| |
| |
| |
Henk Romijn Meijer
Russische gitarist!
Al wekenlang doet het gerucht de ronde dat hij zich bij ons in de Dordogne heeft gevestigd en nu hebben Alan en Ann hem gehoord. Hij gaf een concert bij Sarah thuis bij wie hij zijn intrek heeft genomen, in Peyrillac. En hoe had het geklonken?
‘Het was schitterend,’ zegt Alan, ‘we wisten niet wat we hoorden. Het was jammer dat er helemaal geen publiek was.’
Wat voor muziek speelde hij, willen we weten. Jazz, rock, fusion, klassiek?
Alan weet het niet goed. Hij speelde op een grote folkachtige elektrische gitaar en hij speelde zo'n beetje van alles.
‘Heel snel,’ zegt Alan, ‘heel subtiel en briljant. Allemaal hele snelle loopjes, heel zacht versterkt. Het leek nog het meeste op jazz, maar je mocht het van Sarah geen jazz noemen.’
‘Het was bedoeld om geld voor hem in te zamelen,’ zegt Ann, ‘maar Sarah had veel te laat rondgebeld en wij waren de enigen die waren gekomen.’
‘Er was verder geen mens,’ zegt Alan.
Alan en Ann kennen Sarah zo'n beetje, vanwege een oude vriend, een kunstschilder zoals Alan, die een blauwe maandag met Sarah heeft samengewoond en snel van gedachten is veranderd.
Waar Sarah haar Rus heeft ontmoet weten Alan en Ann niet. Sarah is een Canadese van tegen de vijftig die al een eeuwigheid kunstgeschiedenis studeert en tegen iedereen klaagt over de bergen werk die ze nog moet verzetten. Dag en nacht is ze ermee bezig, altijd maar druk. Ze heeft kortgeknipt haar, een dun lichaam en een onwaarschijnlijk uitpuilende buik die ze bloot houdt, vooruitlopend op de mode. Ze moet flink wat geld hebben, want hoe kun je anders haar huizenbezit in de omgeving verklaren? Ze verhuurt die huizen wel tegen woekerprijzen, maar je moet ze toch eerst zien te kopen. Met haar Russische gitarist woont ze nu in haar laatste aanwinst, een kasteel bijna, maar er moet nog heel wat aan gebeuren.
Wat kun je doen voor zo'n jongen die niemand kent en door nie- | |
| |
mand gekend wordt en die geen taal spreekt die een mens kan verstaan?
Alan biedt Sarah aan om haar Ahmed in hun grote eetkamer te laten optreden en Sarah vraagt of ze het aanbod nog even in beraad mag houden, met het oog op een mogelijk te volle agenda in de eerstkomende dagen. Haar liefde voor de gitarist heeft de vorm aangenomen van een obsessie. Ze zet zich volledig in, stad en land afrijdend in haar gehavende auto op zoek naar zalen waar de Rus zijn ‘concerten’ zou kunnen geven - als beginnend promotor maakt ze lange dagen en strijdt ze een eenzame strijd. Ze noteert La Gabarre als een mogelijkheid, omdat de gerant zegt: ‘Laat hem maar komen, want er is hier ook iemand die haar schilderijtjes heeft opgehangen, als het maar niet te hard is, zodat de mensen niet meer kunnen praten.’
En aan het eind van de middag omhelst Jean-Pierre van de Southern Comfort Bar in Milhac haar, want ze hebben elkaar eerder ontmoet.
‘Oui oui oui,’ zegt Jean-Pierre. ‘Hij mag spelen wanneer hij wil, maar niet te laat in de avond, want om tien uur komen de mensen voor het karaoke. De mensen willen geen jazz, hoe mooi hij ook speelt. Ik wou dat het niet zo was, maar het is wel zo!’
‘Maar Ahmed speelt geen jazz,’ zegt Sarah en Jean-Pierre maakt een groots gebaar in de ruimte. ‘Dat is jammer,’ zegt hij. ‘Pech voor hem, pech voor hem.’
Toch houdt de verliefde Sarah aan haar eerste onervaren ijver ten slotte een ‘concert’ over. Ze heeft haar eisen lager gesteld en accepteert het aanbod van de Vieille Auberge in Saint Sozy, waar de Rus op een donderdagavond mag spelen voor wat hij zelf van de eters los kan krijgen. En nauwelijks is de afspraak voor dit ‘concert’ beklonken of er doet zich, als een beloning, een gelegenheid voor die een veel grotere belofte inhoudt.
De dochter van dokter Calvel, die in Parijs economie studeert, een intens, donker type, met glanzend zwart haar, een snelle lach en een figuur waarbij elk hart tot stilstand neigt, gaat trouwen in Souillac waar haar moeder, een Griekse schoonheid, het toerisme regelt. Ze zoekt muziek voor bij de aperitief en we zijn op slag Ahmeds voorspraak.
‘Speelt hij ook oude bekende jazznummers?’ vraagt de Griekse die nog een licht accent heeft. Wij denken van wel, wat zou hij anders? ‘Iedere muzikant kent ze.’
‘Alleen op zo'n gitaar?’
| |
| |
‘Vrienden van ons hebben hem gehoord en ze vonden zijn spel subliem.’
‘Zal ik het niet eerst aan mijn dochter vragen?’
Nu leggen we de nadruk op het goede doel. De dokter en zijn vrouw zijn rotarians en Ahmed is uit Sint-Petersburg gevlucht, een slachtoffer van de ineengestorte economie, een dakloze, opgejaagd door de maffia, want zo hebben we het van Sarah begrepen.
Mevrouw Calvel is klein van stuk, een beetje gezet, een aantrekkelijke vrouw met een vrolijk gezicht en grijs krulhaar. Als Griekse heeft ze sympathie voor iedereen die ooit heeft moeten vluchten. De onbekende heeft bij haar een gevoelige snaar geraakt, het medegevoel haalt haar over de drempel. We nemen voldaan afscheid van haar: het is een heel werk geweest om de voorwaarden voor het ‘concert’ te bedingen. De driehonderdvijftig francs die de gitarist zal krijgen voor drie kwartier voor zijn plezier spelen, tot hoogstens negen uur, zodat hij nog makkelijk voor diezelfde avond een tweede en een derde ‘concert’ (zoals de oningewijde Sarah een set blijft noemen) zal kunnen aannemen, zijn een gulle bezegeling van een buitenkans die Ahmed niet alleen bij de beau monde van Souillac, maar ook, vanwege de jonge echtgenoot, bij een uitgelezen Parijs' publiek bekendheid zal geven.
Opgetogen vertellen we het goede nieuws uitvoerig aan het antwoordapparaat van Sarah, want zelf is zij nu nog maar zelden direct bereikbaar.
‘Hij moet toch wel een handige jongen zijn,’ zegt Alan met een vluchtig lachje. ‘Sarah heeft een nieuwe gitaar voor hem gekocht in Périgueux. Een Gibson. Hij moet een kapitaal hebben gekost.’
Alan is een bescheiden kunsthandel begonnen. Op zijn weg terug van een veiling komt hij even langs om ons te vertellen dat Sarah en Ahmed binnenkort gaan trouwen. ‘En het is geen zakelijk huwelijk,’ zegt Alan, ‘het gaat hem er niet om een Canadees paspoort te krijgen.’ Alan grinnikt. ‘Dat heeft Sarah me verteld. Ze houden echt van elkaar.’
‘En wij weten nog steeds niet eens hoe hij eruitziet.’
Die avond belt Sarah ons (eindelijk) terug naar aanleiding van ons bericht op haar antwoordapparaat. Ze wil ons bedanken, ook namens Ahmed, voor de moeite die we hebben gedaan. Haar stem is plechtig, een beetje opgeblazen, vanwege hetgeen ze ons moet zeggen misschien. Want hoewel het natuurlijk goed is bedoeld, kunnen ze het aanbod niet aannemen. ‘Gezien Ahmeds professionele status,’ horen wij haar zeggen, ‘is driehonderdvijftig francs te weinig. Zijn
| |
| |
tarief, als professioneel musicus, is achthonderdvijftig francs per concert.’
We zijn stil geworden bij het bericht. Misschien is Sarah een van die mensen aan wie je geleidelijk moet wennen. Misschien hadden we haar met meer geduld moeten begeleiden op de nieuwe weg die ze is ingeslagen. Haar moeten vertellen dat Jean-Pierre, van de Southern Comfort Bar, niemand ooit meer heeft betaald dan vierhonderd francs voor drie ‘concerten’ op een avond, tot twee uur in de nacht, hoe professioneel hij ook mocht wezen. Dat gratis spelen zelfs nog meegenomen zou zijn op een bruiloft waar de fine fleur van de burgerij van om en nabij Souillac voor zijn verdere roem zorg zou dragen. (De Peruviaanse muzikanten aan wie mevrouw Calvel in haar hart al lang de voorkeur geeft, spelen graag voor niets, mits ze met de pet mogen rondgaan.)
We zien Ahmed voor het eerst in de Vieille Auberge in Saint Sozy, een concert dat Sarah, om onbegrijpelijke redenen, wel heeft aangenomen. Hij staat zijn nieuwe gitaar te stemmen, een double cutaway, een begerenswaardig model, vuurrood. Sarah stelt ons voor aan de kleine, bleke man, hij geeft ons een hand, zenuwachtig knikkend. Zijn haar is kortgeknipt, zijn schouders breed, als van een sjouwer of een vrachtrijder. Hij draagt een blauwe werkbroek en een groen t-shirt met korte mouwen en hij heeft een gezwollen bierbuik. Het is negen uur, het tijdstip waarop het eerste ‘concert’ had zullen beginnen. Aan de bar zitten twee mannen een glas bier te drinken, verder is er geen mens. Ahmed houdt zijn gitaar naar ons op en zegt grijnzend: ‘Gibson.’ Wij knikken: we weten ervan, we hebben hem zelf al opgemerkt. We grijnzen een poosje stom tegen elkaar en opeens begint Ahmed hevig te stotteren. Uit zijn gestotter bevrijdt zich een naam: Pat Martino.
We begrijpen maar al te goed waar hij naartoe wil: Pat Martino, de grote gitaarvirtuoos, over hem zouden we een gesprek kunnen voeren als we een gemeenschappelijke taal zouden bezitten. Ahmed zou ons willen vertellen wat hij op een of andere manier op Sarah heeft weten over te brengen: dat hij de grote Pat Martino in Sint-Petersburg heeft gehoord en gezien. Dat Pat Martino daar zo geestdriftig is ontvangen dat hij drie uur lang achter elkaar heeft gespeeld, zonder onderbreking.
Sarah zegt dat hij ons dat zou willen vertellen. ‘Dat is dan zeker een hele tijd geleden, dat Martino daar speelde,’ zeggen we in het Engels tegen Ahmed. En hij knikt heftig en roept opeens hard: ‘Bier! Bier!’
| |
| |
Terwijl Sarah naar de bar loopt om bier voor hem te halen, stottert Ahmed geluidloos. Sarah komt terug en geeft hem een pression die Ahmed in een paar teugen opdrinkt. Dan zien we van dichtbij toe hoe hij zijn mond afveegt: afwezigheid van taal schept, naast een diepe kloof, een bijna ongewenste intimiteit.
Het loopt tegen halftien, de deur wordt lawaaierig opengeduwd, een groepje mensen komt lawaaiend binnen, een Franse familie, zou je denken, het zijn er een stuk of tien. Onder een oorverdovend geschraap van stoelen op de houten vloer gaan ze zitten aan een dubbele tafel die voor ze gedekt is, zo ver mogelijk bij de muziek vandaan - lacherige mensen die samen al het een en ander hebben beleefd voordat ze hier binnenliepen.
Om tien uur beginnen we, om de tijd te doden, een gesprek met Ahmed die zijn gitaar uit zijn koffer heeft gehaald en weer teruggelegd. Omdat we willen weten of hij uit een muzikale familie stamt, vragen we, heftig op hem wijzend:
‘Father? He also in music?’
Een vrouw aan de grote familietafel kijkt even snel achterom bij deze rare klanken en Ahmed blijft zwijgen. Zijn bleke voorhoofd parelt van het zweet. Om ons behulpzaam te zijn, zegt Sarah:
‘Hij heeft je niet verstaan.’
Ze is wat irritant in haar bemoeizucht en van de weeromstuit roepen we nodeloos hard:
‘Father! Father! Music?’
Nu lijkt Ahmed een licht op te gaan. Hij zegt vragend: ‘Fodder?’ En hij laat zijn dikke handen de bewegingen maken van iemand die met een schop in de aarde staat te spitten. Zodoende komen we aan de weet dat zijn vader iemand was (of is) die in de aarde groef (of graaft). Een muzikale man misschien die zijn talent nooit had kunnen ontwikkelen.
‘En zijn moeder?’ vragen we Sarah. ‘Was zijn moeder soms muzikaal?’
‘Hoe moet ik dat weten?’ zegt Sarah nijdig en schreeuwt opeens hard tegen haar verloofde: ‘Does your mother play guitar?’
Ahmeds stem klinkt als een noodkreet: ‘Modder!’
En bij dat ‘modder!’ valt er een sluier van verdriet over zijn opgeruimdheid. We moeten hem niet te veel op de proef stellen vóór het concert dat toch wel eens zal beginnen en daarom stellen we ons zijn moeder zwijgend voor als een eenvoudige vrouw die in haar zoon al ‘op jeugdige leeftijd’ zijn muzikaliteit herkent in zijn gezeur om een gitaar. Als bedreven biografen bedenken we voor Ahmed een leven waarin voorspoed en verdriet om voorrang strijden, en
| |
| |
zeggen dan, om het gesprek te hervatten:
‘Jazz musician!’
We hadden beter moeten weten. Ahmed schudt heftig zijn hoofd, hulpeloos stotterend. Dan roept hij, op de toon van een waarschuwing:
‘Free musician.’
Het is kwart over tien. De twee mannen die aan de bar een glas hebben gedronken eten aan een tafel aan het raam, gedempt tegen elkaar pratend. Van de grote tafel klinkt af en toe een onbesuisd gelach.
Alan en Ann komen binnen en verontschuldigen zich dat ze zo laat zijn. Ann zegt: ‘Heeft hij zijn eerste set al gespeeld? Jammer dat we hem niet hebben gehoord.’
Ze hebben twee vrienden meegebracht, kunsthandelaren en gitaarliefhebbers als zij, en om wat schot in de avond te krijgen, zetten we stoelen neer voor de barkruk waarop Ahmed zijn concert lijkt te willen geven.
Hij heeft zijn versterker aangeknipt en zit daar, onopgesmukt, de gitaar om zijn hals, en opeens barst het los - niet hard maar vloeiend, verbazingwekkende notenreeksen op een opeenvolging van eenvoudige akkoorden. Hoed af heren, een genie - werd dat niet over Beethoven gezegd, toen hij zich als jonge pianist presenteerde? Het stormachtige spel van de Rus is beschamend: hadden we hem niet wat meer eer kunnen bewijzen dan hem te laten spelen in dit kale eethuis van vissers en jagers en hun muziek-kale aanhang? Waar hij die moeiteloze techniek vandaan haalt! Terwijl je aan een enkele vreemde sprong de autodidact herkent die zich in het barre Rusland met opnames heeft moeten behelpen! We kijken elkaar aan in stille bewondering.
We klappen zo hard als het gaat met zijn zessen en van de lange tafel stijgt een gelach op. Ahmed is al weer onderweg naar nieuwe hoogten, halsbrekend snel en met de vlekkeloze regelmaat die aan niemand anders denken doet dan aan Pat Martino, de magiër over wie staat geschreven dat hij eenvoudig muzikaal materiaal weet te herscheppen in prachtige, langdurig volgehouden improvisaties.
Wat is Ahmeds ‘muzikaal materiaal’? Als ‘free musician’ zit hij op zijn barkruk - dikke vingers die nu zonder plectrum flitsend van hoog naar laag een regen van klanken veroorzaken boven een ronkende wandelende bas, Ahmeds dubbelgelede duim die zich in vrijheid beweegt. En we begrijpen waarom Alan zijn spel ‘superb’ heeft genoemd.
Als het ‘concert’ is beëindigd gaat Sarah naast hem staan, als om
| |
| |
het applaus in ontvangst te nemen, nors en recht als bij een militair eerbewijs. Haar dikke buik puilend tussen de zwarte broek en de te krappe zwarte trui lijkt een wijdopen glazig starend oog - een knipoog die van geen ophouden weet.
De ‘free musician’ neemt een pauze en van de lange tafel klinkt een gejuich dat losstaat van de muziek. Nu zouden we hem willen vragen naar de oorsprong van zijn improvisaties waarin we geen standards hebben herkend, maar de afstand van de taal maakt ons moedeloos. Als om het probleem te ontvluchten draagt Sarah de gitaarkoffer naar de lange tafel waar een gespannen stilte zich oplost in lachen en gejoel. En al was het niemand opgevallen dat iemand ergens muziek had zitten maken, toch grepen ze spontaan naar hun portemonnee.
Het is kwart voor twaalf, we mijmeren: is het nog lonend om het derde ‘concert’ te laten doorgaan of kan Ahmed het beter laten vervallen, zoals het eerste verviel? Alans vriend vraagt aan de Rus: ‘Speel je ook jazz standards?’ en Ahmed werpt hem een hartverscheurende blik toe. Hij zegt:
‘D-minor, d-minor.’
Alan zegt langzaam, met zijn perfecte public school-accent:
‘What we would like to know is, do you also play jazz standards?’
Ann vraagt, ter verduidelijking:
‘Can you play “Night and Day” for us?’ En ze begint het liedje te neuriën. ‘Kun je dat spelen?’
‘Yes,’ zegt Ahmed. Hij rolt het snoer op van zijn versterker, hij tilt hem tot bij de deur - een kleine dikke man die een groot talent met zich meedraagt. Die ontdekking heeft het ‘concert’ toch nog tot een redelijk succes gemaakt.
We horen een hele tijd niets van Sarah en Ahmed. Af en toe bereikt ons een gerucht. De Rus heeft ergens gespeeld aan de overkant van de rivier. De vier bezoekers die onbevangen binnenstoven, maakten snel rechtsomkeert: ze hadden een bal musette verwacht. En bij Tom en Mal op de heuvel, waar hij ten slotte eindelijk een simpel melodietje speelde, riep iemand: ‘Wat is dat mooi, dat is zeker een typisch Russisch liedje,’ en daarop was de gitarist in een blinde woede ontstoken die niemand begrijpt. (Hij stond in de houding om met Tom op de vuist te gaan.) En in haar nieuwste huis heeft de vindingrijke Sarah de gitarist een kwast in de hand gestopt om de kamer beneden felrood te schilderen.
Eenmaal belt Sarah ons: ze wil ons spreken. Kennen wij geen clubs in Amsterdam waar een ‘free musician’ met open armen zal
| |
| |
worden binnengehaald? We houden ons op de vlakte en gaan ervan uit dat Ahmed in een stadium verkeert dat op de hoezen van platen vaak staat beschreven als ‘in die maanden trok hij zich terug om zich op zijn verdere loopbaan te bezinnen’.
Nu bereidt Sarah het grote soloconcert voor dat voor Ahmed de grote doorbraak zal betekenen en waarvoor hij werkt aan een soloprogramma waarin de gitaar zal worden aangevuld en begeleid door een tape. Tom en Mal hebben hun huis, de voormalige boerderij met alle bijgebouwen en alle ruimte in de openlucht, beschikbaar gesteld. En naar ideeën van Sarah doen zij al het werk, de hele organisatie.
Het is zesentwintig augustus, een vlekkeloze dag. Als we aankomen staan de auto's al schots en scheef door elkaar op de heuveltop. Er hangen rode, blauwe en gele lampjes boven het erf van de voormalige boerderij. Tom en Mal hebben een bar ingericht waar de rustige drop-outs, vijanden van elk gezag, ‘nieuwe marginalen’, hun punch en sangria kopen voor de tien francs die aan Ahmed zullen worden afgedragen. De barkeeper is een voormalige Engelse matroos die Tom helpt bij zijn werk aan oude huizen - een korte gedaante, lillend van het overtollige vet, een ludiek personage dat zich voordoet als een sumoworstelaar, naakt op een lichtblauwe handdoek na. Zijn losse gebruinde hangbuik lijkt afgedropen van de ondoorgrondelijk getatoeëerde kwabben van zijn armen. En we herkennen de schimmen, gitaarvriend Francis, glimmend van het zweet naast zijn nieuwe geliefde, de magere Engelse vrouw van de fakkelshow, en we horen Adrienne hard en gedreven tegen de Nederlandse Sjoukje praten.
Meegebrachte klapstoeltjes staan voor het terras dat als podium dienstdoet en daarop zijn twee versterkers tegenover elkaar opgesteld. En opeens zien we Ahmed, bescheiden achteraf en als verloren op het terras. Hij draagt lompe schoenen.
Blij verrast om ons te zien geeft hij ons een korte omhelzing. Hij zegt, uit de grond van zijn hart, de woorden een extreme nadruk gevend:
‘To-night. No. Drink. To-night. Music.’
Hij vouwt zijn handen en houdt zijn ellebogen uit elkaar, als gereed voor de sprong, hij zegt:
‘To-night. I. Have. Prepared. Abstract.’
Zuivere muziek, begrijpen we, zonder een bijkomstig programma, maar Ahmed hoort ons niet, hij perst de woorden naar buiten:
‘I. Have. Prepared. Mathématique.’
Daarop zoeken we een plaats tussen de rusteloos draaiende en
| |
| |
pratende mensen, luisterend naar het lawaai dat niet luwt bij het verschijnen van Sarah op het terras.
Ze is, als altijd, in het zwart gekleed, haar gezicht strak van de ernst van het gebeuren. (Ze is twaalf jaar ouder dan Ahmed, ze kan het hem niet laten weten.) Ze pakt de microfoon, ze zegt: ‘Dit is een bijzondere avond. Hij staat in het teken van Ahmeds laatste composities.’
Ze vertaalt haar woorden in onbegrijpelijk Frans en ontvangt een zwak applaus. ‘Ahmed is a free musician. Un musicien libre,’ zegt Sarah en kondigt de drie ‘concerten’ van de avond aan, waarna men naar eigen inzicht een bewijs van waardering kan achterlaten in de foedraal die vooraan op het terras ligt. ‘In zijn laatste concert wil Ahmed graag een experiment met u delen en dat experiment zal ik later afzonderlijk bij u inleiden. En tot slot nog dit: ik zag zo-even camera's flitsen en daarom kondig ik heel uitdrukkelijk aan dat vanavond geen foto's gemaakt mogen worden. En,’ zegt ze, ‘vanwege Ahmeds professionele status en vanwege het premièreachtige karakter van de concerten’ is het ten strengste verboden om opnames te maken.’ En omdat verschillende camera's bij haar woorden flitsen, zegt ze: ‘Ik hoop dat u zich aan dat verbod zult houden. De muziek staat op het spel!’
Als Ahmed naar voren treedt, flitsen de camera's opnieuw en verscheidene concertgangers brengen hun recorders in gereedheid. Maar Ahmed speelt al en opnieuw raken we betoverd door zijn spel, verloren in de stroom van zonderlinge harmonieën verbonden door Dorische, Lydische, Lokrische reeksen: niet te geloven dat zulke dikke vingers de kronkelweg weten te vinden. De luisteraars zijn bij dit vertoon tot inkeer gekomen, met uitzondering van Adrienne die je in de zachtere passages tegen Sjoukje hoort roepen: ‘Oui, oui! Bien sûr! Tout à fait!’
De gitarist heeft een redelijk succes, het publiek wacht rustig op wat gaat komen. Sarah kondigt het volgende ‘concert’ aan en in de linkerluidspreker begint een razende ritmesectie te spelen (een tape van Jack DeJohnette!). Een ogenblik en Ahmed is al weer onderweg, losgeslagen in een hoge vlucht, alsof de maffia hem hier heeft gevonden en zijn laatste kans ligt in hogere snelheid. Nu vooral geen oponthoud voor een melodie en dat maakt de aanwezigen een beetje nerveus. Bij het verschijnen van een klein blond jongetje op het terras dat een glitterende speelgoedgitaar om zijn hals draagt wordt hier en daar onderdrukt gelachen. Als antwoord op het gelach roept een halfdronken jongen op de voorste rij ‘Bravo!’ En op dat teken achtervolgen twee kleine meisjes elkaar vlak voor Ahmed langs en
| |
| |
Sarah treedt aan. Ze grijpt de microfoon en roept onbehouwen:
‘Wij willen geen kinderen hier!’
Wat verbeeldt Sarah zich? Kinderen van ouders die zijn gekomen om haar onvolprezen Ahmed eer te bewijzen, om hem van geld te voorzien!
Iemand roept: ‘Maar dit is toch een openluchtconcert, daar mogen toch zeker wel kinderen bij?’
‘Niet als ze het concert verstoren,’ roept Sarah, maar Ahmed is allang weer aan het spelen, zich nog sneller haastend naar het einde van zijn tweede ‘concert’ dat in zicht is en dat wordt besloten met een onregelmatig, afwezig klinkend applaus.
In de pauze spreken we de bedachtzame oud-leraar Georges Robert, hij zegt:
‘Wat die man doet komt uit een klassieke traditie, zo moet je dat zien. Er zijn Indiase en Arabische elementen...’
En samen met hem gaan we naar Ahmed om hem deelgenoot te maken van onze bewondering. Georges Robert die in de afgelopen winter een cursus Russisch heeft gevolgd, vraagt hem in die taal of hij nu in Frankrijk blijft wonen.
Bij dat Russisch lijkt Ahmed te verstijven. Hij staat gebogen, hoog in de schouders: kon hij zijn oren geloven? In zijn hevigste Engels geeft hij een draconisch antwoord:
‘My. Philosophy. Is. No. To-morrow.’ En hij voegt daaraan even heftig een waarschuwing toe: ‘My. Tinking. Is. To-day.’
Georges knikt gelaten en stelt hem de vraag die hem al een poos bezighoudt: hoe komt Ahmed, als Rus, aan die moslimse naam? Waar komt hij vandaan?
Wat heeft de beheerste oud-leraar losgemaakt? Ahmeds handen beven, zijn ogen sluiten zich. En wanneer hij weer geluid geeft, stottert hij zo hevig dat we vrezen voor een attaque: ‘S - s - s - sint P - P - P - Petersburg.’
Alsof Sarah heeft gezien dat er een benarde situatie is ontstaan, komt ze hem halen voor zijn laatste ‘concert’.
Georges zegt: ‘Als dat een Rus is, is het een hele vreemde.’
Nu zitten we naast Georges te luisteren naar Sarah die ons vertelt dat Ahmed ons in de volgende twintig minuten kennis wil laten maken met een nieuw experiment. Ze ziet ons stug aan, het grote oog van haar blote bolle buik staat nog wijdopen, ze zegt:
‘Dit is een wereldpremière. Ahmed gaat nu improviseren op de klanken die in het ruimteschip Plantation zijn opgenomen en waarvan hij een cassette heeft.’
De geluidsgolven komen al tot ons, als van een in de verte voor- | |
| |
bijtrekkende windhoos, en Ahmed luistert in vervoering, de rode gitaar om zijn hals. Als hij akkoorden grijpt, klinken ze als blijvend verminkt, en nu pas zien we de twee lucifers die hij vóór de kam tussen de snaren heeft gestoken om het ruimte-effect te verkrijgen. Terwijl de storm dichterbij komt, krabbelt Ahmed met zijn nagels een turbulentie in het leven die verontrusting wekt bij het onvoorbereide publiek. Om een mogelijk protest voor te zijn laat hij, bij wijze van climax, de twee versterkers loeiend tegen elkaar in genereren en tast hij de hals van zijn gitaar af, op zoek naar bijpassende klanken. Het jongetje met de glittergitaar vertoont zich achter Ahmed en een meisje dat hem is gevolgd struikelt over snoeren. Bij het krijsen van de versterkers werpt Ahmed devote blikken omhoog en spert daarna zijn ogen wijd naar de ondoorgrondelijke bewegingen van zijn vingers, tot een lange (Nederlandse) jongen zich verheft en schreeuwt:
‘Kut! Ik vind het kut! Ik vind er geen kut aan! Geen ruk! Geen reet!’
Het publiek heeft de boodschap begrepen, al wordt hij door weinigen verstaan. Het is niet meer dan een incident: een nieuwlichter als Ornette Coleman heeft voor heel wat hetere vuren gestaan en kijk nu naar zijn aanzien, zijn welvaart. De storm luwt, het ruimteschip zakt (of stijgt) naar een bedaarder orbit. Ahmed verwijdert de lucifers en speelt de snelle lopen waarop het publiek kan terugkeren naar de gesprekken die in de ruimtemuziek zijn ondergegaan en je hoort Adrienne nog steeds: ‘Oui! Oui! Oui!’
En zelf raken we ongemerkt verwikkeld in een gesprek en merken zodoende pas laat dat Ahmed zijn concert heeft afgebroken en zijn twee zware versterkers bijna dravend draagt naar de auto van Sarah die tussen de in het wilde weg gestagneerde voertuigen wacht op zijn komst, met wijdopen kofferbak.
We roepen hem: ‘Ahmed! Ahmed! Wat ga je doen?’
Waarop Ahmed zonder op te kijken antwoordt, bleek en verbeten:
‘The. People. Arrrrr. Leaving.’
We zouden hem troost willen geven, maar hij zit al voorin, naast Sarah die haar motor laat razen en haar geteisterde auto naar voren en achteren laat raggen en scheuren om zich te bevrijden uit de hachelijke ruimte.
Zo is de voortvluchtige opnieuw op de vlucht. Zijn aftocht trekt niet veel aandacht. Het geroezemoes op het terras neemt toe aan kracht, het licht wordt gedoofd en opeens zie je vurige signalen. De magere Engelse vrouw van Francis was begonnen om haar in pa- | |
| |
raffine gedoopte fakkels in grote cirkels te zwaaien die de herinnering aan de Rus op slag doen vervagen.
Trommelaars treden trommelend aan en de volvette zeeman (nu in een t-shirt en een rode lange broek) vraagt aandacht voor een petitie tegen het hervatten van kernproeven. Terwijl de papieren rondgaan, leunen de feestgangers achterover op hun klapstoeltjes en doen het concert van Ahmed nonchalant af als ‘klote’.
Zal Sarah hem aan zijn verstand kunnen brengen dat het onder bepaalde omstandigheden beter is om iets te spelen dat de doorsnee luisteraar een kans biedt om iets te herkennen? Zal ze hem durven vragen waarom hij zijn publiek niet gepaaid heeft met ‘Night and Day’? Of is ze te diep bevangen door zijn genie om haar stem tegen hem te verheffen?
Nu verspreiden de bezoekers zich rokend (eigen teelt) en drinkend en we praten met Alan en Ann die zijn spel nog steeds schitterend vinden, al ontbreekt aan zijn composities nog een dwingende vorm. En terwijl we ons afvragen of Sarah zich nu ook enigszins ergert aan de ondankbare hond voor wie zoveel mensen zich hebben ingezet, zien we voor zijn naburig huis de houthakker Henri in het halfduister - de enige nog in leven zijnde oorspronkelijke bewoner die altijd in de coulissen staat wanneer er iets valt te beleven, klaar om handen te schudden en een paar van zijn grappen te herhalen. ‘Hoe gaat het?’ schreeuwt hij van ver, steekt een hand uit en vertelt een grap die we niet begrijpen. Opeens loopt hij met grote passen van ons vandaan, en even later klinkt er vanuit zijn open raam waarachter hij zijn luidsprekers heeft gezet de ouderwetse musettewalsen waaraan niemand aanstoot kan nemen.
Nu is Henri in de stemming voor een groot feest. We zien hem, met zijn enorme stappen, weer naar buiten lopen en hier en daar zie je al paren die dansen.
|
|