schokte bewoners hen aanvankelijk probeerden op te vangen, onderdak verleenden.
Toen ik naar België terugkeerde, waren daar dingen veranderd. Ik zag bedelaars in Brussel, in Antwerpen, in Leuven. Allerlei soorten mensen: Oost-Europeanen, Belgen, jong, oud, achter kartonnen bekers of bordjes met uitleg. Ik raakte eraan gewend. Ik leerde de plaatselijken kennen: een bejaarde vrouw die verdwaasd rondliep met boodschappentassen en soms om kleingeld vroeg; een man die op een zelfgemaakte gitaar enkele maten ten gehore bracht en steeds geld kreeg om op te houden.
Centen. Vrienden trachtten systemen uit te werken: iedere keer als ze naar Brussel gingen, iedere bedelaar die ze tegenkwamen vijf frank geven. Als meer mensen dat deden... Om de een of andere reden is het sluitendste systeem altijd dat van de mensen die niets willen schenken, om de bedelarij te ontmoedigen. Of omdat het toch maar aan drank zou opgaan.
Onlangs keerde ik terug naar Parijs. De ene bedelaar van Montmartre telde nu overal collega's. Soms namen ze niet de moeite je iets te vragen, lagen ze gewoon in een slaapzak gewikkeld op een metrorooster of het bordes van een kerk; soms staken ze hun hand naar je uit en zeiden ‘Joyeux Noël’, met een verveelde hoffelijkheid - zodat je je schuldig voelde.
Hoffelijkheid was een belangrijk thema geworden. Er stapte een violist op de metro. De reizigers zochten allemaal naar hun neutraalste uitdrukking. ‘Dames en heren,’ kondigde de man aan, ‘ik zal nu wat muziek voor u ten gehore brengen.’ En hij speelde een vertrouwd vrolijk wijsje, begeleid door een cassetterecorder op wielen, waaruit de overige orkestpartijen opwelden. In de weerspiegeling van het raam keek ik naar zijn gezicht. Het zag er niet droevig of opgewekt uit; het zag eruit als het gezicht van iemand die denkt dat er niets anders op zit. ‘Ik dank u, dames en heren, voor uw aandacht,’ besloot hij de voorstelling en nooit heb ik iemand minder opdringerig de kartonnen beker zien hanteren. Hij maakte het je bewust gemakkelijk hem te negeren; over het algemeen greep men deze ontsnappingsmogelijkheid aan.
Ik moest nu zelf een systeem bedenken. Ik besloot het kleingeld dat ik op de laatste dag van mijn verblijf overhield op weg naar het station weg te schenken. Zulk een systeem kan steekhoudend lijken, maar is in feite een kruk die je gebruikt terwijl je benen niets mankeren. Het enige half grappige nevenverschijnsel van dit systeem dankte ik aan mijn gebrekkige kennis van het Frans: telkens wan-