| |
| |
| |
Rascha Peper
Het vlinderbroekje
De zaak goed voorbereiden, dat was van het grootste belang. Van tevoren opbellen. Ernaartoe gaan en aanbellen, behalve als er buren buiten zijn of voor hun raam staan. Je praatje klaar hebben voor als er opengedaan wordt. Nog een keer aanbellen. Daarna snel met de sleutel de deur openen, naar binnen gaan en de deur zo geruisloos mogelijk achter je sluiten. Dat ogenblik, achter zo'n voordeur staande, in de hal of de gang, was een van de hachelijkste momenten van de hele onderneming. Want wie verzekerde je dat er, ondanks de niet opgenomen telefoon en de niet beantwoorde deurbel, toch niet iemand thuis was? De dochter die ziek op bed ligt, de heer des huizes die vandaag de pest in heeft en niemand wil zien of spreken, de werkster die aan bel en telefoon geen boodschap heeft, maar wel zo dadelijk met schrikogen, spons nog in de hand, op de overloop staat.
Dit huis had een piepende tochtdeur en toen hij daar doorheen was, bleef hij wel een volle minuut scherp luisterend staan. Wat er gebeurde was hetzelfde als de vorige keren: een licht plofje ergens op de bovenverdieping: de dikke, rode kater die van een stoel of een bed sprong. Daar verscheen hij al boven aan de trap, strekte de achterpoten en trippelde de treden af. Beneden kwam hij langs zijn benen strijken. Ja, dag ouwe jongen, ken je me nog?
Met zware hartkloppingen - die hield je - liep hij zachtjes de trap op. De kat kwam achter hem aan. Op de bovenverdieping stonden de deuren open. Hij wierp een snelle blik in elke kamer; alles in orde. Tot de voorbereidingen behoorde ook dat je, zodra je ergens binnen was, een schuilplaats zocht voor het geval er plotseling iemand thuiskwam; in dit huis had hij dat uiteraard de eerste keer al gedaan. Het was een moeilijk huis, bestaande uit de begane grond en eerste etage van een pand van vier verdiepingen, ingeklemd tussen andere huizen. Je zat hier op de eerste verdieping als een rat in de val wanneer er onverhoeds een sleutel in het slot gestoken werd. De enige verstopplaats was een bergruimte achter een gordijn op de
| |
| |
overloop, waar koffers stonden, schoenen en laarzen en een strijkplank. Daar zou je je kans kunnen afwachten ongezien en ongehoord naar beneden te sluipen en de deur uit te komen - als de thuisgekomene tenminste niet net wilde gaan strijken. Alleen al de gedachte dat hij daadwerkelijk zijn toevlucht zou moeten nemen en dat berghok zou moeten induiken, veroorzaakte een panisch geruis in zijn hoofd, maar tegelijkertijd een prikkelende spanning die hij niet zou willen missen.
In de grote slaapkamer aan de achterkant stond een rekje waarop sportkleding te drogen hing. Hij stapte eromheen en keek naar de uitvergrote foto van de bewoonster aan een van de wanden. Hij kende haar oppervlakkig, ze was een kennis van Pam. Een aangename verschijning; leuke foto ook, in de duinen genomen. Ze stond er in volle lengte op, droeg een lange spijkerrok, een klein bikinitopje, een slordige, van strandspullen uitpuilende rieten tas en een vrolijk sjaaltje in het verwaaide haar. Beetje nonchalant en dat was ze ook; niet voor niets had ze een duplicaat van haar huissleutel aan Pam gegeven; makkelijk om je sleutel even bij een vriendin in de buurt te kunnen ophalen, wanneer je je eigen exemplaar kwijt was.
Dat ze op de foto een lange rok aanhad was vast geen toeval, of liever gezegd: het was vast geen toeval dat ze déze foto had laten uitvergroten en aan de muur gehangen of toegestaan dat haar vriend dat gedaan had, in plaats van bijvoorbeeld een foto waarop ze uitsluitend een bikini droeg. Vrouwen, ook nonchalante vrouwen, laten geen foto uitvergroten die hun zwakke plek toont. En de zwakke plek van deze vrouw waren haar bovenbenen; veel te zware bovenbenen voor haar postuur. Hij had dat kunnen constateren toen hij haar een keer op het strand was tegengekomen. Dat ze het zelf ook wist, bleek uit het feit dat ze bij die ontmoeting meteen achteloos zo'n strandsjaal om haar heupen had geknoopt.
Hij fixeerde de foto een paar seconden. Helemaal niet erg, die bovenbenen. Perfectie trok hem niet aan, integendeel. Wat hem ontroerde in vrouwen waren juist de onvolkomenheden in een verder aantrekkelijk voorkomen, vooral als de vrouw in kwestie moeite deed om die onvolkomenheden te maskeren. Te klein uitgevallen borsten in een push-up bh of te grote in een geraffineerd insnoerende d-cup, zware heupen in een afkledende jurk, te weinig kin die toch fier vooruit gestoken werd, kleine oogjes, door uitgekiende make-uplijntjes vergroot, uitstaande oren onder hangend haar verborgen; hij hield van de vrouwelijke foefjes om de illusie niet te verstoren.
De biedermeier buikcommode met koperbeslag aan de andere
| |
| |
kant van de kamer vroeg er met zijn mahoniehouten rondingen om geaaid te worden. De gladde bollingen waren als satijn onder je hand. Hij trok, om zichzelf een beetje te pesten, eerst het onderste laatje links open. Panty's. Zwarte, grijze, donkerblauwe en vleeskleurige; dikke, dunne, sommige met een motiefje erin, allemaal tot luchtige knoedels opgerold. Eén witte van wol viel uit de toon. Twee nog in de verpakking; maat veertig, twintig denier, met lycra, ingeweven broekje. In een hoek een oud jarretelgordeltje.
Het middelste laatje was interessanter. Bh's en hemdjes. Wit, zwart, vleeskleurig, roze, donkerblauw. Er was één vuurrode bh met kant. En zo'n ding dat bustier genoemd werd: een bh met maagstuk, vol baleinen, zwart met roze bloemetjes. Van het bovenste hemdje was nog steeds het spaghettibandje kapot en met een veiligheidsspeldje vastgezet.
Hij wachtte even voordat hij de bovenste la opendeed en streelde met beide handen de buikige bollingen, links en rechts - hoewel hij aan rechts geen boodschap had: herensokken en -onderbroeken. Toen opende hij het linker bovenlaatje.
Maar eerst iets aan die kat doen. Dat beest stond voortdurend langs zijn benen te strijken; zijn broekspijpen zaten al onder de haren. Hij tilde het dier op en zette het op het voeteneind van het litsjumeaux.
‘En daar blijf je, begrepen? Anders ga je d'raan, hoor! Dan hang je straks aan dat gordijnkoord!’
De kater kneep zijn ogen dicht en bewoog zijn oren naar achteren alsof hij aan een windvlaag blootstond, maar begreep blijkbaar dat hij zich verder niet meer met de zaak moest bemoeien en bleef op het bed staan.
Hij keerde zich om naar de commode. Deze commode, liever gezegd de inhoud en inrichting ervan, was de reden dat hij hier nu al voor de vierde keer stond. De broekjes die erin lagen boden een ordelijk overzicht. Opmerkelijk, gezien het nonchalante karakter van de eigenaresse, maar dat was opvallend bij vrouwen (wellicht bij mannen ook): slordigheid of netheid waren niet in alle details van het leven even ver doorgevoerd. Alle slipjes in deze la waren tot een bolletje gerold, of beter gezegd tot een summier pakketje gevouwen en gerangschikt. Dat was belangrijk. Niets erger dan ondergoed dat onverschillig op een kastplank gesmeten was, alles door elkaar, zodat bh-haakjes in kanten broekjes bleven hangen en strings verward raakten met die gruwelijke kniekousjes.
Het ging maar ten dele om de broekjes zelf, hoe lief en tot de verbeelding sprekend die ook waren, het ging net zo goed om de wijze
| |
| |
van opbergen, om het stilleven dat zo'n laatje bood, om de manier waarop het zijn fantasie voedde, zijn voorstelling van hoe een vrouw, Pams vriendin in dit geval, ze na het wassen en drogen opvouwde, in deze la legde en er 's ochtends eentje uitkoos om aan te trekken.
De twaalf of vijftien slipjes die hier ter hoogte van zijn kruis voor hem lagen, boden een verrukkelijke aanblik. De helft was wit, een paar roze of zwart, eentje donkerblauw en er was een knalrode bij, die hoorde bij de rode bh uit het laatje daaronder. Sommige waren heel eenvoudig, van dun katoen, andere waren van zijde of polyester, hadden een ingehaakt hartje of bloemetje van voren of een kittig strikje of glittertje op de flank. Geen strings, die droeg deze generatie amper, daar vonden ze hun billen niet meer geschikt voor. Er lag een geurig builtje lavendel tussen de broekjes, met een paars lintje afgebonden; precies zoals het moest zijn.
Hij inspecteerde het broekje van een maand geleden, herkenbaar aan een lieveheersbeestje op de rechterheup. Schoon natuurlijk. De eerste keer dat hij hier was, had hij het rode genomen - niet slim, een beginnersfout zelfs. Toen hij drie weken later voor de tweede keer kwam, bleek het nog plakkerig en wel, op dezelfde manier als waarop hij het had toegevouwen, in de la te liggen. Onopgemerkt dus, en dat had hij kunnen weten. Als vrouwen al rood ondergoed hadden, dan droegen ze het zelden. Zoiets zette even een domper, maar versterkte tegelijkertijd zijn felheid, als bij een hond die merkt dat zijn geurvlag niet gerespecteerd is. De tweede keer had hij een gewoon wit genomen en het na gedane zaken slordig toegevouwen en goed zichtbaar boven op de andere gelegd. De derde keer waren zowel het rode als het witte schoon.
Dit keer maar een zwart. Hij vouwde het slipje uit. Heel simpel, hoog opgesneden, veel gedragen, al behoorlijk verwassen. Voor- en achterkant waren op de heup slechts door een dun koordje verbonden. Er zat een gaatje in het met katoen verstevigde kruisje. Hij stak er even zijn tongpunt in, duwde de zachte stof tegen zijn neus, snoof de wasmiddelgeur op, en wilde toen opeens heel snel tot actie komen. Hij knoopte en ritste zijn broek los, wikkelde het minuscule kledingstuk om zijn kloppende lid en stelde zich Pams vriendin voor, naakt gebukt over haar biedermeier commode. In korte tijd was de zaak naar tevredenheid afgehandeld.
Hij legde het slipje behoedzaam in een vrijwel onveranderd rolletje terug op de plaats waar het gelegen had. Niets te zien aan de buitenkant. Dat was het dan. Nee, dat was het helemaal niet, dat was pas de helft. De andere helft, de beste eigenlijk, kwam nog: de op- | |
| |
windende gedachten aan het moment waarop de draagster het zou oppakken en ontrollen. Vanavond nog, morgen? Hoe zou ze reageren? Rook ze eraan? Liet ze het aan haar vriend zien? Belde ze een vriendin? Zou het al in de was zitten? Zat zij nu op kantoor achter haar computer en dwaalden haar gedachten steeds af naar dat onnozele, maar intrigerende raadsel van de laatste maanden?
Hij bracht zijn kleren in orde, liep naar de openslaande deuren voor het balkon, ging achter het gordijn staan en keek een moment, onzichtbaar voor eventueel deze kant uit kijkende achterburen, in de tuinen beneden.
Ja hoor, na het paren zijn alle dieren triest; daar was je op zijn leeftijd onderhand aan gewend.
Er was een tijd geweest dat hij eraf gewild had. Nog niet eens lang geleden, vier, vijf jaar terug. Hij had de psychiater die hij zou gaan bezoeken al op het oog, sterker nog: hij had al een afspraak voor een eerste gesprek. Toen was er iets voorgevallen, een paar dagen voordien, een onbetekenende kleinigheid.
Een dameskledingzaak in de buurt van het Noordeinde op zaterdagmiddag. Pam kon van die onzekere, besluiteloze buien hebben en daarom had ze hem gevraagd mee te gaan en zijn oordeel te geven over twee pakjes die ze op het oog had. Hij hield niet van winkelen, voelde zich slecht op zijn gemak in zo'n zaak, en had op een bank in de buurt van de paskamers plaatsgenomen, een espresso van de verkoopster gekregen en gewacht tot zijn vrouw tevoorschijn zou komen.
Hij was niet de enige die zo zat te wachten. Op een andere bank zat een veel jongere man die een kind van een jaar of vier trachtte bezig te houden. Voor die man ging het gordijn van een van de paskamers het eerst open en een weelderige, rosse vrouw in een lange jurk trad naar buiten. Hij deed zijn best niet te kijken naar wat hem niet aanging en verdiepte zich in een modetijdschrift, maar al bij de eerste glimp die hij van haar opving deed ze hem denken aan een tante van vroeger, door wier joyeuze, sensuele verschijning hij als schooljongen nogal geïmponeerd was geweest. De man gaf commentaar op de jurk. De vrouw draaide aan de grens van zijn blikveld rond voor de spiegel, en intussen verscheen gelukkig Pam in een pakje dat hij wel aardig vond, maar een tikje stijf, waarop beide vrouwen ongeveer gelijktijdig weer in hun paskamers verdwenen en de mannen opnieuw ieder op hun eigen bank bleven wachten.
De kleuter werd nu echter ongeduldig, liet zich van de bank glijden en trok, voordat de vader het kon verhoeden, het gordijn open voor
| |
| |
de paskamer waarin zijn moeder haar jurk stond uit te trekken.
Wonderlijk. Een fractie van een seconde had hij opgekeken - en dan nog op de manier waarop iemand kijkt die onmiddellijk beseft dat hij niets dient te zien. De vrouw stond gebukt, haar mollige billen schuin van hem af; witte, sproetige huid, een fikse buikplooi boven de rand van een huidkleurig vlinderbroekje - zo'n model met wulpse korte pijpjes, dat deed denken aan een voetbalbroekje, maar dan in het elegant -, zware, hangende borsten in een bh van huidkleurig kant. Hij hield de blik allang weer gericht op het modetijdschrift. Maar dat ene deel van een seconde was genoeg geweest. Genoeg om te beslissen niet naar die psychiater te gaan.
Niet of niet alleen omdat hij therapieën wantrouwde, niet omdat hij dacht toch nooit van zijn aberratie af te komen, maar omdat hij op dat moment, op die zaterdagmiddag, in die ene seconde in een damesmodezaak bij het Noordeinde, besefte dat hij er niet vanaf wílde. Dat zijn leven, alles wat vitaal en bruisend was in dat leven, er onlosmakelijk mee was verbonden. Dat kiezen voor behandeling in diepste wezen kiezen voor de dood zou zijn, de dood van zijn persoonlijke, eigenste zelf - en die dood wilde hij nog even uitstellen.
Sinds die tijd speelde hij, paradoxaal genoeg, met de gedachte een revolver te kopen om zich bij eventuele ontdekking een kogel door de kop te kunnen jagen; gesteld dat hij dat op het moment suprême zou durven. Eerder al had hij het plan gehad een jaargenoot die internist geworden was - en die hij vroeger altijd al een stille, integere vent gevonden had - in vertrouwen te nemen en om een pil te vragen, een pil voor in zijn binnenzak, een pil ‘voor het geval dat’. Maar zo dat soort pillen al bestond, zou er geen arts in Nederland te vinden zijn die hem zo'n ding zou verstrekken, dat was hem intussen wel duidelijk. Zijn oude vriend zou hem naar een psychiater praten, niets anders. Bovendien loste het niets op - pil noch revolver. Voor hemzelf wel, maar niet voor Pam en de kinderen.
Vooralsnog moest hij het maar hebben van een uitgekiende, geslepen voorzichtigheid.
De kat begon opnieuw langs zijn benen te strijken. Hij bukte zich, aaide het dier en sloeg meteen de haren van zijn broek.
‘Ja, je hebt gelijk, jongen. We moeten nodig weg.’
Net was hij op de gang of de deur van het kamertje aan de straatkant piepte. Hij bleef een paar tellen roerloos staan, maar het moest een tochtvlaag zijn, er stond daar een steekraampje open. Onmogelijk dat er iemand thuisgekomen was zonder dat hij het gehoord had. Hij liep naar het kamertje toe, duwde de half openstaande deur
| |
| |
verder openen keek om de hoek. Alles zag er nog net zo uit als een kwartier geleden. Een onopgemaakt bed, popsterren aan de muur - brutaal of juist verlegen kijkende jongens -, rondslingerende knuffels, schoolboeken; dit was de kamer van de dochter des huizes. Tijdens zijn eerste bezoek had hij hier ook al rondgeneusd, maar slechts heel even. Hij kende het meisje niet, kon zich dus geen voorstelling van haar maken en hij viel überhaupt niet op jonge meiden. Op een plank in haar klerenkast lagen alleen maar sportieve Calvin Klein-slips, Sloggi's en veel strings, waaronder een paar met rare teksten erop.
Hij verliet het kamertje, daalde de trap af, de kater gezellig in zijn kielzog, duwde de tochtdeuren open en tuurde vanachter het voordeurruitje naar de huizen aan de overkant. Naar links en rechts kon je hier niet kijken vanwege het portiek. Je zou denken dat het moeilijk was ergens binnen te komen, maar dat was nu juist vrij gemakkelijk - als je maar inventief was en een goede timing toepaste. Een huis als dit verlaten was veel hachelijker. Nog nooit had hij een plausibele tekst kunnen bedenken om de bewoner, die er misschien net aan kwam lopen, net de auto geparkeerd had, net met de fiets de hoek om kwam zwaaien, uit te leggen waarom hij diens voordeur uit kwam.
|
|