| |
| |
| |
Dirk van Weelden
Bijwerkingen
Jonge christenen
Er waren treinen uitgevallen en ik stond op het volgepakte balkon. Een halve meter verderop stond een paartje, net als iedereen op elkaar gedrongen. Ze waren nauwelijks twintig, saai en keurig gekleed. Ze oogden onvoorstelbaar blank, schoon en onbedorven. Het product van twee decennia gezond voedsel, gezinsharmonie en godsvrucht. Ik had het zilveren visje aan de halsketting van het meisje al gezien en zodra ze hun mond opendeden bleek dat geen betekenisloos sieraad. De jongen, een benig gezicht met koude ogen, wilde haar advies, hij zat ermee hoe je de leden van een bijbelkring uitnodigde.
Zij wist het wel, haar stem was helder en zangerig. Nou, dan bel je ze op en zegt, hai wat leuk dat je ook bij mij in de kring zit, kom aanstaande donderdag bij mij thuis om zes uur, het eten staat op tafel en dan vraag je of ze zich voorbereiden op een tekst, bijvoorbeeld Romeinen 1, vers 1 tot 10.
Hij hoorde het met bezorgde blik aan. God, wat zag hij daartegen op. Ze hadden het ook nog over een wat ouder lid van de kring, ene Rogier, die een huis vol antiek had dat hij opduikelde uit uitdragerijen en veilinghuizen. De jongen begon erover met een schuddend hoofd. Ja, ik weet het niet, zei hij, ik vind het toch ergens... verkeerd.
Hoe bedoel je, vroeg zij. Heel redelijk, lief eigenlijk.
Nou, dat huis vol, al die aandacht voor die spullen, het is eigenlijk best materialistisch.
Dat was ze niet zomaar met hem eens. Het was niet hetzelfde als een huis vol met, hoe heette dat ook weer, dure design-meubelen. Rogier zoekt er lang naar en knapt ze zelf op, zei ze en keek hem met stralende ogen aan, hij heeft er een soort liefde voor. Het zijn mooie dingen.
Dat vond haar vriendje geen argument. Er kwam nog bij dat die
| |
| |
spullen meer waard werden. Misschien deed hij het daarom, om eraan te verdienen, om zich te verrijken. Hij zorgde ervoor dat het woord verachtelijk klonk.
Zij knikte maar wat. De jonge christen keek zwijgend voor zich uit, er was iets triomfantelijks in zijn ogen, hij had graag gelijk over zulke zaken. Zij sloot haar ogen en haalde diep adem. Ze dacht aan iets anders dan morele scherpslijperij. Ze genoot ervan zo dicht op hem te staan. De omstandigheden dwongen iets af dat ze overduidelijk als een buitenkans opvatte. Na een tijdje kon ze zich niet meer beheersen en kneep zacht in zijn bovenarm. Ze boog nog iets naar hem toe en hield haar blozende wang op een paar centimeter van de zijne. Daar hield ze stil, haar oogleden trilden, het liefst had ze zich dicht tegen hem aan gedrukt; ze was in een heel romantische bui, om het netjes te zeggen.
Hij richtte zijn emotieloze blik op het gezicht met de gesloten ogen. Een stijve hand kwam in een trage en behoedzame beweging op haar schouder te liggen en omklemde die stevig. Het was een bestraffend gebaar. Hij riep haar tot de orde. Ze bewoog gedwee haar hoofd weer wat van het zijne af, opende eindelijk de ogen en zuchtte.
Toen aten ze een Mentos. Ze gaf hem er een uit een aangebroken rol. Het ging zo zorgvuldig en langzaam dat je vermoedde dat er met een rol Mentos een hele week gedaan hoorde te worden. Kijk goed, proef goed, dit is het snoepje voor vandaag. Bij het scheuren van het papier leken de vingers van het meisje het geluid nog te willen smoren, en al zag ik het maar vanuit mijn ooghoek, mijn nekharen kwamen overeind.
Ik kon nergens heen, ze stonden zo dichtbij dat ik hun Mentos kon ruiken en ik kon het niet meer helpen, mijn verbeelding sloeg op hol. Hun maaltijden, ik probeerde me koortsachtig de maaltijden van de jonge christenen voor te stellen. Als ik mijn ogen dichtdeed kon ik de jus ruiken die over de aardappelen ging, zag ik het kleven van de bonen onder een lepel die in de chili con carne roerde. Mijn maag krampte bij de dagdroom waarin de vingers van het meisje een roze plastic vulpen met groene inkt over de bladzijde van een dagboek stuurden. Ik las woorden als twijfel, schuld, begrip, geloof, eenzaamheid. Op de achtergrond klonken orgel en panfluit. Ik zag de jongen met een bijbel in zijn hand ergens aanbellen en een oudere man begroeten voor hij naar binnen ging, zonder te glimlachen!
Er welde een irreële woede in me op. Een heel onsympathieke, onterechte, verdachte woede of haat. Ik had zin om ruzie te zoeken
| |
| |
met de jongen, hem uit de tent te lokken over zijn geloof en hem dan te honen, net zolang tot geweld onvermijdelijk werd. In dat gevecht zou ik alleen maar smerige trucjes gebruiken; op zijn kruis en zijn keel mikken, vingers in zijn ogen steken, zijn hoofd tegen palen en muren slingeren en proberen zijn vingers te breken. Onderwijl zou ik hem sarren en uitlachen. Net zolang tot zijn koude, betweterige ogen alleen nog maar van paniek spraken. Tot hij wezenloos op de grond lag en weerloos toe moest zien dat de wereld hem als een vloedgolf overmande.
En haar wilde ik bederven, verleiden, dronken voeren, op haar inpraten net zolang tot het haar duizelde en diep verborgen driften en perversies haar in de greep kregen. Ik wilde haar hersenspoelen tot ze voorgoed in een spottende, trotse, geile heks veranderd was.
Terwijl ik mezelf tot kalmte maande zag ik iets dat als een emmer koud water alle drift en gekkigheid verjoeg. De jongen greep het puntje van haar neus tussen twee vingers. Twee knokkels eigenlijk. Hij kneep. En hard, ik zag het puntje wit worden. Aan haar ogen was te zien dat het behoorlijk pijn deed. Hij keek haar aan zonder te glimlachen. Ze hief wel haar hand op, als een teken van protest, maar ze sloeg zijn hand niet weg. Toen liet hij los. Bloed schoot weer in het afgeknepen neuspuntje. Even leken er tranen in haar ogen te schieten. Toen knipperde ze en glimlachte weer. Ze zuchtte opnieuw. Zwijgend keken ze elkaar aan. Was dit een standaardgrap tussen die twee? Was het een grap? Met ergernis stelde ik vast dat ik onmogelijk kon zien of ze boos was, of koket tevreden dat ze dit straffende gebaar had uitgelokt, of dat ze ervan schrok of verdrietig werd. Niets, niets. Onheilspellend was het wel, dat blanco ogenblik.
Als ik onzichtbaar kon worden en een maand getuige kon zijn van hun leven zou ik dingen horen en zien waarbij mijn verbeelding in het niet viel, daar was ik nu wel zeker van. De trein kwam aan en weglopend van het station kreeg ik het idee dat de scène op het volle balkon me op mijn nummer had gezet. Mijn woede kwam me nu belachelijk voor. Ik was verbluft door het moment waarop zijn kille bazigheid en haar nieuwsgierige verlangen voor mijn ogen een verband of zelfs een verbond met elkaar aangingen. Wat eerst nog griezelige gewoonheid had geleken, was raadselachtig geworden. Ik was ervan overtuigd dat ik van mezelf noch van andere mensen ooit meer dan flarden zou begrijpen en dat het aan elkaar naaien van die flarden niet meer dan bonte vlaggetjes opleverde die een paar uur, een paar dagen of een paar jaar lang met aandoenlijke trots konden wapperen, totdat de wind ze uit elkaar reet en meesleurde.
Je woede het strovuur van je verbeelding laten aanwakkeren. En
| |
| |
dan, ruiterlijk je waan erkennen en concluderen dat je, heel nederig, vlaggetjes naait uit fortuinlijk bemachtigde flarden. Vlaggetjes die maar eventjes kunnen wapperen.
| |
Luchthaven Zürich
Indelen in typen is ook een manier.
Ik bracht een middag door op Kloten, het vliegveld van Zürich. Ik praatte er met een Engelse studente over het boek dat ze las. Ze was reuze aardig en vermoeiend. Na een kwartier dacht ik dat ik helderziend werd; alles wat ze ging zeggen had ik in gedachten voorspeld. Ik keek drie kwartier naar een flamboyante Rus, die volgens mij bezig was in het Engels een Duitser op te lichten; hij deed het wijdbeens, met brede gebaren achter een tafeltje met een dozijn bierflesjes en de verpakkingen van een paar sandwiches. De gulheid waarmee de Rus in hoog tempo sigaretten uitdeelde! De Duitser staarde wazig naar de stapel dollarbiljetten waarmee de Rus wapperde. Later zag ik een pafferige vrouw met lang grijs haar, ergens in de vijftig. Ze had de uitdrukking en de motoriek van iemand die jarenlang tranquillizers slikt. Eerst staarde ze een kwartier doods voor zich uit, om dan als bij toverslag onrustig te worden en in zichzelf te gaan kwetteren, klagerige kleine-meisjesmuziek in haar stem.
Ik betrapte me erop alle passanten en wachtende reizigers waar te nemen op zoek naar tekenen, sporen. Waarvan? Of ze verwond of besmet waren door de wijd verbreide overtuiging dat het leven een tragedie is.
Een eerste indruk was dat de meesten zich met enig succes flink hielden. Onder deze grote groep conformisten moesten er veel zijn die in het verborgene twijfelden of de ideologie van het standaardgeluk op hun leven van toepassing was, maar ze beten door. Ze negeerden of overschreeuwden de tekens en vermoedens dat er iets misging in hun levens. Ideale afnemers van sentimentele cultuurproducten. Hun diepste wanhoop spaarden ze op voor crises waarin het te laat was en de baan, het huwelijk, de geestelijke gezondheid definitief verrot en verloren was. Met zulke mensen was het heel moeilijk contact te krijgen.
Dan waren er de mensen die de tragedie getroffen had als de builenpest. Ze droegen hun wanhoop aan de buitenkant. Hun blikken en bewegingen, het horten en stoten in hun gedrag, wemelden van de signalen dat hun vertwijfeling ononderbroken heerste over de momenten dat ze bij kennis waren. Ze zagen er meestal moe uit;
| |
| |
geen wonder, ze moesten enorme moeite doen om gaande te blijven. Het risico je met deze mensen in te laten school erin te worden opgeslokt in een enorme berg ingewikkelde ellende, waarin je razendsnel en onvrijwillig de een of andere functie kreeg toebedeeld. Contact maken was niet zo moeilijk, maar werd snel gevolgd door een beklemd gevoel. Verstandelijke overwegingen of nieuwsgierigheid speelden bij hen nauwelijks een rol. Hun levens waren zo bezet door de onopgeruimde tragedies dat van enige dosering in het contact met vreemden geen sprake kon zijn. Ondanks dat het vaak complexe en boeiende mensen waren was hun gezelschap moeilijk te verdragen. Medicijnen, drank, drugs en wraakgevoelens waren nooit ver buiten beeld.
Zeldzamer, maar ook vertegenwoordigd op vliegveld Kloten was het derde slag mensen. De praatjesmakers, die de ellende en het verdriet die in de hypothese van de levenstragedie verondersteld werden, luid en ondubbelzinnig bij name wilden noemen, maar alleen omdat ze gespecialiseerd waren in oplossingen. Ze evangeliseerden, ze geloofden ergens in, of het nu biodynamisch eten, sporten, hun werk, de een of andere therapie, een godsdienst, sadomasochisme, kunst of neurolinguïstisch programmeren was. Om geloofwaardiger te zijn stonden ze te trappelen hun littekens en overwonnen leed te exposeren. Als je met ze doorpraatte merkte je dat ze er plezier in schiepen het over ellende en verdriet te hebben, omdat dan de door hun geboden oplossingen, lichtpuntjes en vormen van geluk beter uitkwamen. Gemiddeld slim meestal, ondernemend en vooral ijdel. Onder deze mensen bevonden zich getalenteerde oplichters.
Kijkend en piekerend postuleerde ik een vierde type, dat ik voorlopig de stille uitzondering noemde. Je kon ze moeilijk ontdekken, al moesten ze er zijn. De mensen die erin geslaagd waren een gevarieerd en stabiel netwerk om zich heen op te bouwen, zodat ze geen vreemden nodig hadden om zichzelf te kunnen zijn of de complexiteit van hun bestaan te verdragen. Als ze besmet en verwond waren door de overtuiging dat hun leven een tragedie was, hadden ze er vaak iets op gevonden zoals een veehouder dat doet met het hooggebergte. Ze speelden hun littekens niet uit, maar investeerden de pijnlijke ervaringen in werk en relaties, als informatie, als knowhow. Hun dagelijkse inspanning bestond eruit zich het verdriet of de gefnuikte verlangens niet al te persoonlijk aan te trekken. Enigszins onwereldse, poëtische maar scherpe intelligentie, vond ik, was kenmerkend voor deze groep.
Wie rekent zichzelf niet het liefst tot dit vierde type? Bij deze mensen was, zo speculeerde ik, ruimte voor verwondering en
| |
| |
nieuwsgierigheid, radicale relativering, vriendschap zonder medelijden, ruimdenkendheid. Allemaal afgedwongen door de ervaring dat het wat betreft de eventuele tragedie die het leven is altijd te laat is en dat alles toch altijd weer opnieuw begint; dat niemand het leven begrijpt en geluk geen stabiele toestand, maar een gebeurtenis is. De eerlijkheid gebood ten slotte vast te stellen dat alle vier de mensentypen in mij woonden en zich in mijn gedrag lieten gelden in een verre van evenredige verdeling.
| |
Drie uur 's nachts
De grote machine van het etmaal draait stationair. De woorden, wezens en spoken die samen een leven zijn liggen dicht tegen elkaar aan te rusten. Hun pelzen deinen traag in het nachtlicht. Hij is ver van alles en iedereen, hij zit aan de rand van een bodemloze leegte te wachten. Hij vermoedt dat het het centrum van zijn leven is. Terwijl het geld opraakt, zijn geliefden hem nodig hebben en delen van hem hevig verlangen naar gezelschap, films, muziek, seks, boeiende gesprekken en de straat, moet hij blijven wachten tot het boek dat hij schrijft een vorm voor de leegte is. Drie uur 's nachts, als de leegte vloeiend wordt en licht geeft.
Later begint de dag en in de kamer bouwt de ochtendradio het kaartenhuis van de wereld na. In hem is het idealiter nog altijd drie uur 's nachts. Als hij de stad inrijdt om ergens op woorden te wachten, als hij de ogen zoekt van een schoonheid in het restaurant of de geur van zijn dochter inhaleert als ze vuil en moe van de schommel stapt is het drie uur 's nachts. Als hij naar de winkel loopt om groente en kruiden, als hij vrienden kust en wijn inschenkt, als het eten op tafel komt, als hij zint op een groots plan en eraan begint zonder te weten of hij slaagt of faalt is het drie uur 's nachts.
Het is idealiter drie uur 's nachts als hij zijn vrouw streelt en haar weer eens de toekomst belooft. Als het in hem zingt, prevelend, stotterend, als hij met rechte rug en trillende handen, als hij alleen, bij een kaarsvlam of in grauw middaglicht moedeloos boven zijn toetsenbord, als hij met niets, als hij luistert naar muziek die doet waarvan hij droomt dat zijn alinea's doen. Dan heeft hij geschreven zoals een rat zijn staart kromt.
Hij rent weleens tussen de bomen om sterker en wakkerder te worden en de wind schudt aan de takken. De eerste vliegtuigen van die dag zijn triomfantelijke glanzende vingers, ze wijzen de verte aan achter de opkomende zon. Longen pompen de kracht van zijn
| |
| |
leven naar de benen. Hun ritme is dat van de grote machine van het etmaal in maximaal koppel en in hem is het idealiter drie uur 's nachts.
Een enkele keer belandt hij tussen sprekers op een podium, die willen weten of de schrijver zichzelf in zijn onsympathieke personages haat. Of ze vragen of naar zijn mening de klassieke roman bestaat. Soms ontvangt hij een brief met de uitnodiging te reageren op de stelling dat echte schrijvers geen mensen van vlees en bloed, maar versluierde halfgoden, uitverkorenen, betoverden of profeten als personage kiezen. Zomaar, op een terras, vraagt een journalist hem tussen twee koppen koffie door of niet alle literatuur uit woede voortkomt. Idealiter sluit hij dan de ogen en fluistert hij dat de vragen gesteld zijn in een hem onbekende taal.
Altijd drie uur 's nachts, als hij luistert naar de ruisende, rustende adem van woorden, wezens en spoken, die met niets, met traag deinende pelzen dicht tegen elkaar, die voor altijd om drie uur 's nachts, in hem voor altijd, tot niets, tot woorden, tot de dag begint, wachten en luisteren en lezen en altijd wakker en in een goed humeur, in het ritme van de grote machine van het etmaal dat hij gehoorzaamt.
| |
Omgekeerd geluid
Dit is ook een schitterende manier om erover te denken.
Ik las een artikel van Mathias Fink. Daarin vertelt hij over zijn onderzoek naar omgedraaid geluid, of zoals het officieel heet ‘in tijd omgekeerde akoestiek’. Zoals we weten bestaat geluid uit trillende lucht of, wat preciezer, uit golven die door een geluidsbron veroorzaakt worden en die zich voortplanten door de massa van luchtmoleculen. Finks onderzoek richt zich op het gedrag van die geluidsgolven als ze terugkomen naar hun bron, maar dan in exact de omgekeerde volgorde als die waarin ze eruit vertrokken. Om dat te kunnen bestuderen heeft hij de afgelopen tien jaar apparaten gebouwd die je geluidspiegels zou kunnen noemen of tijd-omkeerspiegels.
Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Allereerst een heel netwerk van apparaatjes die afwisselend dienst kunnen doen als microfoon en luidspreker. Het zijn apparaatjes die geluid omzetten in een elektrisch stroompje en omgekeerd kunnen trillen als ze een elektrisch stroompje ontvangen. Een computer verzamelt de elektrische input van alle microfoons, keert het golfpatroon ervan om
| |
| |
en stuurt een elektrisch signaal in de juiste, omgekeerde volgorde terug naar de microfoons, die zich nu als luidsprekertjes gedragen en een geluidsgolf produceren. Als je voor een tijd-omkeerspiegel gaat staan en roept ‘Hoe gaat het ermee?’, kan je na een paar seconden een geluid horen dat klinkt als ‘?eemretehtaageoH’.
Maar nu komt het. Uit je mond kwam het geluid en dat waaierde uit in de ruimte, naar de verspreid opgestelde verzameling microfoontjes. Nu gebeurt er dus het omgekeerde. De geluidsgolven die uit de luidsprekers komen zoeken de plek op waar het geluid vandaan kwam: jouw mond! Het omkeren van geluid in de tijd is dus hetzelfde als het omdraaien van het gedrag van geluidsgolven in de ruimte.
Geluidsgolven gedragen zich niet netjes. Niet alleen botsen ze op elkaar, waardoor ze elkaar smoren of versterken, maar ze weerkaatsen ook tegen voorwerpen en oppervlaktes. Dat geeft een rommelig kluwen van geluidsgolven. Nu zou je denken dat die eigenschap van geluid het onderzoek naar omgekeerd geluid hindert, en dat je het alleen onderzoeken kunt in lege, steriele laboratoria, waar niets de voortplanting van de geluidsgolven hindert. Maar het tegenovergestelde is waar. Het blijkt namelijk dat ook het rommeltje dat geluid kan worden nagenoeg perfect is om te draaien. Het is zelfs zo dat de wonderen van het omgekeerde geluid pas goed duidelijk worden als je de chaotische weerkaatsingen en vervormingen van geluid erbij betrekt.
Samen met een paar studenten bedacht Fink een proefopstelling om te kijken wat er gebeurt als je geluid omdraait dat door een doolhof van obstakels heen stuitert en kaatst. In een grote tank met water (dat geleidt geluidsgolven nog beter en regelmatiger dan lucht) stelde hij een tijd-omkeerspiegel op, bestaande uit twintig microfoon/luidsprekertjes. Een paar meter verderop hing het microfoontje waar de eerste geluidspuls zou komen. Ertussenin stonden tweeduizend rechte stalen staven dicht bij elkaar. Het eenzame microfoontje stuurde een piepje uit dat 1 microseconde duurde. De geluidsgolven knalden op de staven, braken uit elkaar, wurmden zich tussen de obstakels door, mengden zich met hun echo's en vervormingen en bereikten de microfoontjes in de tijd-omkeerspiegel. Het signaal dat daar werd ontvangen en door de computer werd opgenomen, duurde niet 1 maar 200 microseconden. Het beginpulsje was dus kapotgeslagen en uit elkaar getrokken tot een kluwen herrie. De computer stuurde dat pakket herrie in omgekeerde volgorde, via de luidsprekertjes in de tijd-omkeerspiegel terug door het woud van staven.
| |
| |
Het wonderlijke was dat aan de andere kant, in het meetapparaat dat Fink had opgesteld bij het eenzame microfoontje, een geluid arriveerde dat ongeveer 1 microseconde duurde. De uit elkaar geslagen geluidsgolven hadden zichzelf weer in elkaar gezet door in omgekeerde volgorde te stuiteren, breken en kaatsten door het legertje staven! Zelfs de onvoorstelbare chaos van versplinterd geluid, waardoor het geluid 200 keer langer was gaan duren, was door omkering in de tijd bijna volledig op te heffen.
Natuurlijk deden Fink en zijn studenten dezelfde proef zonder dat er tweeduizend stalen staven in de weg stonden. Wat ze wilden weten was namelijk hoe precies het terugkerende signaal was. Hoe groot was het oppervlak waar het in de tijd omgekeerde geluid terugkeerde? Toen deden ze een spectaculaire ontdekking: als het geluid eerst uit elkaar geslagen werd door de obstakels en in omgekeerde volgorde ook weer terugkeerde tussen de staven door, was het plekje waar het werd opgevangen zes keer zo klein als wanneer er helemaal geen obstakels waren! De tijd-omkeerspiegel was door de versplintering van het geluid tussen de staven zes keer zo precies geworden. Wat je dus geneigd bent te zien als storing en vervorming en dus een verlies aan nauwkeurigheid, werkt bij het omkeren van geluid juist als een versterker of een vergrootglas. En zelfs als Fink, voordat het gespiegelde geluid werd teruggestuurd, de staven of de luidsprekers een halve millimeter verschoof, bleef de tijdomkering en het effect van focussen uitstekend werken.
Waarom is dit zo prachtig? Eerst maar de nuttige toepassingen. Uit proeven in de Middellandse Zee blijkt dat de tijd-omkeerspiegel op afstanden van 30 kilometer heel nauwkeurig is en geluidsbronnen kan terugvinden. Omgekeerd geluid, gecombineerd met een echotechniek, kan dus het opsporen van mijnen, wrakken en onderzeeërs aanzienlijk verbeteren. Maar de nauwkeurigheid van de techniek maakt haar ook geschikt voor het opsporen van scheurtjes en zwakheden in allerlei industriële materialen. Medische toepassingen zijn er ook. Er bestaan al manieren om nierstenen te vergruizen met stoten ultrageluid. Het nadeel van de huidige techniek is dat maar 30 procent van de geluidsgolven de niersteen echt bereikt. Het inzetten van een tijd-omkeerspiegel maakt het mogelijk uiterst nauwkeurig te focussen op de niersteen en hem met gerichte schoten ultrageluid te vergruizen. Nog veel indrukwekkender zijn proefnemingen om hersentumoren (al zijn ze maar 1,5 millimeter groot) weg te branden met de hitte die wordt opgewekt door ultrageluid. Dit is alleen mogelijk dankzij de inzoom-kwaliteiten van een tijdomkeerspiegel.
| |
| |
Geluid zoals wij het kennen versterft, breekt en vervormt. En dus zijn we geneigd te denken dat het bruikbaarste, zuiverste, meest informatieve geluid aan de bron te vinden is. Maar een tijd-omkeerspiegel onthult juist de waardevolle informatie die in het chaotische weerkaatsen en breken van geluidsgolven is opgeslagen. En dat niet alleen, een tijd-omkeerspiegel doet dat automatisch. Hij maakt gebruik van de eigenschappen van geluid in chaotische toestand om de nauwkeurigheid van zijn antwoord te vergroten. Fink noemt het ook een self-focusing eigenschap; omgekeerd geluid dat zichzelf omtovert tot lens! Dat is wat mij betreft het mooist aan Finks onderzoekingen: een eenvoudige ingreep als omkeren maakt geluid intelligenter. Of wat bescheidener gesteld: het omkeren van geluid laat ons zien dat geluid veel intelligenter is dan we dachten. En dat dankzij het voor ons laten werken van de verstoringen, verstrooiingen, vervormingen die geluid in de omgeving overkomen. Dit is wat me eraan ontroert: de bevestiging van het denkbeeld dat het invangen van ruis het signaal kan preciseren en tot een werktuig maakt.
| |
Dan is alles weer mogelijk, dan is alles even feitelijk, persoonlijk als overdrachtelijk
Zwemsport op de televisie, wat is er te zien en waar moet ik naar kijken? De atleten die ik op de startblokken zie stappen, zijn voor mij volstrekte vreemden: hun lichamen hebben alleen een naam, een nationaliteit en een zwembroek. Ze worden niet omringd door een verhaal, imago of schandaal. Dat maakt het bekijken van hun inspanningen moeilijker.
Op het zwemmerslichaam zit een hoofd. Maar persoonlijke trekken en een uitdrukking zijn er maar moeilijk aan te ontdekken. Ik zie alleen badmutsen en kale hoofden. Hun ogen zijn afgedekt met plastic brilletjes. Bovendien wordt de zwemsport bedreven volgens wetenschappelijke methodieken, wat ertoe leidt dat de zwemmers een vrijwel identieke lichaamsbouw hebben; daar worden ze op uitgezocht, ze moeten lang en gespierd zijn en voorzien van aquadynamische, dat wil zeggen platte billen. Aan de zwemkleding is weinig eer te behalen, die is meestentijds onder water en dus ook al uniform: effen zwart of donkerblauw.
De communis opinio is dat zwemmers maar één of twee keer per jaar echt goed zijn. Dit dankzij een Spartaanse discipline, de loodzware trainingsprogramma's, de tyrannieke coaches. Een zwemmer schaaft jarenlang aan zijn techniek. Het zijn wetenswaardigheden
| |
| |
die de zwemsport nog veel mysterieuzer en onzichtbaarder maken.
Er is nog iets dat de zwemsport aan het zicht onttrekt: water. Daar is iets op gevonden. Er staan tegenwoordig camera's op de bodem van het zwembad. Die geven ons een goed beeld van de techniek, zonder opspattend water. Via kettingen drijft een elektromotor een lier aan die de camera op een rails over de bodem voorttrekt.
Zo is in het bestek van één shot te zien hoe drie dames boven op de lens duiken en met visachtige bewegingen naar de oppervlakte fladderen. Zodra ze met zwemmen beginnen rijdt de camera mee. Dat heeft een wonderbaarlijk effect: de zwemster midden in het kader blijft op exact dezelfde plaats, hoe ze ook zwemt en spartelt, hoe formidabel haar beenslag of verfijnd haar techniek ook is. Het krachtig uitblazen van de lucht onder water levert een prachtig wit wolkje onder hun kinnen. Een shot dat altijd te kort duurt, van mij mag de volledige race vanaf de bodem van het zwembad gevolgd worden.
De hele zwemsport is in dit shot samengevat: door tegenlicht tot silhouetten geworden anonieme, uniforme lichamen, die onmenselijk harde trainingen achter de rug hebben om hier op die ene dag te vlammen. Een paar minuten van supereffectieve, wetenschappelijk tevoorschijn getrainde spartelbewegingen, die het mogelijk maken dat een mens zich met de snelheid van een sukkeldrafje door het water beweegt.
De schoonheid van dit door de onderwatercamera zorgvuldig opgeheven gezwoeg is alleen voor kenners zichtbaar. Uitsluitend ingewijden kunnen een matige van een sublieme techniek onderscheiden, of zien dat een goede technicus halverwege de race op brute kracht overschakelt. Leken houden de zwemmers niet eens uit elkaar. Sterker, het is vaak moeilijk te zien wie er wint.
Dit alles pleit eerder voor dan tegen de zwemsport. Zelfs met de onderwatercamera en zijn nieuwe perspectief blijft een zwemwedstrijd een gebeurtenis die moeilijk te zien is. Het zwemmen is daardoor een van de meest abstracte sportuitzendingen die er zijn. De aandoenlijke heldhaftigheid van deze loodzware sport berust op de wanverhouding tussen geleverde prestatie en wat ervan in beeld komt.
Zwemmen is een provocatie aan het luie oog van de televisiekijker. Ik zou uren en uren willen kijken om aan de van onderen gefilmde beenslag de inidividuele zwemmers te kunnen onderscheiden en een zwemoog ontwikkelen, zodat ik iets leer zien wat nu onzichtbaar is.
Een commentator hoorde ik eens de frase ‘menselijke vissen’ ge- | |
| |
bruiken, en die verwijzing naar het dierenrijk deed zijn werk. Ik bedacht een nieuw soort paardensport te water, maar dan met dolfijnen. Gezeten op een rubberen zadel vlak achter de rugvin zouden de ruiters hun dolfijnen aan leidsels over boven het water uitstekende hindernissen laten springen, in aquatische springconcoursen. Samenwerking tussen dolfijn en ruiter, vooral met het oog op de ademhaling, is van het grootste belang.
Te denken valt aan hindernisraces à la de Grand National door een langwerpig en meanderend zwembad met tribunes op de oevers. De jockeys moedigen hun dolfijnen niet met zweepjes aan, maar met fluitjes die ultrasone klikken voortbrengen. Ik mijmerde over een dolfijnentotalisator, terwijl weer acht kale apen met veel misbaar door het water ploegden, al hun onzichtbare kracht en onzichtbare techniek in de strijd werpend op weg naar een medaille.
|
|