De Gids. Jaargang 164
(2001)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 592]
| |
Hanja Maij-Weggen
| |
[pagina 593]
| |
weinige bevoegdheden die er wel toe deed was de begrotingsbevoegdheid. Het Europees Parlement had het laatste woord over de hoogte van de meeste begrotingsposten van de Europese Gemeenschap.Ga naar eindnoot1 Ook kon het Europees Parlement de begrotingsposten in houdelijk, dus beleidsmatig, aanpassen. Dat laatste was vooral belangrijk omdat het Europees Parlement alleen adviserende bevoegdheden had ten aanzien van de Europese wetgeving en het Europees beleid. Dus werd de begrotingsbehandeling gebruikt om de uitvoering van wetgeving en beleid nog enigszins naar onze hand te zetten. Mijn persoonlijke acties uit die eerste periode betroffen vooral het Europees Sociaal Fonds; en het deel ‘Milieubegroting’ en, enkele jaren later ook het begrotingshoofdstuk voor buitenlandse zaken en ontwikkelingssamenwerking, dit conform mijn eigen werkzaamheden en prioriteiten in die jaren. Om de Europese Commissie en de Europese Ministerraad te overtuigen van de ernst van onze aanpak werd begin jaren tachtig de gehele begroting een keer verworpen. Piet Dankert nam destijds, als begrotingsrapporteur, de leiding bij deze actie. Vanaf dat moment begrepen Commissie en Raad de boodschap en wordt er tot op de dag van vandaag terdege rekening gehouden met de inbreng van het Europees Parlement op de eu-begroting. Het gebrek aan bevoegdheden op wetgevend gebied maakte het Europees Parlement behoorlijk vindingrijk in de eerste tien jaren van haar bestaan. Zo werden in deze periode tal van initiatiefrapporten geproduceerd waarvoor, volgens de werkmethode in het Europees Parlement, specifieke rapporteurs werden benoemd. Het ging er daarbij om bepaalde beleidsthema's op de Europese agenda te plaatsen en concrete beleidsacties of Europese wetgeving af te dwingen. Zelf schreef ik in deze periode verschillende parlementaire rapporten, onder andere over het Europees Sociaal Fonds en de noodzaak om de werkloosheid onder jongeren, vrouwen en migranten, die destijds zeer hoog was, beter aan te pakken. Ook schreef ik voor een enquêtecommissie een rapport over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de toenmalige lidstaten en de noodzaak om via Europese wetgeving die gelijke behandeling in alle lidstaten beter te garanderen. Verder vervulde ik rapporteurschappen over de vervuiling van de Rijn en de Noordzee en het nut om die vervuiling via Europese samenwerking en wetgeving aan te pakken en (een oud zeer) over de mogelijkheid om via een importstop op zeehondenhuiden een einde te maken aan de misselijkmakende jacht op | |
[pagina 594]
| |
pasgeboren zeehonden in Noorwegen en Canada. Het is maar een greep uit mijn eigen werkpakket en soms werden successen geboekt. De begroting van het Europees Sociaal Fonds werd in die periode aanmerkelijk verhoogd en acties werden, naar onze wens, geconcentreerd op jongeren, vrouwen, migranten en langdurig werklozen. Ook kwam de Europese Commissie met een nieuwe reeks Richtlijnen voor de gelijke behandeling van vrouwen, waardoor onder meer in Nederland flinke wetsaanpassingen nodig waren, onder andere op het gebied van de sociale zekerheid en de pensioenen. Voor de goede orde: Europese Richtlijnen moeten verplicht worden omgezet in nationale wetgeving, Europese Verordeningen zijn direct toepasbaar in de eu-lidstaten en staan boven de nationale wetgeving. In de eerste helft van de jaren tachtig kwamen mede onder druk van het Europees Parlement de milieuconferenties over de Noordzee op gang die leidden tot Europese Richtlijnen die omliggende landen zouden dwingen hun milieuwetgeving flink aan te passen en lozingen op het oppervlaktewater sterk te verminderen. De importstop op zeehondenhuiden in de Europese Unie is meer dan bekend geworden ook al omdat milieu- en dierenbeschermingsorganisaties miljoenen handtekeningen en brieven bij het Europees Parlement deponeerden om het parlement te steunen in haar acties. Vanaf dat moment wisten milieu- en dierenbeschermingsorganisaties het Europees Parlement goed te vinden. Dat gold trouwens ook voor de vrouwenorganisaties die terdege beseften dat het Europees Parlement een effectief forum was om bepaalde zaken op de Europese agenda te plaatsen. In de tweede helft van de jaren tachtig verschoof mijn parlementaire werk door het vice-voorzitterschap van mijn fractie naar de buitenlandse politiek, waarbij ik mij vooral concentreerde op democratiseringsprocessen en mensenrechten. Onze bevoegdheden op dit gebied waren marginaal, ondanks het feit dat de Europese Gemeenschap destijds door de eps (Europese Politieke Samenwerking) steeds meer besluiten nam. Ook hier gingen we dus over tot actie. We brachten bezoeken aan Centraal- en Oost- Europa, waar we dissidenten opzochten. We gingen naar Centraal- en Zuid-Amerika om de oppositie tegen de rechtse dictaturen aldaar te ondersteunen. Als covoorzitter van een pressiegroep van Europarlementsleden was ik vijf keer in Chili in die periode (onderweg bleven we vaak een paar dagen in Argentinië om informatie te krijgen over de nasleep van het militaire regime aldaar). Verder stond Zuid-Afrika hoog op onze agenda. We voer- | |
[pagina 595]
| |
den met een zeer grote meerderheid in het Europees Parlement forse acties tegen het apartheidsregime. Al deze bezoeken en acties mondden uit in debatten in het Europees Parlement gevolgd door resoluties om de Commissie en Raad onder druk te zetten partij te kiezen en om via begrotingsposten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking oppositionele ngo's in de betreffende landen te steunen. Bij dat laatste gebruikten we volop onze begrotingsbevoegdheden. Hadden we macht in het Europees Parlement in die periode van 1979-1989? Ja, macht hadden we ten aanzien van de begroting. En op wetgeving en beleid hadden we soms invloed. Invloed die vooral ook afhing van de mate waarin actie werd gevoerd en de mate waarin grote organisaties en de publieke opinie zich achter die acties schaarden. Bij dat laatste gebruikten we volop onze begrotingsbevoegdheden. Onmacht was er ook meer voldoende. Onmacht was er vooral ten aanzien van de inhoud van de Europese wetgeving. We konden wetgeving entameren door onze acties, maar de inhoud van die wetgeving was lang niet altijd in overeenstemming met onze wensen. In de jaren negentig werd vastgesteld dat het Europees Parlement in die eerste periode via acties in circa dertig procent van de gevallen haar wensen vervuld kreeg. Verder besliste de Ministerraad na voorstellen van de Europese Commissie, naar eigen inzicht zonder rekening te zouden met het Europees Parlement of met de nationale parlementen. Hoe dat precies werkte leerde ik in de vijf jaren na 1989.
In 1989 werd ik, voor mij onverwacht, minister in het derde kabinet-Lubbers. Onverwacht omdat ik kandidaat was voor het ministerie van Sociale Zaken, voor vrom of voor het staatssecretariaat voor Europese Zaken. Toen deze posten ingevuld waren, reisde ik via Zuid-Afrika (waar we gesprekken voerden met President de Klerck en met het anc) naar Namibië, waar we als waarnemers de verkiezingen zouden bijwonen. Midden in de nacht kreeg ik in Johannesburg het verzoek van Ruud Lubbers om terug te komen om minister van Verkeer en Waterstaat te worden. ‘Je moet de door Nelie ingezette milieudraai op dat ministerie voltooien en verder hebben we je nodig in verband met het Europees voorzitterschap in 1991.’ Drie dagen later werd ik beëdigd. | |
[pagina 596]
| |
Vanaf mijn eerste deelname aan de Europese Ministerraden verbaasde ik me over de werkmethodes en de ongecontroleerde macht van die Raden. Op tal van gebieden werden Europese Richtlijnen en Verordeningen vastgesteld, met nauwelijks enige inbreng van de nationale parlementen en met een zeer willekeurig gebruik van de adviezen van het Europees Parlement. In de Raden waaraan ik deelnam (de Transportraad, soms de Milieuraad en altijd de Telecomraad) vroeg ik nadrukkelijk om die Europarlementaire adviezen en amendementen in elk geval op te nemen in de dossiers van de Raad, hetgeen sindsdien gebeurde. In de Ministerraden concurreerden de Europarlementaire amendementen echter vaak met de voorstellen voor tekstaanpassingen van de lidstaten zelf. Deze voorstellen waren vrijwel nooit afkomstig van de nationale parlementen. Meestal kwamen ze van de nationale departementen, dus van de nationale ambtenaren. De ambtenaren van de Raad brachten al deze teksten - de wetsvoorstellen van de Commissie, de amendementen van de lidstaten en die van het Europees Parlement - samen in één handzaam document dat meestal pas op het laatste moment werd voorgelegd aan de ministers die dan nog een beperkt aantal problemen moesten oplossen. Het meeste werk was dan al gedaan op het niveau van de ambtenaren van Commissie en Raad, inclusief de ambtenaren van de permanente vertegenwoordigingen en nationale ambtenaren van de betrokken ministeries. In feite werd in de Ministerraden alleen aandacht besteed aan de amendementen van het Europees Parlement als dat de Europese Commissie, de betrokken ambtenaren of een individuele minister in de Raad goed uitkwam. De overige amendementen werden zelfs niet in overweging genomen. En marge van de Nederlandse Ministerraad werden dit soort ervaringen uitgewisseld, vooral door die Nederlandse kabinetsleden die lid waren geweest van het Europees Parlement. De meeste andere collega's maakten zich er niet erg druk over en de meeste ambtenaren vonden het ook prima zoals het ging. De Tweede Kamer was nauwelijks geïnteresseerd. In de aanloop naar het Nederlandse eg-voorzitterschap van 1991 en het Verdrag van Maastricht nam Piet Dankert het voortouw om de Europese Gemeenschap sterk te democratiseren en de wetgevende bevoegdheden van het Europees Parlement drastisch te verbeteren. Met steun van het Nederlandse kabinet kwam de Nederlandse regering met een geheel nieuw Ontwerp-Verdrag. We gingen ervan uit dat Hans van den Broek en Piet Dankert voldoende steun zouden verwerven voor het Nederlandse voorstel. In het kabinet werd | |
[pagina 597]
| |
niet de indruk gewekt dat dat niet zo was. In september 1991 bleek het tegendeel. Het Nederlandse verdragsvoorstel met tal van democratiseringsvoorstellen ging volledig onderuit op een dag die tot op de dag van vandaag in ons land bekendstaat als ‘black monday’. Wat mij in die weken vooral opviel was de oorverdovende stilte in het Europees Parlement. Geen opstand, geen staking, niets van dat alles. Kennelijk hoopte men dat alles in december, aan het einde van het Nederlandse voorzitterschap, toch nog goed zou komen. Ruud Lubbers nam het stokje min of meer over van het ministerie van Buitenlandse Zaken en probeerde te redden wat er te redden viel. In december 1991 kwam het Verdrag van Maastricht tot stand met toch wel meer invloed voor het Europees Parlement, door bij een beperkt aantal Europese beleidsthema's medewetgevende bevoegdheden in te voeren volgens een ingewikkeld procedure. Tegelijk werd echter een driepijlersysteem ingevoerd, waardoor de Europese Gemeenschap één communautaire en twee intergouvernementele poten kreeg, voor de buitenlandse politiek en voor de interne veiligheid. Een systeem wat het ondemocratische karakter van de Gemeenschap via de achterdeur versterkte. De Europese Ministerraad bleef zo toch verreweg het machtigste orgaan van de Gemeenschap. Als lid van de Europese Ministerraad heb ik heel wat thema's kunnen agenderen. Als lid van de Europese Ministerraad heb ik heel wat thema's kunnen agenderen en heel wat Europese besluiten op mijn beleidsterreinen positief kunnen beïnvloeden. Naast de macht die de Raad toch al had, bleek het een groot voordeel de weg in Brussel te kennen en ook de weg naar het Europees Parlement om steun uit die hoek te mobiliseren. Zo werd de liberalisering van de Europese luchtvaart in gang gezet, maakten we de eerste blauwdrukken voor Europese transportnetwerken en namen we initiatieven ten behoeve van het intermodaal vervoer. Ook kon ik een Noordzeeconferentie voorzitten en afronden en de langdurige kwestie van het Rijnzoutverdrag positief afsluiten. Het ging hier om twee kwesties waarmee ik mij als lid van het Europees Parlement al uitvoering had beziggehouden. Positief was ook de afsluiting van het transito-akkoord met Oostenrijk en Zwitserland waarvoor de Nederlandse transportondernemers zeer dankbaar waren. Minder enthousiast waren diezelfde transportondernemers over de invoering van het Eurovignet en de invoering van de snelheidsbegrenzer die intussen wel veel voordeel heeft opgeleverd voor de ver- | |
[pagina 598]
| |
keersveiligheid en voor het milieu. Toch bleef het werk in die Europese Ministerraad onbevredigend vanwege het ondemocratische karakter ervan, vanwege de veel te grote invloed van de ambtenaren op nationaal en Europees niveau ten koste van de politiek en vanwege het gebrek aan transparantie.
In 1994 keerde ik terug naar het Europees Parlement, dit op nadrukkelijk eigen verzoek. Eind jaren zeventig gaf ik al de voorkeur aan het Europees Parlement boven de Tweede Kamer. Ook nu bleef ik die keus trouw. De hang naar macht was daarbij zeker niet de doorslaggevende factor. Hoewel, in de Tweede Kamer heeft men veel te zeggen over weinig. In het Europees Parlement weinig over veel. Het maakt natuurlijk toch wel iets uit of een parlement voor zestien miljoen burgers werkt of voor enkele honderden miljoenen burgers. Hoe groot het democratisch tekort was in Europa, was mij echter eens te meer duidelijk geworden tijdens mijn Ministerschap. Ik besloot daarom om mij vanaf 1994 te concentreren op het werk in de Constitutionele Commissie naast het werk in de parlementscommissies voor Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. In de twee laatste commissies houd ik mij tot op de dag van vandaag, net als in de tweede helft van de jaren tachtig, bezig met democratiseringsprocessen en mensenrechten. Centraal- en Oost-Europa hebben inmiddels het Sovjetjuk afgeschud en zijn op weg naar een lidmaatschap van de Europese Unie. Ook in Centraal- en Zuid-Amerika is de democratie hersteld, evenals in Zuid-Afrika. Nog altijd heb ik in veel landen in die regio's goede contacten met leden van de voormalige oppositie die nu vaak volop meedraaien in democratisch gekozen regeringen en parlementen. Mijn aandacht werd verlegd naar andere gebieden: naar Nigeria en Sudan, naar Burma en naar Indonesië en dichterbij, naar Iran en Turkije. Evenals in de jaren tachtig volgen we, met een vaste groep parlementsleden uit meerdere fracties, de situatie in deze landen. We brengen bezoeken, steunen de democratische oppositie, vragen debatten aan en dienen resoluties in over mensenrechtenschendingen en vragen Commissie en Raad om tot actie over te gaan. Onze bevoegdheden op dit gebied zijn echter nog steeds beperkt. Niettemin helpt het soms. De druk van de Europese Unie op Nigeria en Indonesië heeft wellicht een bescheiden rol gespeeld bij het herstel van de democratie aldaar. De regeringen van Sudan en Burma hebben tal van restricties gekregen van de Europese Unie. De contacten tussen de eu en Iran staan op een laag pitje en Turkije wordt flink | |
[pagina 599]
| |
onder druk gezet om het democratisch gehalte en de mensenrechtensituatie substantieel te verbeteren. Minstens evenveel werk besteed ik echter aan het lidmaatschap van de Constitutionele Commissie, die mij in 1996 tot co-rapporteur benoemde voor het Verdrag van Amsterdam, de opvolger van het Verdrag van Maastricht. Met behulp van professor Deidre Curtin uit Utrecht werd een omvangrijk rapport uitgewerkt met als hoofdpunt, hoe kon het ook anders, de democratisering van de Europese Instellingen en het vergroten van de bevoegdheid van het Europees Parlement, vooral op het gebied van de Europese wetgeving. Verder werd een zwaar accent gelegd op transparantie en openbaarheid van bestuur. Ook voerden we een pleidooi voor de opname van een omvangrijk antidiscriminatieartikel in het nieuwe Verdrag met het verzoek om de rechten van Europese burgers beter te omschrijven in de Verdragen. Hoewel het Verdrag van Amsterdam geen groot succes werd (veel kwesties werden doorgeschoven naar wat vier jaar later het Verdrag van Nice is gaan heten) werd er wel flinke vooruitgang geboekt ten aanzien van de uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement. Circa zestig procent van de Europese wetgeving kwam onder de medewetgevende bevoegdheid van het Europees Parlement. Dat laatste gebeurde vooral ook omdat twee leden van het Europees Parlement, Elmar Brok en Elizabeth Guigou, lid werden van de igc, de intergouvernementele conferentie die het Verdrag voorbereidde. Met het parlementaire rapport in de hand vochten zij week in week uit voor de verbetering van de positie van het Europees Parlement en met succes. Het Europese Parlement kreeg meer bevoegdheden en het grote antidiscriminatieartikel kwam er ook, vrijwel letterlijk overgenomen uit het rapport en de resolutie van het Europees Parlement, waarvoor ik co-rapporteur was geweest. De medewetgevende bevoegdheid heeft intussen een forse weerslag gekregen op de omvang van het werk van veel betrokken Europarlementsleden en op de invloed van het Europees Parlement op het Europees beleid en de Europese wetgeving. Via het Verdrag van Nice, wat verder geen groot succes is geworden, werden die medewetgevende bevoegdheden dit jaar nog verder uitgebreid naar circa vijfenzeventig tot tachtig procent van de Europese wetgeving. Nog steeds is er sprake van een democratisch gat, maar dat gat is sinds 1979 wel heel wat kleiner geworden. Een andere kwestie die de macht van het Europees Parlement flink heeft doen toenemen was de val in 1999 van de Commissie-Santer. Via het Verdrag van Amsterdam had het Europees Parle- | |
[pagina 600]
| |
ment al het recht op goedkeuring van de nieuwe Europese Commissie. Via het Verdrag van Nice kreeg het parlement ook het recht om individuele Commissarissen naar huis te sturen, een belangrijke aanvulling in vergelijking met het verleden. Ook ligt inmiddels de langgewenste Ontwerp-verordening, ‘Access to documents’, op tafel. Een Europese Wet Openbaarheid van Bestuur die inmiddels is goedgekeurd. Als co-rapporteur was ik nauw betrokken bij de onderhandelingen met de Europese Commissie en met de Raad over deze wet. En er kwam een Handvest voor grondrechten van de Europese burgers. Zijn nu al onze wensenop het gebied van invloed en macht zo langzamerhand vervuld? Dat is zeker niet het geval. Het zou goed zijn wanneer de opeenvolgende Verdragen van Rome, Maastricht, Amsterdam en Nice werden bewerkt tot een degelijke Europese Grondwet. Het zou ook goed zijn wanneer in een dergelijke grondwet glashelder zou worden vastgelegd wat Europees beleid is en welke beleidsterreinen behoren tot de nationale lidstaten inclusief bijbehorende bevoegdheden. Verder zou het onlangs opgestelde Handvest voor Grondrechten van de Europese burgers opgenomen moeten worden in een dergelijke grondwet, zodat de meer dan vierhonderd miljoen Europese burgers straks over dezelfde Europese basisrechten (en -plichten) beschikken. Het Europees Parlement is intussen, tweeëntwintig jaar oud, een volwassen parlement geworden. En wat mij betreft zou de Europese Gemeenschap, die sinds het Verdrag van Amsterdam Europese Unie, heet een confederaal systeem moeten inrichten waarbij de oppermachtige Ministerraad een soort Senaat of Bondsraad zou moeten worden die in het openbaar vergadert, zodat nationale parlementen, het Europees Parlement en de burgers van Europa weten wat er achter die nu nog altijd gesloten deuren wordt besloten en natuurlijk moeten ook de laatste gaten worden gedicht op democratisch gebied en moet het Europees Parlement sluitende bevoegdheden krijgen.
Het Europees Parlement is intussen, tweeëntwintig jaar oud, een volwassen parlement geworden en individuele Europarlementsleden zijn volwassen volksvertegenwoordigers die de burgers op een volwaardige manier kunnen vertegenwoordigen. Toch lijken onze burgers daarvan niet altijd overtuigd. In de eerste tien jaar van het bestaan van het direct gekozen Europees Parlement was de band | |
[pagina 601]
| |
met de burgers beter dan nu. Het feit dat het parlement toen intensief actie moest voeren voor steun bij de publieke opinie om haar wensen door te drukken was daarbij zeker een verbindende factor. De opkomst bij de laatste verkiezingen in 1994 en 1999 was echter laag, in Nederland zelfs erg laag. Er wordt in Brussel en Straatsburg ontegenzeggelijk hard gewerkt door de meeste Europarlementsleden en zeker door de Nederlandse ploeg van 31 die binnen hun fracties vaak de rol van Gideonsbende op zich nemen, maar de burger weet dat onvoldoende. Nu het Europees Parlement verregaande wetgevende bevoegdheden heeft is het aantal publieksacties sterk verminderd. Wel is er in Brussel een omvangrijk lobbycircuit ontstaan van regio's, organisaties en bedrijven die hun wensen bij het Europees Parlement neerleggen. Deze lobby's hebben echter zelden een openbaar karakter, al probeert het Europees Parlement via hearings wel tot meer openheid te komen en richten sommige organisaties zich ook wel tot de media en de publieke opinie om hun wensen kracht bij te zetten. Toch is vrijwel niet bekend dat het Europees Parlement in bijvoorbeeld de mkz-crisis recent met een grote meerderheid voor de heroverweging van het vaccinatiebeleid heeft gestemd. En het Europees Parlement is vaker trendsetter, bijvoorbeeld ten aanzien van het voedselveiligheidsbureau na de bse-crisis. Natuurlijk verlang ik niet terug naar de eerste parlementaire periode waarin de onmacht groot was, maar misschien zouden de leden van het huidige Europarlement toch wat minder intensief in Brussel en Straatsburg moeten werken en weer meer actie moeten voeren om ook publieke steun voor hun standpunten te verwerven en het vele werk beter over het voetlicht te brengen. In de nabije toekomst is dat misschien wel de belangrijkste taak van de Europarlementsleden, want wat is het nut van meer macht en invloed voor het Europees Parlement als de burgers die dat parlement moeten kiezen niet weten wat er in dat parlement gebeurt en welke fracties en parlementsleden welke posities innemen bij wetgeving en beleid? Macht moet worden gedeeld, gecontroleerd en gelegitimeerd en parlementaire macht moet in de eerste plaats worden gelegitimeerd door de burgers. Die steun van de burgers weer te verwerven is een van de belangrijkste opdrachten voor de toekomst van het huidige Europees Parlement en haar 626 leden, en met name ook voor de 31 leden uit Nederland. |
|