De Gids. Jaargang 164
(2001)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 688]
| |
J. Goudsblom
| |
[pagina 689]
| |
2Tot zover de petite histoire - het relaas van een serie kleine gebeurtenissen: persoonlijke ontmoetingen en beslissingen, die ertoe hebben geleid dat aan de Universiteit van Amsterdam nu al een aantal jaren een cursus Big History wordt gegeven, onder de Nederlandse naam ‘Wereld- en mensheidgeschiedenis’ of ook wel ‘Geschiedenis in het groot’. Het verschil tussen Big History en petite histoire is niet alleen een kwestie van formaat. De petite histoire moet het hebben van namen en jaartallen; het interessante ervan ligt in de bijzonderheden en in de manier waarop het verhaal daarover wordt verteld. Bij de Big History gaat het niet om bijzondere verhalen maar om algemene inzichten. Niet de afzonderlijke gebeurtenissen staan voorop, maar de samenhang die de gebeurtenissen verbindt en de context waarbinnen ze plaatsvinden. Het idee van de Big History is door David Christian helder uiteengezet in een artikel in de Journal of World History van najaar 1991. Hij betoogt daarin dat er voor ons weliswaar slechts één verleden bestaat, maar dat er vele verschillende perspectieven op dat verleden mogelijk zijn, die corresponderen met tijdschalen van uiteenlopende omvang, waarvan de grootste tussen de tien en twintig miljard jaar beslaat - de tijdspanne die volgens de huidige kosmologie is verstreken sinds de Oerknal. Voor een goed begrip van het verleden is het nuttig deze tijdschalen te kunnen onderscheiden en te zien hoe ze op elkaar aansluiten: We kunnen de laatste paar millennia niet volledig begrijpen zonder de veel langere tijdsperiode te begrijpen waarin alle leden van onze soort leefden als verzamelaars en jagers, en zonder de veranderingen te begrijpen die hebben geleid tot de opkomst van de vroegste agrarische gemeenschappen en de eerste stedelijke beschavingen. De paleolithische samenleving op haar beurt kan niet volledig begrepen worden zonder enig idee van de evolutie van onze eigen soort gedurende enkele miljoenen jaren. Dat vergt echter enig begrip van de geschiedenis van het leven op aarde, enzovoort.Ga naar eindnoot2 Er zit een kleine overdosis aan retoriek in deze woorden; want wat moeten we verstaan onder het ‘volledig begrijpen’ waar maar liefst tweemaal van wordt gesproken? De lichte overdrijving tast echter de geldigheid van het argument niet aan.Ga naar eindnoot3 Ons begrip van kortetermijnepisodes in de menselijke geschiedenis is er zeker bij gebaat als we deze weten te plaatsen in het kader van ontwikkelingen op langere termijn; zijn we eenmaal die weg ingeslagen, dan komen we vanzelf terecht bij steeds meer omvattende processen en uiteindelijk bij de evolutie van het heelal. Het verleden is, zoals Spier opmerkt in zijn boek Geschiedenis in het groot, één en ongedeeld.Ga naar eindnoot4 We zijn gewend het in afzonderlijke stukken op te delen; het programma van de Big History is erop gericht al die stukken vanuit een gemeenschappelijk perspectief te belichten om zo de verbindingen beter zichtbaar te maken. Daarbij worden ten minste twee grenzen doorbroken. Ten eerste hebben we te maken met de geschiedenis van de gehele mensheid, hetgeen betekent dat we ons niet zoals gebruikelijk beperken tot een bepaalde regio en periode, maar in principe het hele bewoonde aardoppervlak vanaf de vroegste tijd van menselijke bewoning bestrijken. En alsof deze ‘mensheidgeschiedenis’ nog niet genoeg omvat, wordt er ook nog de ‘wereldgeschiedenis’ aan toegevoegd - en daaronder valt het hele verleden dat aan de komst van de mensheid is voorafgegaan. Wie in een boekhandel de afdeling geschiedenis bezoekt, zal voornamelijk monografieën aantreffen die het leven van een bepaalde persoon beschrijven of een episode uit het verleden van een bepaalde natie. Soms beslaat de biografie van één persoon bijna een heel hoofdstuk uit de mensheidgeschiedenis; dat is bijvoorbeeld het geval bij zulke verschillende boeken als De eeuw van mijn vader van Geert Mak en de tweedelige Hitler-biografie van Ian | |
[pagina 690]
| |
Kershaw. Maar hoe breed deze auteurs hun levensbeschrijvingen ook hebben opgezet, en hoe ver ze zich ook van een pure petite histoire verwijderen, ze hebben geenszins de pretentie Big History te bedrijven. Vrijwel alle monografieën die op het gebied van de geschiedenis verschijnen staan in de traditie van de grote negentiende-eeuwse historicus Leopold von Ranke (1795-1886). Tot Rankes omvangrijke oeuvre behoort ook een (onvoltooide) Weltgeschichte in negen delen, maar het is zeker niet in de eerste plaats daaraan dat hij zijn faam en invloed ontleent. Hij is vooral bekend gebleven als de pleitbezorger van nauwkeurig archiefonderzoek, met veel aandacht voor details die recht doen aan het unieke, het ‘eenmalige’. Enkele zinswendingen uit zijn werk hebben de status gekregen van gevleugelde woorden, zoals de gedachte dat het geschiedkundig onderzoek erop gericht is vast te stellen ‘hoe het eigenlijk geweest’ is, en de moeilijk vertaalbare (maar misschien juist daarom zo vaak aangehaalde) uitspraak ‘jedes Zeitalter ist unmittelbar zu Gott’.Ga naar eindnoot5 Het programma van Ranke is om verschillende redenen moeilijk verenigbaar met Christians ideeën over de geschiedenis in het groot. Het leidt ertoe het verleden te beschouwen als iets dat ‘eenmaal’ is ‘geschied’ en nu definitief achter ons ligt. Het verleden is ook overal anders geweest; wat historici telkens weer proberen is iets van zijn vele bijzondere verschijningsvormen opnieuw zichtbaar te maken. De vraag of er lijnen en structuren in het verleden te ontdekken zijn die verschillende samenlevingen en verschillende periodes met elkaar verbinden, blijft hierbij op de achtergrond; de aandacht gaat uit naar specifieke figuren en gebeurtenissen, en zeker niet naar zoiets algemeens als het verleden van de mensheid. | |
3De gedachtewereld van Ranke met zijn nadruk op het bijzondere, het unieke, het individuele vormt een scherp contrast met die van een andere grote negentiende-eeuwse geleerde, de socioloog Auguste Comte (1798-1859). Comte wordt wel beschouwd als de grondlegger van de sociologie. Hij heeft inderdaad de naam van het vak bedacht; zijn invloed op de sociologie is echter veel minder sterk dan die van Ranke op de geschiedwetenschap. De meeste hedendaagse sociologen richten zich op de actualiteit van het hier en nu. Het verleden staat bij hen niet hoog op de agenda. Gesteld voor een veelheid van urgente maatschappelijke problemen willen zij onderzoeken wat er nu aan de hand is; het verleden laten ze over aan de historici. Comte daarentegen zag de samenleving als in sterke mate door historische processen bepaald; dit bracht met zich mee dat zijn sociologische theorie ook een theorie was van de ontwikkeling, en daarmee dus ook van het verleden, van de samenleving. Die belangstelling voor het verleden maakte Comte nog lang geen historicus in de zin van Ranke. Mede waarschijnlijk tengevolge van zijn wiskundige opleiding was Comte veel meer systematicus dan empiricus. Liever dan zich op het eenmalige te concentreren zocht hij naar structuur en regelmaat. Dat hij zich in het verleden verdiepte was niet om te weten te komen hoe het ooit echt ‘geweest’ zou zijn; het ging hem om de vraag hoe de wereld, en ook onze kennis van de wereld, zijn geworden tot wat ze nu zijn en of op grond daarvan iets te zeggen valt over hun verdere ontwikkeling. Het idee dat ieder tijdperk ‘unmittelbar zu Gott’ is zou hij hebben afgewezen als een echo van verouderd theologisch denken, dat van geen enkel belang meer kon zijn voor de wetenschappelijke theorievorming. | |
4Het programma van de Big History getuigt in vele opzichten van een verwantschap met de geest van Comte. Toch had het onmogelijk door hem bedacht kunnen zijn. Christians | |
[pagina 691]
| |
ideeën bouwen voort op een vérgaande historisering van het wereldbeeld, die ten tijde van Comte nog maar nauwelijks was begonnen. In de natuur- en sterrenkunde heerste toen nog onbetwist de newtoniaanse voorstelling van een onveranderlijk heelal, altijd en overal onderworpen aan dezelfde wetten. In de geologie en de biologie begon wel al het inzicht te dagen dat de aardkorst en het leven op aarde een lange ontwikkeling vol veranderingen hebben doorgemaakt. Maar Darwin (die het werk van Comte met grote instemming zou lezen) moest nog komen; en de historisering van de astronomie en de fysica lag in een nog verder verschiet.Ga naar eindnoot6 Wel was Comte, als nazaat van Turgot en Condorcet, ervan overtuigd dat de menselijke samenleving van zijn tijd het resultaat was van een lange ontwikkeling - een ontwikkeling die nog lang niet ten einde was. Hij zag het als de belangrijkste taak van de sociologie deze ontwikkeling in kaart te brengen en te verklaren, ook al boden de archeologie, de etnologie en de geschiedschrijving van landen buiten Europa hem nog onvoldoende materiaal om deze taak op een brede empirische basis te kunnen uitvoeren. Nu, bijna anderhalve eeuw na Comtes dood, zou de empirische fundering voor een dergelijke langetermijn-sociologische dynamica veel steviger kunnen zijn. Maar terwijl de meeste historici nog wel werken in de trant van Ranke, waart in de sociologie niet de geest van Comte. Er is wel een ‘historische sociologie’ waarin episoden uit het verleden vanuit een theoretische vraagstelling worden onderzocht; deze houdt zich echter bezig met specifieke thema's uit een tamelijk recent verleden, zoals bijvoorbeeld de opkomst van het kapitalisme. Als al eens een enkeling dit thema vanuit een breder mensheidhistorisch perspectief benadert is dat meestal een buitenstaander, die aan Comte geen enkele boodschap heeft, zoals de bioloog Jared Diamond.Ga naar eindnoot7 Sociologen voelen zich zelden geroepen om in de voetsporen van Comte te treden; als zij zich al aan ‘grote processen’ wagen, doen zij dat met veel voorbehoud en wensen zij meestal elke schijn van ‘negentiende-eeuws evolutionisme’ te vermijden.Ga naar eindnoot8 | |
5Bij een zo groot onderwerp als de wereld- en mensheidgeschiedenis zijn grote woorden moeilijk te vermijden. De huiver hiervoor is begrijpelijk. Toen ik indertijd aan de Amsterdamse historicus Maarten Brands het plan voor een cursus Wereld- en mensheidgeschiedenis voorlegde, schoot hem onmiddellijk te binnen wat Friedrich Nietzsche (1844-1900) had gezegd over geleerden die meenden de hele gang van de geschiedenis te kunnen uitleggen als één groot proces, een ‘wereldproces’, waarvan zij ook nog dachten dat het uitgerekend in hen zijn voltooiing zou hebben gevonden. Voor Nietzsche was het simpele woord ‘wereld’ op zichzelf al aanstootgevend; er werd naar zijn idee veel te veel mee gesuggereerd, het was ‘de hyperbool van alle hyperbolen’.Ga naar eindnoot9 Maar ook Nietzsches bezwaren waren overdreven. Woorden als ‘wereld’ en ‘heelal’ verwijzen inderdaad naar grote dingen; maar dat is nog geen reden om ze als hol en nietszeggend af te doen. Het grote is niet per se minder reëel dan het kleine. Sterren zijn niet minder reëel dan atomen. Langetermijnprocessen zijn niet minder reëel dan kortetermijnprocessen. Sociale figuraties zijn niet minder reëel dan individuele persoonlijkheden. Bij elk van deze onderwerpen, de kleine zowel als de grote, komt het erop aan of er een geschikt gezichtspunt, een theorie beschikbaar is om het redelijk hanteerbaar te maken. Zeker bij het bestuderen van thema's uit de mensheidgeschiedenis hebben we een theorie nodig, willen we niet omkomen in de veelheid aan mogelijk relevant materiaal. De theorie geeft dan aan welke factoren, en dus ook welke vragen en welke feiten van belang zijn. William McNeill, die een aantal prachtige boeken op het terrein van de mensheidgeschiedenis heeft geschreven, heeft er terecht op gewezen dat al- | |
[pagina 692]
| |
leen een theorie over sociale processen aan historici het criterium verschaft om te onderscheiden wat wel en niet belangrijk is.Ga naar eindnoot10 Het mes snijdt aan twee kanten. Niet alleen is voor het bestuderen van de mensheidgeschiedenis theorie onontbeerlijk, maar een theorie over de mensheidgeschiedenis draagt ook weer bij aan de theorievorming in de geschiedwetenschap in het algemeen. Om te begrijpen wat er in afzonderlijke landen ‘eigenlijk’ gebeurd is, is het niet voldoende die landen te bezien als op zichzelf staande eenheden. Geen enkele samenleving heeft zich ooit in volstrekt isolement ontwikkeld; iedere samenleving heeft in biologisch, sociaal en cultureel contact gestaan met andere samenlevingen. Het mensheidhistorische perspectief richt de aandacht op deze grotere verbanden.Ga naar eindnoot11 | |
6De geschiedschrijving is als groepsgeschiedschrijving ontstaan. Overal ging ze oorspronkelijk in de eerste plaats over het verleden van de eigen groep waartoe de historicus behoorde, en vervolgens ook over andere groepen die binnen zijn gezichtskring vielen. Dit is op zichzelf verwonderlijk noch verwerpelijk; maar het is in het algemeen niet bevorderlijk geweest voor de wetenschappelijke theorievorming, want het was mede hierdoor dat historici zich vanouds meer hebben bekommerd om het verhaal dat ze te vertellen hadden en de strekking daarvan, en later ook meer en meer om de erin verwerkte bronnen en feiten, dan om een omvattend theoretisch kader waarin al die verschillende verhalen samen zouden kunnen passen. De oriëntatie op de mensheidgeschiedenis als geheel geeft een stimulans om de a-theoretische inslag die aan iedere loutere groepsgeschiedenis eigen is te doorbreken. Het perspectief van de wereldgeschiedenis in de zin van historische biologie, geologie en kosmologie kan deze stimulans nog versterken en daarbij tevens het door historici veel geprezen ‘historisch besef’ verrijken. De meest voor de hand liggende opvatting over het verleden is dat het definitief achter ons ligt. Het is voorbij, voorgoed voorbij; wat ons ervan rest zijn alleen fragmenten - dode resten die worden bewaard in musea en archieven. Maar juist in de natuurwetenschappen komt tegenwoordig een heel ander historisch besef op, waarbij de scheidslijn tussen verleden en heden lijkt te vervagen. Geologen en astronomen hebben wat wel genoemd wordt de ‘diepe tijd’ ontdekt. Zij zijn doorgedrongen in een verleden dat miljarden jaren van ons verwijderd is en tegelijk nog zichtbaar aanwezig. Dankzij de geologie weten we dat wie waar ook ter wereld een gat in de grond graaft of hakt, onmiddellijk op materie zal stuiten die daar niet altijd in deze vorm gelegen heeft. Dit geldt zowel voor de jonge Nederlandse veenbodem als voor gesteente dat in veel vroegere stadia gevormd is. Het hangt van onze kennis af hoeveel van wat we opgraven we zullen weten te herkennen als sporen van dateerbaar menselijk en ander leven en van geologische processen. Voor wie daar oog voor heeft is het graven in de grond zoiets als het raadplegen van een archief of het aftasten van het eigen geheugen.Ga naar eindnoot12 Het verleden wordt pas als verleden zichtbaar wanneer we de aanwijzingen weten te volgen. Niets uit het verleden spreekt vanzelf; zelfs zoiets eenvoudigs als het feit dat aan het aantal groeiringen van een boom de leeftijd van die boom is af te lezen is niet zonder meer evident; mensen hebben dit eens voor het eerst moeten leren - en dat kon misschien pas nadat er scherpe zagen ontwikkeld waren, die de ringen duidelijk zichtbaar maakten. Inmiddels behoort het kennen van de betekenis van de jaarringen tot de algemene volkskennis; de ouderdom van aardlagen en sterren bepalen is echter alleen mogelijk voor beoefenaren van de wetenschap, die beschikken over speciaal daarvoor ontwikkelde inzichten en instrumenten. Op gezag van de astronomen we- | |
[pagina 693]
| |
ten wij nu dat het licht dat we 's nachts met het blote oog in een heldere sterrenhemel zien afkomstig is van sterren, waarvan de meeste zich vele lichtjaren van ons vandaan bevinden. Onze aarde blijkt aan alle kanten omringd te zijn door een gigantisch verleden - een verleden dat we nu waarnemen. Sommige tekenen die naar het verleden verwijzen zijn door mensen opzettelijk aangebracht, in de vorm van musea, archieven, monumenten. Verreweg de meeste van deze tekenen zijn echter, zoals de sterrenhemel, alleen maar stomme getuigen van processen en gebeurtenissen die zich ooit hebben afgespeeld. De kunst is het verleden in het heden te herkennen, en daarmee de tijdsdimensie die aan alle waarneembare verschijnselen inherent is. | |
7Als historici het belang en de noodzaak van historisch besef onderstrepen, pleiten ze daarmee nog niet voor een perspectief dat inzicht geeft in een veelomvattend verleden. In de praktijk van het onderwijs wordt gewoonlijk volstaan met een beperkt pakket aan kennis dat voornamelijk op de eigen nationale en regionale geschiedenis betrekking heeft. Nederland wijkt in dit opzicht niet af van andere landen. Zo heeft nog in februari 2001 een commissie-De Rooy plannen gelanceerd voor het Nederlandse geschiedenisonderwijs, die de gebruikelijke begrenzing van het vak geschiedenis naar thema, ruimte en tijd getrouw volgen. Er zijn daarbij wel nieuwe namen voor de verschillende tijdperken bedacht (b.v. ‘de achttiende eeuw: tijd van pruiken en revoluties’), maar die kunnen niet verhelen dat in de te behandelen stof de vaderlandse politiek en cultuur als vanouds centraal staan. Met de Big History beoogde David Christian enig tegengewicht te bieden tegen de gewoonte om in het geschiedenisonderwijs de nationale geschiedenis zo sterk te laten domineren. Hij wilde leraren geschiedenis al in hun opleiding vertrouwd maken met het idee dat de geschiedenis veel meer omvat, en dat er interessante en vruchtbare aansluitingen te maken zijn met de huidige historische oriëntatie in de natuurwetenschappen. Het project van de Big History gaat in tegen allerlei vormen van etnocentrisme: van de politieke vorm, die de eigen natie in het middelpunt plaatst, tot de academische, die hetzelfde doet met de eigen discipline. Misschien wel de hardnekkigste en meest onontkoombare vorm van etnocentrisme is het hodiecentrisme, de neiging om het heden als maat van alle dingen te nemen. Er zijn voor deze neiging vele redenen aan te voeren; de eenvoudigste ligt in de omstandigheid dat al onze kennis van het verleden noodzakelijkerwijs berust op materiaal dat ons nu, in het heden, ter beschikking staat. Er is geen basis voor historische kennis buiten het heden.Ga naar eindnoot13 De grenzen van het heden kunnen echter steeds verder worden uitgerekt, waarbij steeds grotere stukken verleden in het heden worden opgenomen. De astronomen geven het voorbeeld. Het heden blijkt voor hen signalen te bevatten die miljarden jaren oud zijn en toch nu worden waargenomen en daarom tot ons ‘heden’ behoren en in theoretische modellen over de wereld van nu verwerkt kunnen worden. Een onder historici populaire uitspraak luidt: ‘the past is a foreign country’. Het sentiment dat hierin wordt uitgedrukt is direct navoelbaar; maar de ervaring van vreemdheid geldt niet alleen het verleden. Norbert Elias heeft eens tijdens een bezoek aan Noord-Afrika in een drieregelig gedicht opgemerkt: Niet alleen het verleden kan een ervaring van vreemdheid opwekken. En de sterkte van deze ervaring hoeft zeker niet direct te correleren met de afstand in de tijd. Integendeel, wanneer | |
[pagina 694]
| |
we het principe van het uniformisme volgen, zoals dat door de geoloog Charles Lyell (1797-1875) uiteengezet is, dan kunnen we ook in een ver van ons afliggend verleden processen opmerken die op gang gehouden zijn door mechanismen waarvan we de werking ook nu nog kunnen waarnemen. Toch blijkt, anders dan in de astronomie of de geologie, de afstand in de tijd een barrière te vormen voor het onderzoek in de sociale wetenschappen, met inbegrip van de geschiedwetenschap. Hoe verder weg, des te minder interessant - zo lijkt het vaak. Er wordt tegenwoordig elke zondagochtend op de radio een populair-historisch programma uitgezonden met de aardige titel ‘Onvoltooid verleden tijd’. In dit programma ligt de nadruk sterk op het recente verleden, voornamelijk de twintigste eeuw - en daarbij gaat bovendien de meeste aandacht nog uit naar de nationale Nederlandse geschiedenis. Verschillende reacties op mijn boek over vuurbeheersing hebben bij mij de indruk versterkt dat een ver en niet nationaal begrensd verleden bij de meeste beoefenaren van de sociale wetenschappen (weer, met inbegrip van historici) weinig interesse opwekt. Processen die (zoals de vuurbeheersing) al duizenden generaties lang gaande zijn en zich over de hele mensheid uitstrekken worden niet herkend als behorend tot het ‘heden’ of zelfs tot een ‘onvoltooid verleden tijd’. | |
8Weinig beoefenaren van de astronomie zullen durven beweren in staat te zijn om de positie van alle sterrenstelsels in het heelal volledig te verklaren - laat staan die van individuele sterren, planeten en satellieten. Wat de huidige astronomie te bieden heeft is een algemene theorie over de dynamiek van processen die zich afspelen in het heelal. De plaats van afzonderlijke sterrenstelsels zal, naar we mogen aannemen, in overeenstemming zijn met deze theorie. Maar de algemene principes leren slechts iets over de randvoorwaarden van specifieke constellaties; die specifieke constellaties worden er niet in al hun bijzonderheden mee verklaard. Dit onderscheid is ook op de menselijke geschiedenis van toepassing. Zowel de geschiedenis in het klein als de geschiedenis in het groot stelt ons voor tal van raadsels waarvoor geen oplossing in zicht is. Dit betekent echter niet dat die geschiedenissen alleen maar raadselachtig zijn. Er laten zich wel degelijk structuren en patronen in herkennen, zodat we met enig recht kunnen spreken van historische processen die meer zijn dan een grillige opeenvolging van gebeurtenissen. Een centraal probleem voor de sociale wetenschappen blijft de huidige verscheidenheid aan sociale verhoudingen en culturele vormen in kaart te brengen en te verklaren. Wanneer we de samenstelling van de mensheid naar religie, taal, natie, sociale klasse of huidkleur enigszins overzien, kunnen we ons afvragen waardoor die zo geworden is als ze nu is. Ligt daar een plan aan ten grondslag? Dat is uiterst onwaarschijnlijk. Als we die mogelijkheid uitsluiten, hoe is de verscheidenheid dan wel te verklaren? Een dergelijke vraagstelling is werkelijk globaal in de zin van planetair, mondiaal. Ze reikt veel verder dan de doelstellingen en de aanbevelingen van de commissie-De Rooy. Ze gaat veel verder terug in de tijd, en tegelijk is ze actueler, want ze verwijst naar een verleden dat nog duidelijk aanwezig is en doorwerkt in het heden. Het is van belang bij deze vraagstelling een onderscheid te maken tussen wat we wel en niet met enige zekerheid kunnen weten. Het zal voorlopig niet mogelijk zijn precieze uitspraken te doen over alle ons bekende gevallen van sociale en culturele verscheidenheid afzonderlijk; maar er zijn zeker al plausibele algemene hypothesen op te stellen over de voornaamste factoren in de sociogenese van verschillen in de leefomstandigheden van mensen. Daarbij dient zeker aandacht uit te gaan naar de factor macht. | |
[pagina 695]
| |
In de loop van de tijd zijn er machtsverhoudingen tussen en binnen samenlevingen ontwikkeld, die voor iedere nieuwe generatie in sterke mate bepalend zijn geweest voor hun levenskansen. De condities waaronder mensen nu in Albanië of Afghanistan leven verschillen sterk van de condities in Zweden of Zwitserland. De levensloop van ieder individu is van zulke condities afhankelijk; en die condities zelf zijn het resultaat van aanwijsbare langeter-mijnontwikkelingen in de verhoudingen tussen en binnen samenlevingen, met inbegrip van de imperiale en koloniale verhoudingen uit vorige eeuwen. | |
9Op grond van wat we nu weten mogen we vermoeden dat de combinatie van enerzijds de in eerdere stadia gevormde verscheidenheid tussen groepen mensen, en anderzijds een toenemende wederzijdse afhankelijkheid en nabijheid, de aanleiding is tot allerlei wrijvingen die zich in de hedendaagse samenleving voordoen. Een sociologische visie op de menselijke geschiedenis kan helpen de achtergronden van deze combinatie beter te begrijpen. Met name het door Norbert Elias ingevoerde begrip ‘figuratie’ kan hierbij van dienst zijn. Zoals William McNeill herhaaldelijk heeft opgemerkt, is de menselijke geschiedenis in sterke mate bepaald door onderling contact en communicatie. Ieder contact dwingt tot een reactie - het stelt mensen (in de bekende termen van Arnold Toynbee) voor een ‘uitdaging’ die vraagt om een ‘respons’.Ga naar eindnoot15 Een van de mogelijke antwoorden waarmee mensen op ongewenst contact reageren is het vluchten in isolement. Maar zelfs als zo'n vluchtpoging slaagt, dan nog is het isolement niet een op zichzelf staand feit maar het resultaat van de druk vanuit de grotere figuratie. Het begrip figuratie drukt iets anders uit dan het bekende ‘het geheel is meer dan de som van de delen’. Het geeft aan dat de delen die met elkaar verbonden zijn door deze verbindingen diepgaand beïnvloed worden: de onderlinge relaties tussen de delen werken zozeer in op de eigenschappen van de delen dat ze zelf tot eigenschappen van de delen worden. De in het Nederlands zo aardig te formuleren gedachte dat ‘hoe mensen in elkaar zitten mede bepaald is door hoe zij aan elkaar zitten’ kan worden aangevuld met het inzicht dat ‘hoe groepen in elkaar zitten mede bepaald is door hoe zij aan elkaar zitten’. Zulke generalisaties zijn op dit moment voornamelijk attenderend, programmatisch. We weten nog te weinig om er veel concrete inhoud aan te kunnen geven. Die inhoud kan gevonden worden op grond van gericht onderzoek in de mensheidgeschiedenis. Daaruit zal bijvoorbeeld kunnen blijken hoe de behoefte van bepaalde groepen om zich te profileren als nationale of religieuze eenheden is gevormd in antwoord op eerder ervaren uitdagingen vanuit de grotere figuraties waarbinnen deze groepen geen andere keus hadden dan (hoe dan ook, en eventueel in voortdurende oppositie) samen te leven met andere groepen. Ook al horen zij het niet graag, de meeste groepen zullen waarschijnlijk moeten erkennen dat veel van wat zij beschouwen als behorend tot hun eigen wezenskenmerken in hoge mate bepaald is door de interdependentie met andere groepen die zij in de meeste gevallen allesbehalve goedgezind zijn. Vooral de relaties tussen groepen die door Elias zijn beschreven als ‘gevestigden’ en ‘buitenstaanders’ hebben de identiteit van de in een dergelijke figuratie betrokken mensen vaak zeer sterk beïnvloed.Ga naar eindnoot16 Hoe diep de in samenlevingen met een militair-agrarische structuur gegroeide machtsverhoudingen tussen heersers en overheersten zich hebben vastgezet in de mentaliteit en zelfs de lichamelijke habitus van de leden van die samenlevingen, is overtuigend aangetoond door Alexander Rüstow in Ursprung der Herrschaft.Ga naar eindnoot17 In de traditionele geschiedschrijving worden dit soort verbanden wel opgemerkt, maar | |
[pagina 696]
| |
ze worden gewoonlijk behandeld als het vanzelfsprekende decor waartegen de vertelde verhalen zich afspelen. Voorop staat het bijzondere; het algemene blijft achter de coulissen. In iedere historische episode en ieder historisch evenement is een aspect mensheidgeschiedenis aanwezig; het lijkt me een interessante uitdaging voor historici om na te gaan hoe dit op vruchtbare wijze expliciet aan de orde gesteld kan worden. Zij kunnen daarbij aansluiten bij twee aanwijsbare ontwikkelingen die gaan in de richting van convergentie. Ten eerste is daar de al eerder gesignaleerde convergentie in wereldbeelden; na de mechanisering van het wereldbeeld die door de Nederlandse wetenschapshistoricus E.I. Dijksterhuis is beschreven, maken de natuurwetenschappen nu een fase van historisering door. Zoals William McNeill onlangs nog overtuigend heeft betoogd, zullen historici (en ook sociologen) er verstandig aan doen op deze ontwikkeling in te haken en ook de menselijke geschiedenis te plaatsen in een historiserend-theoretisch perspectief.Ga naar eindnoot18 De tweede ontwikkeling betreft de sociale convergentie van beelden van het menselijk verleden. Enerzijds wordt er nog alom met groot enthousiasme gewerkt aan de vorming van nationale geschiedenisbeelden, met alle daarbij behorende accentuering van het eigene en het bijzondere. Tegelijk worden echter ook de contouren zichtbaar van een perspectief dat de geschiedenis van de hele mensheid omvat. Een interessante aanzet tot deze mondiale convergentie is te vinden in de tijdrekening. Dit aspect van de mondialisering is al zo ver voortgeschreden dat het nauwelijks meer als iets merkwaardigs wordt opgemerkt. Er zijn nog altijd verschillende kalenders in gebruik, zoals de joodse, de christelijke en de islamitische; maar ondertussen werken overal ter wereld de klokken al volgens een en hetzelfde schema: de dag wordt ingedeeld in vierentwintig uren die overal even lang duren en vrijwel overal op hetzelfde moment verspringen.Ga naar eindnoot19 Op dit punt is de mondiale convergentie al ver gevorderd. En hoewel de kalenders nog verschillen, kunnen ze wel al nauwkeurig met elkaar vergeleken worden, waardoor over de hele wereld een uniforme chronologie mogelijk is. De tijdrekening betreft uiteraard nog niet meer dan het kale skelet van de geschiedschrijving. Maar zo'n skelet biedt in elk geval een begin waarop verder kan worden gebouwd. |
|