haar doodsklokken’ (p. 158, aug. 1966). In het Onbehagennummer (p. 254, sept. 1967) luidt zijn conclusie: ‘Het westen heeft voor zichzelf veel bereikt, Amerika nog het meest. Het is goed leven in Amerika-binnen. Te goed voor blanken alleen.’ In het Amerikanummer van 1968 introduceert De Swaan een nieuw woord, ‘stijloppositie’, over de linkse oppositie op zoek naar een issue.
In 1969 begint zijn redacteurschap van De Gids en publiceert hij zowaar een plan voor politieke actie (p. 126, febr. 1969): ‘Waar het uiteindelijk om gaat is dat bevrijding ginds ook doel is van de jeugdpolitiek hier en dat de steun aan die bevrijdingsstrijd voorbereiding is voor de strijd die hier nog komen gaat.’ Maar zijn plan heeft weinig effect, zijn zorgen om de ‘onderwerpingscultuur’ (p. 9, jan. 1970) evenmin, noch zijn waardering voor de ‘yippies’ (p. 68, juli 1970) die hij ‘De heiligen der laatste dagen’ noemt. Maar in 1971 maakt De Swaan een themanummer over arbeiders in de industrie en dan is het raak; vooral zijn eigen bijdrage aan dit thema, ‘Een boterham met tevredenheid’ (p. 203, maart 1971), zorgt voor beroering en maakt in vakbondsland vele tongen los vanwege de conclusie: ‘Er zijn fabrieken gesloten, of vestiging is ze geweigerd om wat ze in de natuurlijke omgeving aanrichten; maar in de bedrijven gaat het mensbederf gewoon door.’ Ook over de verzorgingsstaat is hij weinig positief gestemd: ‘de staat is geen persoon, hij kan ook niet zorgen; mensen binnen een gegeneraliseerde verafhankelijkingskring kunnen de arrangementen vormen om te zorgen dat ze voor elkaar zorgen’ (p. 35, jan. 1976). Ook al heeft hij het geloof in bevrijding verloren, zijn idioom breidt zich uit. Zo gaat zijn oratie ‘Uitgaansbeperking en uitgaansangst’ (p. 483, juli 1979) over de verschuiving van bevelhuishouding naar onderhandelingshuishouding: ‘Die overgang mag bevrijdend werken, het is voor mensen ook vaak moeilijk en bedreigend en wanneer zij het stellen moeten zonder de leidraad van maatschappelijk gebod of gewetenseis ontwikkelen zij soms angsten en onlusten die ze weerhouden van wat ze nu is toegestaan, omdat de onderhandelingshuishouding ze te moeizaam is, te riskant, en te eenzaam.’
Hierna publiceert hij nauwelijks meer in De Gids, tot het jubileumjaar 1987 waarin het 150-jarig bestaan gevierd wordt en hij uitbundig meedoet, maar inmiddels is De Swaan begonnen aan zijn onderzoek naar het wereldtalenstelsel en vlak voor zijn afscheid als redacteur gunt hij De Gids (p. 431, mei 1990) zijn essay over ‘Het Nederlands in het Europese talenstelsel’ waarvan de openingszin luidt: ‘Het Nederlands is springlevend en kerngezond.’ Met deze geruststelling heeft hij ons verlaten.