De Gids. Jaargang 164
(2001)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 583]
| |
Frank Ligtvoet
| |
GeschiedenisIn 1883 debuteerde de piepjonge schrijver Lodewijk van Deyssel met het toneelstuk Wederzien. Het is een nogal onbenullig romantisch spel, waarin de jonge, in uiterst eenvoudige omstandigheden opgegroeide hoofdpersoon moet kiezen tussen een ‘goed’ huwelijk en een huwelijk uit liefde. Het enige opmerkelijk aan Wederzien is, dat de hoofdpersoon een jonge diplomaat is en dat zijn keuze die is tussen de dochter van de Nederlandse ambassadeur in Londen en haar meid, die - o, toeval - de verloren gewaande, grote liefde van zijn jeugd was. Dat is opmerkelijk omdat Van Deyssel door de keuze van het milieu een veel grotere kwestie aan de orde stelt dan hem voor ogen stond; hij beschrijft onbedoeld een moment in de geschiedenis van de democratisering en professionalisering van de diplomatieke dienst. De jonge Van Leeuwen, zoals de protagonist heet, is een beroepsdiplomaat, iemand die niet door geboorte, maar door opleiding en studie zijn werk in de dienst heeft gevonden. Hij blijkt bovendien een zeer begeerde huwelijkskandidaat voor het adellijke ambassadeursechtpaar op grond van zijn kwaliteiten. Dat hij ten slotte ook nog kiest - zij het na lang theatraal getob en getreuzel - voor de ware liefde en daarvoor binnen het diplomatieke milieu niet ‘gestraft’ lijkt te worden, laat zien dat die twee ontwikkelingen al enige tijd gaande waren. Van Deyssel had in het begin van zijn literaire carrière - dat zou even later in verband met De Nieuwe Gids wel blijken - een goed oog voor het tijdsgewricht. Vanaf het midden van de negentiende eeuw zijn immers deze twee met elkaar samenhangende ontwikke- | |
[pagina 584]
| |
lingen - democratisering en professionalisering - te onderscheiden. Wat het eerste betreft: de diplomaat vertegenwoordigde steeds minder, zoals in de Renaissance bij het ontstaan van de moderne diplomatie of in haar hoogtijdagen in de achttiende eeuw, zijn eigen - heersende - klasse, maar werd boodschapper van allerlei maatschappelijke belangen, die vandaag de dag via de verschillende ministeries een stem krijgen. De adel verdween en de diplomatieke ambtenaar verscheen. De status van het beroep nam daarmee sterk af. Ook de professionalisering eiste zijn tol. Aan die boodschappers werden immers steeds hogere eisen gesteld, waaraan die op zeker moment niet konden voldoen. De ministeries begonnen daarom hun eigen boodschappenjongens te sturen en ambassades worden tegenwoordig meer en meer bevolkt met uitgezonden medewerkers van vrijwel alle ministeries, van landbouw tot economische zaken. De diplomaat die zich bezighoudt met de inhoud verdwijnt langzaam maar zeker: de taken die overblijven zijn die van een ‘escorte-service voor de overige actoren’. We bevinden ons momenteel in de laatste fase van de professionalisering van het internationale werk en daarmee van de ontdiplomatisering van de buitenlandse dienst.Ga naar eindnoot1 De diplomaat die zich bezïghoudt met de inhoud verdwijnt langzaam maar zeker. In het licht van bovenstaande historische ontwikkeling moet de vraag naar de macht van de cultureel attaché gesteld worden: de status - en de macht - van elke diplomatieke functie is twijfelachtig geworden en daarmee ook die van de cultureel attaché. Voor de cultureel attaché geldt bovendien nog in het bijzonder dat zijn positie in de hiërarchie van de buitenlandse dienst laag is: van alle werkzaamheden op een ambassade staan die voor cultuur onderaan de ladder. Van alle werkzaamheden op een ambassade staan die voor cultuur onderaan de ladder. Voor die handicap is zonder twijfel de vage functieomschrijving verantwoordelijk. Een cultureel attaché is een bepaalde persoon binnen de staf van een ambassade, die ‘cultuur doet’. Het woord cultuur is echter niet afdoende gedefinieerd en de taken kunnen dus niet goed afgebakend worden. Op sommige posten is de cultureel attaché, naast cultureel werk in engere zin, ook belast met persrelaties en publieksvoorlichting, op an- | |
[pagina 585]
| |
dere met onderwijs en wetenschap en op de meeste in ieder geval met klusjes die collega's op de ambassade, die politiek, consulair of economisch werk doen, nu eenmaal niet willen uitvoeren en die zich vooral afspelen op het sociale vlak.Ga naar eindnoot2 De functie cultureel attaché heeft - voorzover dat beschreven is - bovendien een wat wonderlijke ontstaansgeschiedenis, die bijdraagt aan de onduidelijkheid van wat het werk nu inhoudt. Hij vindt zijn oorsprong in het nationalisme van de negentiende eeuw en richtte zich - in het geval van Frankrijk en Italië - aanvankelijk op de kolonieën; de verspreiding van christelijk erfgoed en taal stond daarbij voorop. In de twee twintigste-eeuwse wereldoorlogen werd de cultureel attaché gebruikt als het instrument voor propaganda en tegenpropaganda. Nationalisme en propaganda kleuren nog altijd de opvattingen over het culturele werk van een aanzienlijk deel van het diplomatieke corps, dat in dit verband spreekt over ‘Holland-promotie’ en dat daarbinnen geen principiëel onderscheid maakt tussen André Rieu en Louis Andriessen.Ga naar eindnoot3 Het culturele werk wordt gedaan door de zwakkere medewerkers binnen de buitenlandse dienst. De cultureel attaché heeft dus nog meer dan zijn diplomatieke broeders en zusters kortweg gezegd geen vak, maar een baantje. Deze wat treurige constatering weerspiegelt zich in de pikorde: het culturele werk wordt gedaan door de zwakkere medewerkers binnen de buitenlandse dienst. Wie eenmaal in het culturele werk is beland, verkleint zijn kansen op een serieuze diplomatieke carrière, voor wat die dan ook heden ten dage waard is.Ga naar eindnoot4 | |
VerledenDe vraag naar de macht van de cultureel attaché is voor mij niet alleen historisch of theoretisch. Het was ongetwijfeld de voorzienigheid die mij in 1983 de hoofdrol van Van Leeuwen liet spelen bij een uitvoering van Van Deyssels Wederzien in het Universiteitstheater in Amsterdam, want ik heb het diplomatieke werk ook echt zelf uitgevoerd en de eventuele ‘macht’ zelf ondervonden. De afgelopen vijf jaar tot april 2001 was ik Ambassaderaad Culturele Zaken, een ‘hoger soort’ cultureel attaché, op het Consulaat Generaal in New York. Ik was geen diplomaat van beroep en door dit werk kwam ik terecht in dat verbazingwekkende universum van de buitenlandse dienst, dat mij, hoe langer ik erin verkeerde, steeds vreemder werd. | |
[pagina 586]
| |
In mijn vorige leven had ik al eerder contact gehad met cultureel attachés, maar ik had uit hun gedrag, dat ik altijd al wel enigszins wereldvreemd en weinig terzake doend had gevonden, niet dat afgeleid wat ik nu aan den lijve ondervond: stuurloze incompetentie. Anders dan bij elke culturele instelling of organisatie waar ik tot nu toe mee te maken had gehad, was er geen helder geformuleerd beleid, geen organisatiemodel, geen afgesproken werkwijze, geen overlegstructuur en waren er, op één lokaal aangestelde krachtGa naar eindnoot5 na, geen medewerkers die zich op grond van opleiding of ervaring kwalificeerden voor het werk. Er gold maar een ding, maar dat merkte ik pas later: hiërarchie.Ga naar eindnoot6 Aanvankelijk sloot ik mijn ogen voor deze leegte en communiceerde vooral met het Ministerie van ocw, dat mij in een gezamenlijke poging met bz ‘iets te doen aan de professionalisering van het het Internationaal Cultuurbeleid’ had aangesteld, en met de mensen uit de Amerikaanse en Nederlandse kunstwereld. Dat was in wezen een voor alle partijen bevredigende situatie. De opdracht was echter ook om de medewerkers van Buitenlandse Zaken bij het werk te betrekken en alle taken te verrichten onder verantwoordelijkheid van de ambassadeur in de Washington. Ik schreef in overleg met ocw en met het cultuurbureautje bij bz dus beleid dat in de eerste plaats op de kunsten (en niet op Holland-promotie) was gericht, organiseerde een overlegstructuur met ‘mijn’ bz-medewerkers uit de Amerikaanse steden waar Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen zitten, onder andere in Washington, en stelde een werkwijze voor. Niets van wat was voorgesteld, werd uitgevoerd. In het begin deden ze het waarschijnlijk niet omdat ze het niet begrepen, later omdat ze het er niet mee eens waren. Middelen om hen het werk toch te laten doen, waren er niet omdat de hiërarchische verhoudingen waarin ik tot hen stond dat niet toelieten. Verhaal halen bij de hoogste baas, de ambassadeur in Washington, bleek zinloos, omdat het esprit de corps feilloos werkte: hij koos blindelings voor zijn eigen mensen en tegen het afgesproken beleid. Zelfs toen zíjn hoogste ambtelijke baas, de directeur-generaal Internationale Samenwerking,Ga naar eindnoot7 en daarna zijn hoogste politieke baas, de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, achter de nieuwe koers van het beleid en de werkzaamheden waren gaan staan, was er geen beweging in de man te krijgen. Steun van het Ministerie van ocw, dat vrijwel al het in New York geformuleerde beleid en de in New York ontwikkelde werkwijze in de algemene beleidsstukken over Internationaal Cultuurbeleid overnam,Ga naar eindnoot8 kreeg ik van hoog tot laag, maar alleen informeel, omdat formele | |
[pagina 587]
| |
steun de interdepartementale relaties in gevaar zou kunnen brengen. De macht van de culturele attaché, zo bleek, was dus binnen de ambtelijke context van Buitenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen nihil.Ga naar eindnoot9 | |
HedenTegen de achtergrond van de historische ontwikkeling en van bovenstaande persoonlijke, maar zeker niet particuliere ervaringenGa naar eindnoot10 is het nauwelijks te begrijpen dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen niet alleen een serieuze alliantie is aangegaan met Buitenlandse Zaken op het terrein van het internationaal cultuurbeleid, maar die ook voortzet. Een serieuze alliantie, omdat ocw het zusterministerie niet gebruikt als ‘escorte-service’, maar ‘samen’ met bz beleid ontwikkelt voor internationale culturele betrekkingen en voor de uitvoering gebruikmaakt van het personeel van bz, van de cultureel attachés dus. Met dat beleid is niet veel mis. Het is in wezen afkomstig van ocw, omdat de competentie een beleidsstuk van enig belang te produceren bij de afdeling cultuur van bz afwezig is. Het is bovendien sterk geïnspireerd op denkbeelden uit de kunstwereld en gebaseerd op werkwijzen die de afgelopen jaren succesvol zijn gehanteerd door kunstinstellingen en -organisaties. Het beleid heeft dus in de eerste plaats betrekking op de kunsten en kan zich dan ook verheugen in de steun van het Nederlandse kunstenveld. bz heeft de inhoud van het beleid dus uit handen gegeven, maar de uitvoering in tegenstelling tot de andere beleidsterreinen van de overheid voor hun eigen personeel behouden. Verder deed bz ocw nog een aanbod, dat nauwelijks af te slaan was: uit het bz-budget voor internationale samenwerking werd zestien miljoen gulden afgezonderd voor internationaal cultuurbeleid, een bedrag dat in de loop der jaren oploopt tot vijfentwintig miljoen. Omdat geld nu eenmaal macht betekent, heeft bz - en daarmee de cultureel attaché - zich tegen de stroom in een vandaag de dag eigenlijk niet goed meer voorstelbare status weten te verwerven. Die status is zelfs zo groot dat er een uitwisselingsprogramma tussen ocw en bz is gestart, dat ambtenaren van ocw in staat stelt zelf voor een periode cultureel attaché te worden en bz ambtenaren in de gelederen van ocw opneemt. Toch is deze nieuwe machtsbasis broos, omdat die gebaseerd is op interdepartementale verhoudingen en niet op inhoudelijkheid. Het gebrek aan meer dan oppervlakkige kennis van kunst en cul- | |
[pagina 588]
| |
tuur en in het bijzonder van de culturele wereld bij de medewerkers bij bz,Ga naar eindnoot11 zal op de kortere of langere termijn leiden tot problemen bij de uitvoering van het beleid, in het bijzonder tot problemen met de kunstwereld die zich ook waar het de internationale samenwerking betreft steeds meer professionaliseert. De eerste problemen rond de miljoenen hebben zich overigens al voorgedaanGa naar eindnoot12 en hebben ertoe geleid dat veel van het geld inmiddels is overgedragen naar de veldinstellingen: met het geld wordt - je vraagt je even af of ze het zelf niet door hebben - ook een deel van de juist verworven macht weer weggegeven. En ten slotte is het geld dat nu wisselgeld van de macht lijkt te zijn, in laatste instantie niet van bz, maar van de belastingbetaler, die dat door de politiek laat uitgeven. Een motie in de kamer en het is met deze macht gedaan. Ook het uitwisselingsprogramma zal de status van de cultureel attaché ondergraven. Er zullen met de situatie in New York vergelijkbare problemen ontstaan (zo die er op dit moment al niet zijn), omdat zelfs ocw-ambtenaren, hoewel zij zeer braaf zijn, zich uiteindelijk toch niet tégen het beleid in zullen voegen naar de hiërarchie van een ambassade. De samenwerking zal er zeer door onder druk komen te staan en de ‘fall out’ zal vooral bz schaden. bz is zich zijn personeelsproblematiek wel enigszins bewust en heeft professionalisering hoog in haar vaandel staan, maar het programma dat daartoe is ontworpen, is volstrekt ontoereikend en lijkt gemaakt door één lamme die vele blinden wil helpen. Een serieuze breuk met het huidige personeelsbeleid, die noodzakelijk zou zijn om de medewerkers werkelijk te professionaliseren, wordt niet overwogen. Trouwens, professionalisering binnen de kaders van bz lijkt gezien de geschiedenis een gepasseerd station. De vraag rest, waarom ocw anders dan de andere departementen, na decennia van enorme interdepartementale animositeit, de laatste jaren toch zo tippelt op bz? Het antwoord is alleen te vinden in de eigen geschiedenis van het Ministerie. De afgelopen jaren heeft ocw onder het privatiseringsmotto ‘Overheid op afstand’ al zijn kunstinhoudelijke taken overgedragen aan veldinstellingen; in een aantal gevallen werden er voor de uitvoering van die taken zelfs instellingen, zoals de Mondriaan Stichting, opgericht. Het internationaal cultuurbeleid, dat in de loop van de jaren negentig door het onverwachte succes van de Nederlandse kunsten in het buitenland (onder andere design, architectuur en literatuur), op de politieke agenda kwam, leverde plotseling weer een inhoudelijkheid op, die - niets menselijks is de ambtenaar vreemd - de jaren ervoor zo node werd gemist. ocw wil die nu niet zo maar uit handen geven. | |
[pagina 589]
| |
ToekomstDe relatieve macht van de cultureel attaché op dit moment is een zeer tijdelijke. Hij is onstaan door een samenloop van omstandigheden. Twee traditionele vijanden hebben elkaar even gevonden in zeer vergelijkbare achterhoedegevechten: Buitenlandse Zaken vecht tegen de voor de organisatie pijnlijke consequenties van de professionalisering, en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen probeert, hakend naar inhoudelijkheid, een halt toe te roepen aan de voortgaande privatisering binnen de overheid. Het is tamelijk onwaarschijnlijk dat deze in wezen conservatieve alliantie stand zal houden, omdat de algemene ontwikkelingen sterker zullen zijn dan de particuliere belangen van de ministeries. De Nederlandse kunstinstellingen zullen bovendien op termijn geen genoegen nemen met de onbevredigende en amateuristische resultaten, die het gevolg zijn van deze alliantie. Er zal, of die ministeries dat nu willen of niet, een internationaal cultuurbeleid ontstaan op afstand van de overheid, waarvan inhoud en organisatie bepaald zullen worden door professionals uit de kunstwereld. Hoe dat beleid vorm zal krijgen is moeilijk te bepalen, maar dat de macht van de cultureel attaché geen onderwerp meer is, is zeker, omdat die functie dan helemaal niet meer bestaat. |
|