| |
| |
| |
[Nummer 3]
Jos de Wit
Grote oren
Wat Stinkie heel zeker wist, toen ze de verroeste spoorweg overstaken en het asfaltpad met gaten volgden dat naar café Eldorado voerde, was dat Islam Osman geen grote oren had. Maar Islam had wel een Philips-stereoradio, die hij altijd op zijn schouder droeg met de volumeknop helemaal naar rechts, en waarmee hij in de avond van de twaalfde september, een dag na New York, in het midden van de Weggevoerdenstraat paradeerde. Daar herkende je hem aan.
Maris marcheerde voorop met de gsm aan zijn oor. Daarachter hobbelde Wim, de fles benzine als een puppy onder zijn jas. Het tempo lag te hoog voor Wim, hij demonstreerde weer dat mankepootgangetje dat hij aan zijn halfpipe-accident had overgehouden. Stinkie sloot somber de rij. Uit de nevelslierten rond de steenberg had zich een donkergrijze kachelwalm losgemaakt die straks over de cité zou neerdalen.
Maris belde met Kelly om te zeggen dat ze eraan kwamen. Hij legde haar uit wat Islam Osman had gedaan, uitgerekend op de avond na de elfde september. ‘Dat had hij beter niet gedaan,’ zei Maris.
Aan de andere kant van de spoorweg lag, behalve de steenberg, eigenlijk niets, het gebruikelijke kutlandschap van helemaal niets, dat elegant samensmolt met de andere leegtes die overgebleven waren nadat ze daar alles hadden opgeruimd. Links van de berg stond één schachtbok op zijn gespierde reuzenstelten stoer te doen. En heel in de verte schemerden de werkeloze portaalkranen en transportbanden van de kolenhaven. Maar in Stinkies herinneringen was het nooit anders dan leeg geweest.
Maris en Wim waren hem thuis komen oppikken voor een klus. Rond een uur of acht hoorde hij de bel. Hij was in de badkamer. Hij had de kraan al opengedraaid en zich voorgenomen om het bad tot tien centimeter onder de rand te laten vollopen, zodat het net niet zou overlopen als hij erin lag. De spiegel was zwart. De muren wa- | |
| |
ren zwart. De geur van verse verf prikkelde zijn neus. Terwijl hij wachtte tot ze ophielden met bellen, had hij de laatste voorbereidingen getroffen. Daarna was hij naar de keuken gegaan om de pizza uit de oven te halen. Maar daar wachtte hem een onaangename verrassing. Op de bank lag Maris, lui onderuitgezakt in zijn flitsende pofjasje, de restjes van de pizza tussen zijn tanden uit pulkend, naast hem zat Wim, kaarsrecht vanwege zijn kromme heup. Toen herinnerde Stinkie zich dat hij het keukenraam op een kier had laten staan. Dat had hij beter niet gedaan.
‘Zet iets sterks klaar,’ riep Maris in zijn gsm tegen Kelly, ‘we gaan die bruine ratten een lesje leren.’
Van bovenaf gezien en in de avondschemering had de cité met haar hoogbejaarde groen iets sprookjesachtigs. Maar als je in de Weggevoerdenstraat woonde, zoals zij, dan kon je de bruine ratten echt horen. Je hoorde hun onverstaanbaar knoflookgebabbel. Je rook hun slappe thee. Dinsdag rook je hun vuilniszakken, die ze consequent een dag te vroeg buitenzetten. Stinkies pa deed dat ook, maar alleen als de wind hun richting uit ging.
Wim was naast hem komen lopen. Hij knoopte zijn jas los en toonde een stukje van de fles. ‘Waaraan doet je dat denken, Stinkie?’ vroeg hij.
De benzine deed Stinkie denken aan de school, toen hij zich met zo'n literfles meldde voor het medisch onderzoek. Daar dachten ze dat hij het met opzet had gedaan, om de show te stelen, maar zijn pa had niets kleiners gevonden om zijn pis in te vervoeren. Maar dat bedoelde Wim natuurlijk niet. Wim had het over iets anders, iets waar je beter niet hardop over sprak.
‘Je weet het niet, hè sucker,’ snauwde Wim, ‘geef toe dat je het niet weet.’
Stinkie haalde zijn schouders op. Hij had het keukenraam niet op een kier mogen laten staan, dat wist hij. Je mocht de aandacht niet laten verslappen, zeker niet als je project op het punt stond om afgerond te worden. Want het was een project. Zijn pa had ook een project op stapel staan, een van een gelijkaardige orde maar nog niet zo ver gevorderd. Die van het afkickcentrum zouden er hoe dan ook aan zijn voor hun moeite. Het project van zijn pa was een alcoholproject.
Ze verlieten het asfaltpad, dat helemaal om de steenberg heen voerde naar de oude moskee, en slalomden moeizaam verder over dor en door diepe bandensporen doorkerfd terrein. Café Eldorado lag aan hun kant van de berg, al bijna in het zicht. Sinds ze de spoorweg
| |
| |
waren overgestoken, hadden ze nog niemand ontmoet. Maar Maris wilde getuigen vermijden, daarom nam hij dat sluipwegeltje.
‘Waar heb je de hele tijd gezeten?’ vroeg Wim, die hijgend naast Stinkie was komen lopen. ‘We hebben je gemist. Was je ziek? Zit je aan de crack? Crack is in, alle suckers roken het nu.’
Stinkie dacht na. De zon was achter de steenberg gerold en kleurde de opstijgende kacheldampen donkerrood. Toen zijn pa naar het afkickcentrum vertrok, een tiental dagen voordien, had hij besloten het huis niet meer te verlaten en voor niemand meer open te doen. Wat moest hij Wim vertellen? Moest hij koppig blijven zwijgen, was dat de goede strategie? Maar als hij zweeg zouden ze denken dat hij iets te verbergen had.
‘Mijn pa is ziek,’ zei hij.
‘Aan zijn lever, wed ik,’ grinnikte Wim.
‘Je weet hoe dat is,’ zei Stinkie. ‘Als hij straks thuiskomt, kan ik er beter zijn. Denk je dat dit lang zal duren?’
‘Hangt helemaal van jou af, sucker.’ Wim ging op fluistertoon verder: ‘Ik zeg het je maar, zodat je me later niets kunt verwijten. Maris is pissig omdat je niet opendeed.’ Hij keek Stinkie veelbetekenend aan. ‘Hij heeft Max bij zich.’
Max was de ploertendoder die Maris in de pijp van zijn laars droeg als hij op oorlogspad ging. Niemand had Max ooit gezien. Het gerucht ging dat wie hem had gezien, het niet meer kon navertellen.
‘Maar hij geeft je nog een kans,’ ging Wim verder, terwijl hij heel dicht bij Stinkie kwam lopen. ‘Ik hoop voor jou dat je...’
Stinkie versnelde geërgerd zijn pas. Het idee was plots bij hem opgekomen dat een van Wims pukkels in zijn gezicht uiteen zou kunnen spatten. Wim was een nerd. Hij herkauwde alles wat Maris hem voorkauwde. Van een nerd met dunne armpjes en een hobbelheup moest je niet verwachten dat hij zelf iets verzon. Toen Maris hem op een keer voorstelde om met zijn scooter de halfpipe omhoog te rijden, deed hij dat gewoon. Iedereen die erbij was en hem met de gashendel helemaal opengedraaid de aanloop zag nemen, wist dat het verkeerd ging aflopen. Hijzelf ook. En toch deed hij het, omdat Maris het vroeg.
Een paar honderd meter voor hen, in de schaduw van de steenberg, lag café Eldorado. De berg schaamde zich voor dat fossiel, daarom gooide hij er een donkere deken overheen. Ooit gingen de kompels er het stof van hun werkdag doorspoelen. Stinkies pa ook. Dat was voor hij met zijn alcoholproject van start ging.
‘Zit met een zwaar gevoel,’ kloeg Maris in de telefoon tegen Kelly.
| |
| |
Hij dreef het tempo nog een beetje op, maar de fut liep eruit, dat zag je aan de manier waarop hij zijn machtige schouders liet hangen.
Als Maris met een zwaar gevoel zat, bedacht Stinkie, dan kwam dat door de pizza die hij helemaal in zijn eentje had opgegeten, zoals het een gabber van zijn kaliber betaamde. Hij had iets gegeten dat niet voor hem was bestemd. Dat had hij beter niet gedaan.
Vanuit de achtergrond klonk het protest van Wim, die na de tempoversnelling had moeten lossen: ‘Rustig suckers, rustig, we hebben een zee van tijd, ze liggen nog met hun reet omhoog.’
‘Fok,’ snauwde Maris hem van over zijn schouder toe. Waarmee hij subtiel duidelijk maakte dat het hem op dat ogenblik om het even was waar die bruine ratten hun reet staken.
Maar Stinkie had het begrepen. Aan de andere kant van de steenberg en dus keurig uit het zicht, lag de oude moskee. Er was een nieuwe in aanbouw, op het industrieterrein achter de kolenhaven, eentje met echte minaretten en in oriëntaalse kleurtjes gezet. Maar die moesten ze dus niet hebben. De oude moskee was hun target. Daar ging de fles benzine naartoe.
Er waren geen andere klanten in café Eldorado. Als je Kelly achter haar toog zag hangen, met haar uitgemergelde speedkop, begreep je waarom er zelden andere klanten kwamen. Ze serveerde stoffige drankjes en schimmeltroep. Bovendien had ze geen vaste openingsuren, en bevond het café zich als een knol van Troje op een vooruitgeschoven post in het bruinerattengebied. Wie daar aanklopte, was op de dool.
‘Mijn God, Stinkie,’ riep ze met schorre stem uit, alsof ze hem in jaren niet had gezien, ‘jongen, wat ben je groot geworden.’
Wim grinnikte. ‘Stinkie heeft geen tijd meer voor ons. Hij moet de flessen van zijn ouwe naar de glasbak dragen, daar heeft hij een hele dagtaak aan.’
Kelly keek Stinkie berispend aan van boven een ingebeeld leesbrilletje. ‘En, moet jij niet naar school, grote jongen?’
‘Het ruikt een stuk frisser in de school zonder hem,’ zei Wim. Hij masseerde nadenkend een pukkel onder zijn rechteroor. ‘We hoeven niet aldoor het venster open te laten staan.’
‘M'n pa,’ zuchtte Stinkie. Wat moest hij nog meer zeggen? Iedereen wist hoe het met zijn pa stond.
‘Wat is er met je arm?’ vroeg Kelly. Ze greep zijn pols en trok zijn arm naar zich toe om de wonde beter te kunnen bestuderen. Ze floot tussen haar tanden. ‘Nou, dat scheelde niet veel.’
‘Verbaast me niks met al dat glas in huis,’ zei Wim.
| |
| |
‘Deed dat vroeger zelf, als ik in een dip zat,’ zei Kelly. ‘Voelde me achteraf nog slechter. Kennen jullie dat?’
Maris schudde zijn hoofd en gromde. Hij loerde gemeen naar Stinkie. ‘Wat zat er eigenlijk in die pizza van jou?’
‘Rattenvergif,’ zei Stinkie. Hij gooide zijn jas over een kruk en wilde gaan zitten. Maar Maris duwde hem aan de kant en kroop zelf op de kruk. Leunend tegen de toog loerde Stinkie naar zijn jas onder de billen van Maris. Hoe moest hij die terugkrijgen? Maris zat simpel in elkaar: als je iets van hem wilde, was de kans reëel dat hij net het omgekeerde deed.
Kelly deelde de eerste drankjes uit, maar dat van Stinkie kwam niet aan. Maris onderschepte het en sloeg het in één teug achterover. ‘De grote jongen moet nuchter blijven,’ wauwelde hij tussen een langgerekte boer door. Hij knipoogde vermoeid naar Stinkie en wankelde. Maar hij vermande zich, stroopte zijn mouw op, legde een getrainde arm op zijn knie en tilde in vertraging een onzichtbaar gewicht. ‘De grote jongen gaat vandaag geschiedenis schrijven.’
Het bijzondere aan sleepers, legde Kelly uit, was dat je het niet aan hen zag. Ze leidden een onopvallend leventje tussen de andere bruine ratten. Neem Islam Osman. Je dacht: dat is een doordeweeks dealertje, die heeft zich geïntegreerd in onze samenleving. Maar dan begint hij zich plots vreemd te gedragen. Stapt als een kolensjouwer met de radio op zijn schouder door de Weggevoerdenstraat. Denkt dat hij de sterkste is, dat niemand hem wat kan.
‘Telefoontje uit Kaboel,’ meende Wim.
‘Allemaal sleepers,’ meende Maris. ‘Wie laten wij binnen?’ Hij gaf het antwoord zelf: ‘Sleepers. Uitschot.’ Hij tastte naar zijn been, waar de ploertendoder zat. ‘Easy, Max,’ sprak hij sussend, ‘easy boy.’ Terwijl de anderen verder palaverden over het bruinerattenprobleem, zoals zij dat noemden, staarde Stinkie naar de defecte televisie, die boven de toog hing. Hij zag de beelden die er niet waren, de Boeings die de Twin Towers onderuithaalden, altijd maar opnieuw, vanuit complementaire hoeken gefilmd, alsof de hele vloot van American Airlines aan het project had deelgenomen. Islam Osman was geen sleeper, bedacht Stinkie, Islam was ook geen doordeweeks dealertje. Islam was een pusher, een van de betere soort. Hij leverde prima stuff voor een faire prijs. Niet zoals Maris, die ook af en toe een handeltje probeerde op te zetten, zonder succes. Als je bij Maris vijf gram kocht, ging je met vier naar huis, en dan had hij er nog minderwaardige troep in vermengd ook. Niemand die de Boeings
| |
| |
in het wtc had zien crashen, zou het in zijn hoofd halen om zijn stuff voortaan bij Maris in te slaan.
Toen Stinkie opkeek, merkte hij dat het gesprek was stilgevallen en dat de anderen hem aanstaarden.
Wim stootte Maris aan, die op zijn kruk in elkaar was gezakt. Hij haalde de fles onder zijn jas vandaan en hield hem tegen het licht als was het een delicate wijn. ‘Wat denk je, Maris,’ grinnikte hij eigenwijs, ‘zou die sucker weten wat dit voorstelt? Nee, volgens mij heeft hij er geen idee van.’
‘Hij weet het wél,’ zei Kelly. Ze knipoogde naar Stinkie. ‘Hij is een grote jongen.’
‘Hij zit in een dip,’ smaalde Maris. ‘Hij moet zijn gedachten een beetje verzetten, dan voelt hij zich beter.’
‘Als je in een dip zit, moet je iets doen,’ voegde Wim daar grijnzend aan toe. ‘Iets leuks.’
‘Iets nuttigs,’ verbeterde Kelly hem, ‘iets waarop hij achteraf trots kan zijn. Dat heeft hij nodig.’
Stinkie probeerde zich voor te stellen dat Maris echt rattenvergif had binnengekregen. Het bijzondere aan rattenvergif was dat het je langzaam maar zeker verteerde. Hij stelde zich voor dat Maris helemaal zou leegbranden vanbinnen, dat het daar net zo leeg zou worden als in zijn hoofd. Want plotseling had hij door wat ze bedoelden. Die weirdo's hadden het de hele tijd geweten. Daarom waren ze hem thuis komen oppikken: om iets te doen wat ze zelf niet durfden.
Maris wenkte hem korterbij en legde zijn arm om zijn schouders, als een grote broer. Maar Maris was geen grote broer, hij was een gabber. Zijn tijd die hoofdzakelijk uit vrije tijd bestond, verdeelde hij tussen de fitnesszaal en de klimzaal. Als zo'n gabber zijn arm om je schouders sloeg, rook je het zweet van al die vrije tijd.
‘Rattenvergif, zei je?’ fluisterde hij in Stinkies oor. Hij nam de fles van Wim over. ‘En wat denk je dat dit is, grote jongen?’
‘Hij weet het niet,’ riep Wim.
‘Het is niet moeilijk,’ legde Maris uit. ‘Luister goed. Je draait de dop eraf en je duwt er je zakdoek half in. Heb je een zakdoek?’
Wim grinnikte. ‘Hij heeft altijd een zakdoek bij zich, om zich in af te trekken.’
‘Dan neem je je aansteker,’ ging Maris verder. ‘Heb je een aansteker? Goed zo. En dan...’ Hij knipte met zijn duim en middenvinger en deed alsof hij de fles voor zich uit wierp.
Wim schudde zijn hoofd. ‘Hij durft het niet. Wedden dat hij het niet durft.’
| |
| |
‘Hij durft het wél,’ zei Kelly.
Maris klopte op zijn laars. ‘Stinkie is een sleeper. Max rekent erop dat hij zijn missie tot een goed einde brengt.’
Je zag de betonnen lijnen in de grond lopen waar de moskee had gestaan, en het was wonderlijk om vast te stellen hoe benepen de kamers moesten zijn geweest. Hier en daar slingerden nog repen asfalt rond van het pleintje waar de bruine ratten hun Mercedessen en bmw's parkeerden. De zon was verdwenen, maar haar bloederige schijnwerpers hielden de vlakte nog even in hun greep. Er hing een heilige stilte rond de berg. Nog niet zo lang geleden, vlak voor Stinkies pa naar het afkickcentrum vertrok, boemelden de bulldozers en vrachtwagens op hun belachelijke ribbelbanden tussen de poten van de schachtbok door, volgeladen met rotzooi en troep, alleen maar voor de fun, zo leek het, want ze hadden aan het landschap niets veranderd. Althans, dat dacht Stinkie toen. Maar ze hadden dus de oude moskee opgeruimd.
Met de fles in zijn hand wachtte hij tot het helemaal donker was geworden. Terwijl hij terugliep, zag hij zichzelf weer voor het bad liggen, twijfelend. Het had hem plots belachelijk geleken om met zijn kleren en zijn schoenen aan in het water te stappen. Maar was het niet zo dat hij op reis ging, en dat deed je toch ook niet naakt? Hij had zijn arm in het hete water gelegd en met een scheermesje voorzichtig in zijn pols gekerfd, bij wijze van proef. Het water was een beetje rood geworden, maar de kleur vervaagde snel, en hij had geweend, hoewel hij nauwelijks iets had gevoeld.
Hij stapte snel door. De grond onder zijn voeten klonk hol. De grond onder zijn voeten wás hol. Vroeger, dat wist hij van zijn pa, kon je de lift naar beneden nemen, tot bijna een kilometer diep. De liftboy droeg een kompelskiel en een helm met een lamp als een koeienoog. Terwijl je naar beneden viel, zag je de ruwe schacht voorbijflitsen. Stak je je hand door de tralies, dan was je hem kwijt. Snoot je je neus in een zakdoek, dan was hij zwart. Je kon twee uur vijfdeklas reizen tot aan het kolenfront. Je moest dan natuurlijk ook twee uur vroeger stoppen met werken, want anders was je niet op tijd terug thuis. Je snoot je neus beter in je handen, want die waren al zwart. Schijten deed je in een kolenbak. Er woonde daar beneden een muis met grote oren.
Er was een beeld van heel lang geleden, dat zich onweerstaanbaar aan hem opdrong, als een gedumpt lijk dat zich van zijn balast heeft bevrijd en komt bovendrijven. Zijn vader zat op de rand van zijn bed, waar vroeger zijn moeder altijd zat, en vertelde een verhaaltje
| |
| |
voor het slapengaan. Over de muizen van de mijn, die de kompels gezelschap hielden als ze met het ondergrondse treintje naar hun werkplaats reden. Levende detectoren, legde hij uit. Stierven ze, dan wist je dat er mijngas was. Vluchtten ze, dan moest je ook maken dat je snel wegkwam. Natuurlijk kwamen ze voor de restjes van je lunch, daarom zochten ze je op, maar het was leuk om te geloven dat het echte vriendschap was. Zijn pa had ook zo'n vriend, een persoonlijke muizenvriend, die hij soms een hele werkdag met zich meedroeg in zijn jas. Achteraf vond hij in zijn zak de keuteltjes, die aanvoelden als gedroogde erwten.
‘Maar hoe herkende je hem?’ had Stinkie gevraagd. Want muizen lijken allemaal op elkaar, net als bruine ratten, het is onmogelijk om ze uit elkaar te houden.
‘Die vriend van mij heeft grote oren,’ had zijn pa gezegd.
In de lucht dreef een vetkoolwalm die zo zwaar was dat Stinkie hem letterlijk over de rand van het plateau en over de verroeste spoorweg zag kruipen. Als het niet zo'n donkere avond was geweest, had hij kunnen zien hoe de walm bezit nam van de cité. Als je daar woonde, zoals hij, kon je hem onmogelijk ontwijken. Je moest ermee leren leven, zoals met de bruine ratten. Je moest de ramen goed gesloten houden en hopen dat hij buiten bleef.
Hij stond voor de deur van café Eldorado en schroefde de dop van de fles. Hij propte er zijn zakdoek half in en hield zijn aansteker klaar. Onderweg was hem te binnen geschoten waaraan je je beste vrienden herkent: ze zoeken je op om een beetje lol te trappen, om je in de maling te nemen, maar zonder het te weten komen ze je behoeden voor een stommiteit. Hij dacht aan de zwart geschilderde badkamer, en aan de foto van zijn pa en zijn ma die hij in tweeën had geknipt waarna hij ze elk op een hoek van het bad had gelegd, voorgoed gescheiden, zodat hij hen apart kon uitwuiven als hij langzaam uit hun zicht verdween. Hij durfde er niet aan te denken dat zijn pa thuiskwam en de badkamer zo aantrof. Hij moest zo snel mogelijk terug om de rotzooi op te ruimen. Maar eerst had hij nog een rekening te vereffenen. Hij haalde diep adem en duwde de deur open.
De rauwe klanken van het Rotterdam Terror Corps, Maris favoriete band, sloegen hem in het gezicht. Maar Maris was niet meer bij machte om daarvan te genieten. Hij lag bleek en met roodomrande ogen op de grond, onder zijn kruk, vechtend tegen de misselijkheid. Dat verbaasde Stinkie niet. In de pizza had geen rattenvergif gezeten, maar weed, heel veel weed, genoeg om een peloton gabbers
| |
| |
knock-out te slaan, de beste die je kon krijgen. De weed van Islam Osman.
Met een theatraal gebaar stak hij de fles voor zich uit en bracht de aansteker tot bij de lont. Het zou geen kwaad kunnen, dacht hij, om die even te laten branden, zomaar voor de lol. En hij stelde zich al voor hoe Wim en Kelly in paniek zouden wegduiken. Dat hadden ze verdiend. Maar toen hij de lont aanstak, bleven ze gewoon zitten en staarden hem geamuseerd aan.
In de fractie van een seconde die het vuur nodig had om de fles te bereiken, herinnerde hij zich dat hij de kraan van het bad had vergeten dicht te draaien. En toen liet hij de fles vallen. Ergens, heel in de verte, hoorde hij glas breken. Hij zag de scherven over de vloer uitwaaieren en hij voelde de benzine in zijn gezicht spatten. Maar er volgde geen explosie, geen bloederig, verschroeiend vuur, zoals dat van de Boeings die in het wtc crashten.
Hij rook de urine en wendde walgend zijn hoofd af. En hij wist meteen dat het Wim was geweest die in de fles had gepist. Maris had hem dat opgedragen, en hij had het uitgevoerd zoals het een nerd met dunne armpjes en een hobbelheup betaamde. Stinkie verstond niet wat Wim naar hem snauwde, zijn stemmetje kwam nauwelijks boven het gebeuk van het Rotterdam Terror Corps uit, maar hij kon het van diens lippen aflezen:
‘Zie je wel, sucker, dat je het niet wist.’
|
|