| |
| |
| |
Piet Meeuse
Atlantische Betrekkingen
Langzaam doofden de lichten in de zaal, waar zich een gezelschap van politici, diplomaten en economen had verzameld. Het geroezemoes verstomde. Thérèse de Beaumont, die voor het eerst de voorzittershamer zou hanteren, was nerveus. Maandenlang had ze dit tweedaagse symposium over Atlantische Betrekkingen helpen voorbereiden, en ze was trots op het rijtje eminente sprekers dat men had weten te strikken. Maar de laatste dagen waren hectisch geweest: de minister van Buitenlandse Zaken, die de openingstoespraak zou houden, had plotseling afgezegd vanwege crisisberaad in Brussel, en het zoeken naar een geschikte vervanger was bijna ontaard in een ruzie binnen het organisatiecomité. Met grote tegenzin had ze ten slotte ingestemd met het idee om de oude professor Van der Zee te vragen voor de openingstoespraak. Helemaal onlogisch was die keus niet. Hij mocht dan al jaren met emeritaat zijn, als oud-voorzitter van het International Forum for Transatlantic Studies had hij zeker zijn verdiensten. Maar beter dan wie ook kende ze zijn eigengereide karakter en zijn breedsprakige ijdelheid.
Het idee om de discussies over politiek en economie in te leiden met een beschouwing over de mythe van het verzonken Atlantis was ook best aardig - al was het uit nood geboren. Dat was hem wel toevertrouwd. En toen andere kandidaten op zo korte termijn niet meer beschikbaar bleken, zat er eenvoudig niets anders op. Maar ze kon het niet helpen dat ze altijd met gemengde gevoelens dacht aan de man die zij al van kindsbeen af als ‘oom Leo’ kende. Vooral sinds hij zich verleden jaar, na de dood van haar vader, een paar keer hinderlijk aan haar had opgedrongen, had ze hem zoveel mogelijk gemeden. Enfin, dit was een goede gelegenheid om hem te tonen dat het ‘lieve kind’ dat hij altijd hardnekkig in haar was blijven zien, een vrouw was geworden die met strakke hand een symposium kon leiden.
Hoog tijd om te beginnen.
| |
| |
In onberispelijk Engels sprak ze haar welkomstwoord uit, deed een paar mededelingen over de rest van het programma, en gaf toen na een korte introductie het woord aan professor Van der Zee, ‘who will open this symposium with some remarks on the meaning of the myth of Atlantis’.
Ze zag hoe hij plaatsnam op het spreekgestoelte: een breekbare, oude man. Even kreeg ze bijna medelijden met hem, maar dat moment was snel voorbij. Ze wierp een blik op haar horloge en hoopte vurig dat hij het niet te lang zou maken. Tien minuten was de afspraak. Maar kón je wel iets met hem afspreken?
‘Ladies and gentlemen,’ begon de professor, die oudergewoonte uit het hoofd sprak, ‘als oprichter van de International Association of Mythographic Research, helaas alweer jaren ter ziele, en als oudvoorzitter van het International Forum for Transatlantic Studies, is het mij een eer om nog eenmaal, en ongetwijfeld voor het laatst, het woord te mogen voeren. En dat temeer omdat het organisatiecomité gemeend heeft dat een zo gewichtig thema als “Atlantische Betrekkingen” op gepaste wijze zou kunnen worden ingeleid met een beschouwing over de mythe van het verzonken Atlantis.
De reden waarom ik, een oud en uitgeblust man, die al sinds vele jaren geen rol meer speelt in het openbare leven, vereerd ben met het verzoek deze openingsrede uit te spreken, zal wel gelegen zijn in het feit dat ik in het verleden een en ander gepubliceerd heb over deze mythe. Maar de herinnering daaraan vervult mij, zo niet met schaamte dan toch met een melancholisch besef van de nutteloosheid van die studies. Want, dames en heren, pas nadat ik met pensioen gegaan was, heb ik de waarheid over Atlantis ontdekt, een waarheid die een heel ander licht werpt op het thema...
De moed om deze waarheid te onthullen put ik uit de wetenschap dat mij niet veel tijd meer rest: de doktoren hebben mij “opgegeven”, zoals dat heet, en voor ik mijzelf opgeef, heb ik besloten deze gelegenheid aan te grijpen om u te vertellen waar Atlantis ligt. Of, in mijn geval: lag. Laat ik er niet langer omheen draaien en het u ronduit zeggen: ik ben er geweest.
Het merkwaardige, en het treurige, van die ontdekking is dat ik haar pas zoveel jaar na dato deed, want toen ik er was, wist ik niet dat ik er was. Ik ontdekte Atlantis in mijn herinnering, en achteraf komt het mij onbegrijpelijk voor dat ik nooit eerder op de gedachte was gekomen dat dit verzonken continent uiteraard nergens anders te vinden kan zijn dan juist daar.
Misschien is dat te wijten aan een soort beroepsblindheid: wij ge- | |
| |
leerden hebben kennelijk een leven lang nodig om in te zien dat wat ons interesseert in de mythen die wij onderzoeken niet in die mythen zelf te vinden is, maar in ons eigen leven. Atlantis, dames en heren, is dichterbij dan u denkt: het ligt verzonken in onszelf en zonder het te weten bent u er ongetwijfeld allemaal weleens geweest...
Toen ik mij herinnerde wanneer ik er geweest was, en hoe het daar was, begreep ik dat de Tijd, die zijn eigen kinderen verzwelgt en ze alleen in de vorm van verhalen prijsgeeft aan het nageslacht, ons allemaal bij de neus neemt. Dat alles wat gebeurt en ons overkomt pas later, als het voorgoed verzonken is in de tijd, en onbereikbaar geworden, met terugwerkende kracht door ons herkend wordt. Die herkenning is de mythe.
Zoals u weet werd Atlantis door degenen die erover vertelden voorgesteld als een eilandenrijk, of zelfs een continent, dat een hoogontwikkelde beschaving kende, waar de mensen in vrede en voorspoed leefden, totdat dit rijk door een grote natuurramp ten onder zou zijn gegaan en letterlijk door de zee zou zijn verzwolgen. Tot op de dag van vandaag worden er pogingen gedaan om het tijdstip van die ramp en de precieze locatie van het voormalige Atlantis vast te stellen en daar is zoveel tijd, eruditie en combineerkunst in geïnvesteerd dat voor de eenvoudige gedachte dat Atlantis wellicht nooit iets anders geweest is dan een metafoor nauwelijks nog ruimte overbleef.
En toch - hoe voor de hand liggend is niet de gedachte dat het hier een staat van geluk betreft die we ooit hebben gekend en die nu voorgoed achter ons ligt: onbereikbaar geworden, overspoeld door de zee van de tijd. De mythe van Atlantis is de mythe van het heimwee naar die staat van gelukzaligheid die we pas als zodanig herkennen wanneer zij tot een ver verleden is geworden.
Het is een denkbeeld dat zo weinig opzienbarend en zo vertrouwd is, dat we het bij voorbaat als een cliché terzijde schuiven. Ten onrechte, want men hoeft van daaruit maar één stapje verder te gaan om een nieuw perspectief te openen dat ons niet alleen een verrassend uitzicht biedt op Atlantis, maar ook de mogelijkheid het te bereizen. Want Atlantis is niet zomaar een metafoor, het is het Land van de Metaforen zelf, en ik heb - helaas wat al te laat - ontdekt dat de vaarroute naar Atlantis korter is, en eenvoudiger te bevaren dan men zich zou durven dromen.’
Al minutenlang zat Thérèse de Beaumont intussen haar groeiende
| |
| |
ergernis te verbijten. Dit was precies waar ze bang voor was geweest: de schaamteloosheid waarmee oom Leo er weer een one-man-show van maakte... Maar wat kon ze doen?
Onverdroten, met de dictie van een ouderwetse kanselredenaar, sprak hij door: ‘I was there, ladies and gentlemen, but I didn't know! Pas jaren en jaren later, toen ik in een drukke winkelstraat werd overvallen door een bijzondere herinnering, begreep ik het.
Terwijl mijn blik gleed over de ruggen en gezichten van al die mensen die zich langs elkaar heen spoedden, viel mij de gedachte in dat wij allemaal op een zonderlinge manier opgesloten zitten in ons eigen lichaam: met al onze gedachten, onze verlangens, onze kennis, ons verdriet, onze plannen en onze bedoelingen haasten we ons van A naar B en terug. We doen ons werk, worstelen ons door het dagelijks herhaalde repertoire van noodzakelijke en nutteloze handelingen, en slagen er intussen zelden of nooit in aan onszelf te ontsnappen.
Terwijl dat toch, geloof ik, ons diepste verlangen is. Wij maken verre reizen in de hoop ergens het land van onze dromen te vinden, het paradijs dat ons door reisfolders wordt voorgespiegeld; wij storten ons in opwindende sporten, suizen op ski's besneeuwde berghellingen af, of achter een speedboot over het water van een hemelsblauw meer, en als het niet de roes van de snelheid is waarin we ons verliezen, dan is het wel de roes van de klank, in de muziek, of de roes van de verbeelding, in een roman. Maar het zijn stuk voor stuk surrogaten: de surrogaten van een geluk dat we niet kennen, opgesloten als we zitten in dat vertrouwde en toch zo onbekende land van ons eigen lichaam, dat we zo graag eens zouden verlaten. Of liever: binnen de grenzen van dat “ik”, met al zijn besognes en gedachten, met zijn geschiedenis en zijn ambities, met zijn dromen en zijn teleurstellingen.
Ladies and gentlemen, vergeeft u een oude man dat hij zo uitweidt over deze dingen, die iedereen weet. Maar toen ik daar liep, als een van de duizenden die zich, ieder met zijn eigen gedachten, een weg zochten door het pandemonium van een winkelstraat op zaterdagmiddag, en al deze dingen overdacht, werd ik zomaar overvallen door een herinnering: het was een heel lichamelijke herinnering. De herinnering aan een kus.
En opeens begreep ik dat die eindeloze, die grenzeloze, die laveloze kus niet alleen maar een van de gelukkigste momenten uit mijn leven vertegenwoordigde, maar ook een betekenis had waarvan ik mij op dat moment zelf helemaal niet bewust was. Zo'n verliefde kus is een uitreisvisum. Het is de eerste reis die een mens maakt bui- | |
| |
ten het eigen lichaam, in dat van een ander, en voor je het weet reis je door een land dat alle paradijzen uit de meest weelderig geïllustreerde reisfolders op slag doet vergeten. Het is het paradijs tout court, het land van de extase waarin alles mogelijk is en waarin alles je in de schoot wordt geworpen...
Maar ik zei niet voor niets: voor je het weet... Want inderdaad, alles is er mogelijk, behalve één ding: denken. In het land van de verliefde kus kun je rondreizen waar je maar wilt, door de uitzinnigste landschappen waar langs fluwelen berghellingen fonkelende watervallen van pure champagne klateren, bij wijze van spreken, en waar alles is zoals het zou moeten zijn: elk genot is er binnen handbereik en wordt er genoten - maar je weet het niet... Want genot maakt bewusteloos. Uit het Land van de Kus keert iedereen terug met een blanco geheugen, zonder herinnering.
Daarom, dames en heren, is het verzonken Atlantis altijd voorgesteld als een eiland, een eilandenrijk of zelfs een heel continent - maar in elk geval altijd omspoeld door de oceaan: een land dat aan geen enkel ander land grenst, en dat noodzakelijkerwijs verdwenen is: verzonken en op de bodem van de zee. Beter kan de onbereikbaarheid en het droomkarakter van Atlantis niet uitgedrukt worden.
Als Plato in zijn Timaios vertelt dat Atlantis in zee verzwolgen werd, voegt hij daaraan toe: “Daardoor komt het, dat de oceaan daar ter plaatse nu nog onbevaarbaar en ondoorzoekbaar is: de modder, door het verzonken eiland gevormd, is een onoverkomelijk beletsel, vlak onder de wateroppervlakte.” Welnu, deze modderigheid, dit aarzelen tussen de vaste en vloeibare toestand, deze schemertoestand, “vlak onder de oppervlakte” - doet die ons niet onweerstaanbaar denken aan het genot van de verliefde kus? Die schemertoestand van ons bewustzijn wanneer we onszelf verliezen in de vochtige verrukkingen van een aanraking die haar gelijke niet kent?
Het is de knock-out van de tederheid, dames en heren, waarin wij onze opwindendste ontdekkingsreizen maken zonder het te weten, omdat wij daarin alle bewustzijn van verschil verliezen: zodra onze lippen elkaar raakten werd het verschil tussen mij en de ander opgeheven, en daarmee alle verschillen die menselijke verhoudingen kenmerken. Want zo'n kus wordt niet gegeven, noch ontvangen: hij ontstaat, hij is een androgyne gebeurtenis. En is het androgyne niet het goddelijke bij uitstek?
Daarom zeg ik: weg met alle mythografische onderzoekingen, weg met de moeizame ontcijfering van oude teksten, weg met het
| |
| |
vergelijkend bronnenonderzoek! Weg met al die vergeefse eruditie, en helemaal weg met al die belachelijke berekeningen en speculaties van hen die Atlantis ergens willen lokaliseren, voor de kust van Amerika, in de Golf van Mexico of elders. Laat ons wegzakken in de vruchtbare modder van onze tederste herinneringen...’
Het werd nu duidelijk onrustig in de zaal. Er werd gemompeld, hoofden werden geschud en hier en daar stonden zelfs mensen op die zich uit de rijen losmaakten en driftig door de gangpaden wegbeenden. Ook op het podium achter de spreker, waar de organisatoren van het symposium zaten achter een lange tafel, werd druk gefluisterd en geseind en nu greep de voorzitster resoluut naar de microfoon en zei: ‘Professor Van der Zee, may I kindly request you to finish your speech?’
De spreker keek verbaasd om.
‘I'm very sorry, but we're getting behind schedule.’
‘Okay, okay...’ bromde de spreker. Hij nam een slok water en hernam: ‘Dames en heren, ik wentel mij in de modder van een Atlantis dat sedert vele jaren is verzonken. Mythen zijn er om verteld te worden, en als er tijdschema's door in de war raken dan moet dat maar, want in heel mijn vruchteloze geleerdenleven heb ik maar één daad verricht die de moeite van het vermelden waard is... Ik was verliefd, en ik bezocht Atlantis voor het eerst in een kus die plaatsgreep op een plek die inderdaad sedert de afbraak van het oude universiteitsgebouw, tien jaar geleden, veranderd is in een modderpoel, over de bestemming waarvan men het nog steeds niet eens is kunnen worden. Het was een korte maar hevige verliefdheid - en toen ik weer bij zinnen kwam, was het over en uit. Afgelopen.
Helaas ontbreekt mij de tijd om na te vertellen welke rijkdommen zich in die kus voor mij ontsloten, en ik vrees dat ik dat ook niet zou kunnen. Hoe dan ook: ik viel na deze ervaring ten prooi aan een diepe neerslachtigheid die jarenlang duurde: ik studeerde, ik begroef mij in de bibliotheken, en ik had maar één geheim verlangen - die ervaring nog eenmaal te herhalen. Vijftien jaar heeft het geduurd, vijftien jaar waarin ik afstudeerde, promoveerde en een stortvloed van nutteloze artikelen produceerde...’
‘Professor Van der Zee,’ klonk het opnieuw uit de microfoon, ‘I'm very sorry, but I must urge you to...’
‘Nee, Thérèse, nee kindje,’ onderbrak de professor haar kribbig, ‘let me finish!’
De voorzitster was met stomheid geslagen. Verbijsterd keken de leden van het presidium elkaar aan: wat nu? Hoe kon men een einde
| |
| |
maken aan deze beschamende vertoning? Wie was er eigenlijk op het onzalige idee gekomen om deze oude bok nog eenmaal, bij wijze van eerbetoon, voor het voetlicht te halen? Hij ging zich op schaamteloze wijze te buiten aan niet terzake doende, onzinnige bespiegelingen en sprak de voorzitter zelfs aan met ‘kindje’! Dat deed toch de deur dicht!
Maar onstuitbaar en met stemverheffing ging de oude man door: ‘Met de dood voor ogen sta ik hier, met één been in het graf, en als ik jullie uitnodiging heb aanvaard is dat omdat ik mij uit wil spreken over de enige gebeurtenis in mijn leven waarop ik met tevredenheid kan terugkijken. Want het is mij gelukt, dames en heren! Na vijftien sombere jaren heb ik nog eenmaal die onuitsprekelijke reis naar Atlantis mogen maken... Thérèse, kom hier, kind. Dit is het grootste ogenblik van mijn leven...’
Hij keerde zich om naar de tafel, waar de lijkbleke voorzitster haar hoofd in haar handen verborg.
‘Ladies and gentlemen!’ ging hij door, en zijn stem klonk nu ronduit triomfantelijk: ‘Een kus, zo'n kus als ik hier bedoel, een hartstochtelijke kus, is geen daad: het is een openbaring! Het is de enige vorm van contact tussen mensen die hun tegelijk het zwijgen oplegt - en daarom de zuiverste. En - hoe toepasselijk! - hij vond plaats op de oceaan die naar Atlantis vernoemd is, tijdens mijn oversteek naar de Verenigde Staten, aan boord van de Nieuw Amsterdam! Maar in tegenstelling tot die kus van vijftien jaar eerder was dit een kus met gevolgen: uit het verzonken Atlantis van deze kus - een geheime, ongeoorloofde kus, of liever: een omhelzing die mij de volgende veertig jaren een ondraaglijke geheimhouding oplegde...’
Vanuit de zaal werd nu openlijk geprotesteerd. Links en rechts stonden mensen op die luidkeels blijk gaven van hun afkeuring, maar zelfs door de nieuwe, dappere poging van Thérèse om hem via de microfoon een halt toe te roepen liet de oude Van der Zee zich niet uit het veld slaan. Met overslaande stem riep hij uit: ‘Uit deze Atlantische Kus, I repeat and I confess, kwamen betrekkingen voort die mijn leven nog enige glans geven! Het was een gebeurtenis waarvoor ik mij nu niet langer wil schamen. Atlantis, dames en heren, is dichterbij dan u denkt! Thérèse, liefje, waar blijf je? Gun je arme vader het genoegen om je eindelijk in zijn armen te sluiten!’
|
|