Overigens meent Schudson dat de macht van de journalistiek deels een mythe is. Natuurlijk, het doorgeven van nuttige informatie kan volgens de Amerikaanse socioloog verschil maken, maar van een autonome macht is geen sprake: ‘Hoe is het anders mogelijk dat de helft van het Amerikaanse volk in duivels gelooft, terwijl er geen spoor van de duivel te vinden is in de overwegend seculiere media?’ Journalisten zijn volgens hem vooral boodschappenjongens. Andere machten bepalen wat op het boodschappenlijstje staat. De media voegen daar hoogstens iets aan toe: zij brengen het nieuws in het publieke domein. En het geloof dat kennis in een democratie van tijd tot tijd effectief kan zijn, voedt de gedachte dat de pers macht heeft. Maar dat betekent nog niet dat zij bestaat.
Als verslaggever heb ik de macht nooit in de hoofdredacteur gezocht, maar altijd in de redacteur. Begin jaren tachtig zat ik twee bureaus verwijderd van justitieverslaggever Leo Kleyn. Hij was een prototype: halflang haar, gekreukelde regenjas, scheve bril, sigaret, lekkende pen, bekertje koffie en na afloop naar de kroeg. Leo was geweldig aan de telefoon. De vragen waren effectief: kort, helder en scherp. Hij kon bars zijn, onderbrak de andere kant regelmatig omdat hij geen halfslachtige en ontwijkende antwoorden duldde, en wist altijd de juiste vervolgvraag te stellen. Af en toe maakte hij een korte aantekening maar meestal staarde hij in de verte en liet de antwoorden tot zich doordringen.
Hij belde zijn slachtoffers bij voorkeur 's avonds thuis (‘Mag ik je vader even?’) omdat hij wist dat zij dan kwetsbaarder waren, zich niet konden verschuilen achter secretaresses of woordvoerders. Iedereen - rechter, advocaat, officier van justitie, crimineel, burgemeester, politiefunctionaris of politicus - leek zich aan zijn verhoor te onderwerpen.
Zo voerde hij vele gesprekken met verschillende bronnen totdat hij het bericht rond had. Dan zette hij zich achter de schrijfmachine (het is een tijdje geleden) en tikte het in één keer foutloos op. Bij het avondritueel hoorde ook altijd een telefoontje naar huis om zijn jonge kinderen alvast welterusten te wensen. Dan veranderde hij volledig van toon en zong zoete dingen in hun kleine oren.
Op die avonden heb ik vaak gedacht dat ik getuige was van de macht van de journalistiek in de meest nobele zin. En het besef dat die macht alleen maar was gebaseerd op het simpele feit dat zijn bevindingen in druk werden verveelvoudigd, verspreid en gelezen, maakte het nog mooier. Leo was misschien geen Woodward en