn, hun gevoel van eigenwaarde
hun niet uit de toon vallen, hun kijk kijk kijk.
Terwijl ik er bang voor ben, want ze kunnen je in je rug duwen
wanneer je niet bent zoals de rest, de groep, de partij, de koningen, het ras, de regering
ze mollen je, je kunt er beter niet bij horen
en wakker worden en toch even voor ze bidden
omdat je een mens bent, ach misschien een diertje.
Het was hondenweer, het werd maar niet licht,
ik deed de radio aan en ik hoorde dat het
nog geen Kerstmis was, morgen pas, morgen is het Kerstmis,
ik was erg rustig, erg kalm en tevreden en alles
leek vertrouwd toegewijd en goed zoals het was
de modderkleuren van het water in het dok
en mijn liefde voor de dag die niet aanbrak,
ik las opnieuw een gedicht van Cesare Pavese
het was een gedicht waar het woord vrede stond geschreven
maar even later kon ik het gedicht niet meer terugvinden.
| |
| |
| |
De beleving
Er was eens een oude vrouw in een tehuis
die zei, alleen maak je je bed toch niet vuil,
als je alleen bent, wat zal je bed nog vies worden,
als je geen man meer hebt,
ze keek onbewogen, maar een ander oud wijfje
striemde, die van mij gaf over in bed,
o, zei de eerste oude vrouw, mijn man was ziek, soms moest hij overgeven,
ik riep, je maakt het zelf schoon, ben je gek, overgeven in bed, wie doet dat,
mijn man was heel erg ziek, zei de eerste oude vrouw
nee, die van mij was altijd dronken,
en dan kotste hij het bed onder, de smeerlap, maar nu is hij dood,
als je alleen bent maak je je bed niet vies.
Niet de lelijke oude vorstin en haar alter ego flapten deze grofheden er uit, zij was nog steeds in de hel met een partijtje schaak bezig
haar tegenstander Het Leven speelde traag maar vasthoudend, kussen deed hij haar ook,
dadelzoet, het was walgelijk dat ze erop inging,
Misschien omdat zijn lippen vrijpostig waren, zacht, zonder korstjes, jongenslippen
zijn tong brutaal, hij liet haar al haar charmes gebruiken
al haar trucs, al haar raffinement
mijn god ze had eindeloos lang niet meer gezoend.
| |
| |
Ik werd naar huis gebracht na een feestje, en hij begon me te zoenen in de auto,
zijn adem was heerlijk, zijn lippen zacht maar sterk, mannen-lippen
zijn lichaam was schoon, gebaad, met lotion ingesmeerd,
zijn erectie, zijn geslacht sterk, een jonge loot, het groeide onder mijn handen
onkwetsbaar, besneden, ik deed fellatio, ik verraste hem, o hij kreunde zo teder zo heet en gewond,
ja ik kan het nog, fluisterde ik dwaas, scheurde zijn roes in tweeën.
Het licht was verblindend na de nacht
waarin het kind werd geboren, de hortende storm
het opflikkeren van de razernij die nodig was
het vocht, doordrenkt verzadigd
de verlossing, de rozenwierook.
Het zou gaan sneeuwen, het sneeuwt altijd met Kerstmis
toen het kind zijn mond opende om te spreken
ontvouwde zich een kerstklok van rood papier.
Schrijft Cesare Pavese over de naakte rots van onvruchtbaarheid? In welk gedicht.
Ik schrijf over de geur van mijn lichaam, de aandrift, het blijft hetzelfde,
ik praat niet over de grote liefde,
de illusie, de illusie slaapt op zijn buik alleen in het grote bed tussen witte windgedroogde lakens, geen bloed, geen wraak,
heimelijke geuren, onze handen dragen die geur, handpalmen vol, alsjeblieft, ik bied me aan, jij biedt je aan,
en over de dag die al oud was.
| |
| |
Ontrouw en overspel, het is de zonde die week en zoutig zich laat inslikken,
niks meer en niks minder, er is geen in-between,
het is het vertrouwde lichaam, de herkenbare hals, mijn hand in je nek
Of het is het nieuwe, zo nieuw, zo vers en afschrikwekkend beangstigend nieuw
om te veroveren, om stuk op te lopen, om je aan te stoten.
Wat zie ik in het donkere water, die lichte vlekken
Twee zwanen, nee nee dat kan ik niet verdragen
Zwanen blijven voor altijd samen.
We gingen onder de tafel spelen,
er was geen tafel, de auto was de tafel, intiem, geheim, afgesloten.
die aan elkaar aan- en uitkleedden, mijn handen, jouw handen,
mijn borsten, Venus en Cupido, een schilderij van Agnolo Bronzino
Het bad liep vol, badzout werd uitgestrooid, de kaarsen brandden, orchideeën bloeiden,
in het water lijken onze vingers fijn en doorzichtig
kinderhanden, kindervoeten, kinderspel.
Omdat alles buiten, maar ook binnen de zware last van de sneeuw moest torsen
veerde alles buiten, maar ook binnen weer op
smeltwater, het bad liep leeg,
er bleef niks over van de mond en de handen
het hart, in het hart was de sneeuw niet gevallen
het zat opgesloten in mijn lichaam
zelfs de kleur van modder smolt weg
de herinnering eraan is zichzelf genoeg
de tafel smolt en de spelletjes smolten weg.
|
|