| |
| |
| |
Arjen Mulder
Landschappelijke tranen
De eenvoudigste manier om te gaan huilen bij het zien van een landschap, is je te laten doordringen van het besef dat je niets bent, een nul, minder nog dan een wolk in broek. Je uiterlijk is niet meer dan een laag schmink over de leegte die je bent, een masker waarmee je poogt te voorkomen dat iedereen je uitspuugt waar je bij zit - niet uitlacht, niet door je heen kijkt, nee, uitkotst. Jij hoort hier niet te zijn, jongen. En dan kijk je op een avond, in je eentje naar huis fietsend, omhoog en zie je de maan van achter een wolk tevoorschijn komen en naar jou glimlachen. Of je loopt een bos in, over een bruggetje langs een weiland en dan het pad de wildernis in, en de grote open ruimten tussen de bomen nemen je in zich op, ontvangen je - jij bent als zij, jij leeft wat zij weten omtrent de substantialiteit van de wereld. Je kruipt na de regenbui je tentje op de verlaten camping uit en wandelt langs de rivier een eindje door, de velden langs over het modderpad diep tussen de heuvels, de avond valt en stofgoud dwarrelt boven het water en de hoge grassen. Of 's winters, in de stad, een nachtelijke vlucht ganzen vliegt gakkend over je zolderkamer naar het noorden en heel even zie je hun V-formatie tegen de oranje wolken. En de sluizen openen zich. Wat in de volksmond wanhoop en in filosofentaal vertwijfeling heet - de zekerheid geen enkel bestaansrecht waar dan ook aan te kunnen ontlenen - en dan een landschap zien dat jou in zich toelaat, omarmt: dan huil je wel. De tranen komen omdat het land jouw bestaan bevestigt door jou iets van zijn schoonheid te onthullen, jou tot de uitverkorene van zijn absolute zichtbaarheid te maken, op dat ene moment van totale verlatenheid, in die ene toestand van eenzamer dan de eenzame te zijn. In de Middeleeuwen verwierf een monnik zo de heilige nederigheid (Sint-Franciscus) of de ketterse helderziendheid (Meister Eckhart) die ook nu nog tot de verbeelding spreekt. Alle nederigheid is ketters, ze vormt de levende ontkenning dat de
mens ook maar ergens aanspraak op kan maken
| |
| |
op aarde. We worden hier geduld, hooguit. Erken dat, zonder slag om de arm, en trek de wereld in: Hinter meinen Augen stehen Wasser, Die muß ich alle weinen (Else Lasker-Schüler).
The world is what it is; men who are nothing, who allow themselves to become nothing, have no place in it. Een openingszin van V.S. Naipaul, uit zijn roman A Bend in the River (1979). Met ‘niets’ bedoelt de schrijver hier: economisch uitgerangeerd. Naipauls hoofdpersoon is een van afkomst Indiase koopman in een zojuist onafhankelijk geworden Afrikaanse natie à la Kenia of Oeganda, die zich met zijn rasgenoten door de nieuwe machthebbers laat verjagen en in Londen opnieuw moet beginnen, van niets af aan. Dit niets-zijn in de geldeconomie is niet het niets waarop ik doelde in de paragraaf hierboven. Naast de handelseconomie bestaat er van oudsher ook altijd en overal een geschenkeneconomie, een economisch leven waarin geld geen compensatie vormt voor iets wat je krijgt (koopt), maar waarin je veel vager en tegelijk veel dwingender bij iemand in het krijt komt te staan, waarin je een geschenk moet aanvaarden zonder het gegeven paard in de bek te kijken, waarin dat cadeau jou verplicht ooit iets terug te schenken, een grotere tegengave nog wel, die je schuld niet alleen financieel of materieel maar meer nog symbolisch delgt - en hoe materiëler, groter, kostbaarder jouw tegengeschenk, des te symbolischer het is. In de geschenkeneconomie bestaat geen definitieve overdracht, alles moet worden geruild, elk object is deel van een symbolische ruil, waardoor het zinvol wordt, zowel verrijkend als ongevaarlijk. En alles is object. De ruileconomie is die van de gastvrijheid, waarin je een vreemdeling ontvangt in de zekerheid zelf te zullen worden onthaald als jij de gast zult zijn. Geen enkel geschenk is alleen maar aardig bedoeld of een blijk van genegenheid, het bezit een dwingende kracht, een ‘mana’ zoals de Polynesiërs het noemden, en dat roept onheil af over de ontvanger wanneer die niet tijdig het aanvaarde geschenk verzoent met een tegengave of een geschenk aan een derde. Elk boek, elk
kunstwerk is behalve een verhandelbaar object ook altijd een cadeau van de schrijver aan de lezer, de schilder aan de kijker - je koopt geen kunstwerk, je neemt er een tijdlang de verantwoording voor. Elk kunstwerk, elk gedicht of verhaal of essay dwingt tot ontvangst (doorlezen), waarna het aan de lezer is het geschonkene symbolisch te vereffenen. Dat kan door het terug te geven aan de schrijver (‘snertboek’), maar ook door het aan anderen door te geven, als verjaardagscadeau of door eruit te citeren. En nu komt het. Je leven zelf, je bestaan op aarde is een gift die je hebt gekregen en geaccep- | |
| |
teerd, en deze gave dwingt je haar te verzoenen, hetzij door je leven door te geven aan de kinderen die je krijgt, hetzij door het leven je rug toe te keren, het terug te geven, uit te spugen, tot niets te laten komen, te mislukken, tot zelfmoord aan toe. De schoonheid van een landschap is een geschenk dat, als je het aanvaart door ernaar te kijken in plaats van je onverschillig af te wenden, een tegengeschenk van je eist. Hoe geef je een landschap iets terug als je er niet kunt gaan wonen, of je er als natuurbeschermer voor in kunt inzetten, of het als boer kunt bewerken? Eén mogelijkheid is: in huilen uit te barsten. De enige manier om iets terug te geven aan wat Immanuel Kant ‘belangeloze’ of ‘vrije schoonheid’ noemde - in dit geval de schoonheid van een landschap waaraan jijzelf geen enkele bijdrage hebt geleverd - is jezelf, zonder hoop op beloning, te vernietigen waar je bij staat. Van dat verheerlijkend zelfverlies zijn tranen het symbool.
Er zijn drie soorten tranen: basistranen, reflextranen en psychische tranen. Basistranen zijn de tranen die ononderbroken de oogbol nat houden. Zij maken het mogelijk dat we überhaupt iets zien, want ze strijken de bobbels, putjes en andere oneffenheden glad waar een droge oogbol vol mee zit. Onze traanklieren, schuin boven de ogen gelegen, vormen één à twee microliter basistranen per minuut (zo'n twee milliliter per dag). Een deel daarvan verdampt als we met de ogen knipperen, de rest wordt afgevoerd via de puncta, kleine openingen in de weefselbolletjes aan de neuskant van de ogen, vanwaar het oogvocht via een traanholte en traankanaal uiteindelijk in de neusholte terechtkomt. In onderscheid hiermee zijn reflextranen de tranen die zich vormen als het oog geïrriteerd raakt, dus als er iets in ons oog prikt of als we uien snijden. Psychische tranen ten slotte verschijnen bij bepaalde emotionele gesteldheden. Reflex- en psychische tranen kunnen in zulke grote hoeveelheden worden aangemaakt dat ze niet meer zijn af te voeren via de puncta, waarna ze over de oogrand vloeien en langs de wangen omlaag biggelen. De verschillende soorten tranen worden geproduceerd door verschillende subkliertjes in de traanklieren. De grote traanklier boven de oogbol is verantwoordelijk voor de forse tranenstromen die optreden bij irritatie of emotie. Basistranen worden door drie kleinere kliersysteempjes voortgebracht. Basistranen bestaan namelijk uit drie lagen: een slijmerige binnenlaag tegen het oogoppervlak aan, een waterige middenlaag en een olieachtige buitenlaag die voorkomt dat het oogvocht te snel verdampt. De klieren van Manz nu vormen de slijmlaag, de klieren van Krause en Wolfring de wa- | |
| |
terlaag, en de olielaag wordt gevormd door de klieren van Zeis en Moll aan de rand van de oogleden. De chemische samenstelling van de drie typen tranen verschilt aanzienlijk en heeft aanleiding gegeven tot interessante theorievorming. Zo
blijken psychische tranen (anders dan basis- en reflextranen) dertig keer zoveel mangaan te bevatten als ons bloed. Bij chronisch depressieve mensen zijn zeer hoge mangaanconcentraties in de hersenen gevonden, wat de conclusie lijkt te rechtvaardigen dat de traanklieren mangaan concentreren en afvoeren om somberheid te voorkomen. In psychische tranen zit ook adrenocorticotropisch hormoon (acth), dat in het bloed een indicatie is van stress, en dus vermindert huilen klaarblijkelijk ook lichamelijke en geestelijke spanning. Tranen, luidt de theorie, zijn net als zweet, urine en faeces bedoeld om afval- en gifstoffen uit het lichaam te verwijderen. Huilen is gezond.
Van dit idee wordt in menige therapie dankbaar gebruik gemaakt, maar of het het huilen is dat gezond maakt, of dat het huilen wellicht een aanwijzing is dat iets anders in ons lichaam zich herstelt, is niet erg duidelijk. Om te beginnen wordt het meeste oogvocht bij huilbuien niet geplengd, maar via puncta en neusholte weer opgenomen in het lichaam - alsof je je eigen plas opdrinkt. Fundamentelere kritiek is af te leiden uit de bouw van het zenuwstelsel. Ons zenuwstelsel bestaat uit twee afdelingen: het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) en het perifere zenuwstelsel (de overige zenuwcellen in het lichaam). Het perifere zenuwstelsel is opgedeeld in een somatisch zenuwstelsel en een autonoom zenuwstelsel. Het somatisch zenuwstelsel is verbonden met de huid en skeletspieren en staat onder invloed van onze vrije wil. Het autonome zenuwstelsel reguleert de werking van organen als het hart, de longen, nieren en lever, in principe buiten de invloed van onze bewuste wil om. Het autonome zenuwstelsel bestaat nu weer uit twee substelsels: het sympathisch en parasympathisch zenuwstelsel. Het sympathisch zenuwstelsel reguleert de werking van onze interne organen tijdens uitzonderlijke activiteiten en inspanningen. Het parasympathisch zenuwstelsel reguleert deze organen op momenten dat het lichaam terugkeert naar zijn oorspronkelijke evenwicht (de homeostase) of wanneer het niets doet. Het sympathisch zenuwstelsel maakt het lichaam aldus gereed voor bijzondere verrichtingen, het parasympathisch zenuwstelsel brengt daarna weer rust in de tent. Is huilen een uitzonderlijke bezigheid, een bijzondere gebeurtenis? Als de traanklieren worden aangestuurd door het sympathisch zenuwstelsel, zou huilen samenvallen met een emotionele piek: iets afwijkends.
| |
| |
Worden de traanklieren aangestuurd door het parasympathisch zenuwstelsel, dan zou die piek al voorbij zijn en komen de waterlanders op momenten dat het lichaam terugkeert naar zijn normale toestand. Wat blijkt? De kliersystemen van basis-, reflex- en psychische tranen hebben alle hun eigen zenuwbanen naar de hersenen. Psychische tranen worden opgewekt door zenuwen uit het parasympathisch stelsel. Met andere woorden: niet het huilen is wat je gezond maakt, je lichaam is de klap al te boven en op weg naar volledig herstel. Je huilt niet omdat je gezond wilt worden, je huilt wanneer je gezond wordt.
Een troostrijk inzicht, dat laatste, als je in de zekerheid van je totale nietswaardigheid over een landschap uitkijkt en je ogen voelt volstromen. Op de een of andere manier is er in jou al een uitweg gevonden uit het labyrint der eenzaamheid, al weet je dat nog niet bewust. Je maakt alweer contact met het buiten, fysiek contact, via je tranen. Maar waarom via tranen en niet via een andere lichamelijke respons? (Alle emotie is lichamelijk - altijd zijn er eerst lichamelijke reacties op externe en interne prikkels, daarna is er de bewustwording dat je lichaam reageert, en pas in die bewustwording ervaren wij onze emoties als gevoelens.) Er is geopperd dat tranen als informatiefilters werken: als een zichtbare gebeurtenis zoveel informatie naar de hersenen stuurt dat deze overvoerd raken, reageren zij op deze stress door het zichtbare beeld met oogvocht te verdoezelen, en door deze vermindering van te verwerken informatie de rust te herstellen. Tranen stellen je zo in staat je op je lichamelijke reacties te concentreren teneinde die onder controle te krijgen, in plaats van eindeloos overdonderd te worden door het buiten. Aangezien andere dieren ondanks het bezit van traanklieren nooit huilen, hebben zij blijkbaar nimmer last van een ‘information overload’, hoe subliem de landschappen ook zijn waarmee zij zich geconfronteerd zien en hoe solitair zij ook leven soms. Alleen krokodillen plengen tranen, maar dat gebeurt als ze hun bek zo ver opensperren om iets groots naar binnen te schrokken, dat de traanklieren erbij worden leeggeperst. Er bestaat een evolutionaire verklaring voor onze uniek menselijke huilbuien, van Paul D. MacLean. Het vertrekpunt is het aangetoonde verband tussen de snelle evolutie van het cerebrum, onze grote hersenen waarin onder meer ons spraakvermogen vastligt, en de ontdekking van het vuur. Door de uitzonderlijke hoeveelheden rook die onze verre voorouders rond het kampvuur in de ogen kregen, produceerden zij veel meer
reflextranen dan andere dieren. Toen men de doden ging cremeren, ontwikkelde zich als
| |
| |
vanzelf het verband tussen rouwen en het vergieten van tranen. Deze verbinding kreeg in de snel evoluerende grote hersenen zijn beslag in de vorm van het lymbische systeem, waarin de emotieregulerende zenuwbanen verenigd zijn. De ontwikkeling van de grote hersenen bracht dus niet alleen de stembanden in onze keel tot ontwikkeling, maar ook de psychische traanklieren naast onze ogen. Ja, het zou maar zo kunnen. Het mooie van evolutionaire verklaringen is dat ze volkomen zinloos zijn, maar door hun inventiviteit telkens weer tot tevredenheid stemmen. De theorie van MacLean onderstreept wel het diepgewortelde verband tussen huilen en verlies, een verband dat volgens mij ook bestaat bij vreugdetranen, hetzij bij het zien van een mooi landschap of een fraaie landschappelijke gebeurtenis (zondoorschenen wolkenranden), hetzij bij een gelukkig makende gebeurtenis als het slagen voor een eindexamen of de geboorte van een kind. Bij die laatste sociale gebeurtenissen verlies je opeens je angsten en mistroostige voorgevoelens. Bij asociaal landschapsgeluk verlies je het door jouzelf aanvaarde vonnis dat er voor jou geen reden meer is om te leven. Je huilt bij geluksuitbarstingen om de teloorgang van je doodsverlangen.
Tranen voelen opwellen bij het zien van een landschap is een esthetische ervaring. Je ziet het landschap niet als iets dat wezensvreemd is aan jouzelf, maar bemerkt dat het jou iets wil tonen, iets geeft. Je verdriet heeft het landschap menselijk gemaakt, al is het dat alleen ten opzichte van een bepaald soort mensen, mensen zoals jij: mensen die hun eigen menselijkheid bijna kwijt zijn. De schoonheid van het landschap is niet langer belangeloos, zoals Immanuel Kant het zag, maar is juist het belangrijkste wat er is. Daardoor doet deze schoonheid denken aan het mooie van kunst, aan de artistieke schoonheid die door Kant werd bestempeld als ‘afhankelijk’, want gemaakt door mensen. Een kantiaanse ervaring van afhankelijke schoonheid doet zich voor als wij bemerken dat in een voorwerp of handeling de eraan ten grondslag liggende gedachte volledig is verwerkelijkt. Als een beeld een volmaakte afbeelding geeft van het afgebeelde, ervaren wij dat als afhankelijke schoonheid. Een zonsondergang verwijst nergens naar, vandaar dat we dat ervaren als vrije, belangeloze schoonheid. Welk concept wordt volledig gerealiseerd door het landschap dat ons tot tranen ontroert? Waar verwijst zo'n in principe ‘belangeloos’ landschap ondanks alles toch naar? Ik zou zeggen: naar alles wat wijzelf niet zijn, maar ons bestaan erkent. Naar het idee dat het niet ongezien is gebleven, ons leven, ons lichaam. En, na de eerste bevrijdende schok, ook naar het idee dat de
| |
| |
zichtbare wereld afhankelijk is van onze blik. Kijk ik niet, dan is er niets te zien. Ook het landschap zelf blijkt opeens niet ongezien te zijn gebleven. De symbolische ruil is hersteld. Landschap en jij, ‘ik en wereld’ bestaan weer dankzij elkaar. Je vervult opnieuw een zinvolle rol in het aardse drama. Ik geloof dat Kant ernaast zat toen hij het zowel bij belangeloze als bij afhankelijke schoonheidservaringen over ‘schoonheid’ had. Volgens Kant is een zonsondergang mooi zonder menselijk te zijn, en een kunstwerk is mooi omdat het menselijk is. Maar schoonheid is eerder het tegendeel van kunst dan een kenmerk ervan. Mooi is alles wat bestaat zonder iets anders nodig te hebben om te bestaan. Een bergtop is mooi, mist boven zee, een brede rivier in een eindeloos laagland, maar ook een nieuw model auto is mooi, een pas aangeschaft stel Italiaanse schoenen, een zangeresje op tv. Omdat zangeresjes of in het algemeen knappe mannen en vrouwen zo ongenaakbaar overkomen, ervaren wij ze eerder als mythische of legendarische wezens dan als medemensen. Zij zijn menselijke vertegenwoordigers van het onmenselijke. Kunst daarentegen kan niet zonder mensen, niet alleen om tot stand te komen, maar vooral om als kunst te worden ervaren. Een kunstwerk wordt voltooid door de blik van de kijker. Als iets al volmaakt is zonder dat er iemand naar kijkt, is er geen enkele reden het te bekijken. Kunstwerken zijn afhankelijk, maar niet mooi. Aan schoonheid kun je je alleen vergapen, bij kunst kun je ontroerd raken. In dit laatste aspect verschilt kunst ook van kitsch. Bij kitsch is het gevoel al achter de rug, je kunt het wel navoelen eventueel, maar zelf een eigen gevoel hebben is er niet meer bij. Je kunt kitsch wel weer gebruiken om kunst te maken, zoals Jeff Koons deed. Maar bij Koons is het de plaatsing van zijn werk in het museum die voor de kunstervaring zorgt, het idee dat zoiets verworpens en profaans als houtsnijwerk en plastic bloemen ook
als tragisch kunnen worden ervaren, als mislukte pogingen iets moois van het misselijke dagelijkse leven te maken. Die zienswijze was nog authentiek, de kitscherige beeldjes zelf riepen geen oorspronkelijke gevoelens op. Om eenzelfde reden komen zonsondergangen vaak zo kitscherig over: het is al zoveel vertoond, al dat roze en lila en oranje, dat een andere persoonlijke reactie dan een ironische sneer eigenlijk niet meer mogelijk is. Herinneringen zijn nooit kitscherig. Een herinnering voel je niet na, in een levende herinnering wordt een heel pakket van min of meer met het oorspronkelijke gevoel verwante zenuwbanen en -systemen geactiveerd, die met elkaar een ander gevoel oproepen dan toen je het herinnerde voor het eerst meemaakte. Het herinnerde is niet voorbij, het kan telkens nieuwe emoties oproepen. Ik sta
| |
| |
in het natte gras en zie de muggen en libellen dansen boven de goudglanzende rivier. Ik zie het en heel even ben ik het laatste stukje in de puzzel van de wereld. Ik ben zelf wereld, niet langer ik. Dan hoor ik de bladeren ruisen. Het begint weer te regenen. Ik snuit mijn neus. Ik ga verderop in het dal maar eens een visje eten in het restaurant naast het meer voor de stroomversnellingen.
|
|