| |
| |
| |
H.W. von der Dunk
De macht van de historicus
Met het woord ‘macht’ pleegt snel machtsmisbruik te worden bedreven, zeker sedert de culturele omwentelingen van de jaren zestig. Nu heeft het woord ‘macht’ in Nederland altijd al een ongunstige klank gehad. Dat hing samen met de oorspronkelijke republikeins-confederale staatsvorm en de heersende oligarchie, die steeds beducht was voor de persoonlijke macht, de ‘tiran’, waarbij het trauma over de opstand tegen de Spaanse kroon nog lang heeft doorwerkt; macht werd daardoor in bijzonder mate geassocieerd met gewelddadige onderdrukking. Een tweede factor was het geloof, dat tot diep in de vorige eeuw zijn stempel op de hele Nederlandse mentaliteit heeft gedrukt: macht kwam volgens het calvinisme slechts toe aan de Allerhoogste, en menselijke macht was per definitie een teken van zelfverheffing en hoogmoed. De beginselen van democratie en volkssoevereiniteit die in de late negentiende en in de twintigste eeuw ingang vonden, hebben dat met hun gelijkheidsdoctrine nog versterkt. Staat en overheid waren slechts representanten van de hele samenleving. In de overlegpolitiek van de verzuilde volksdelen, die na de ontzuiling vanaf de jaren tachtig een consensuspolitiek is geworden, is ‘macht’ officieel getaboeïseerd. Maar om geen aanstoot te geven spraken Nederlanders ook daarvoor al graag van ‘verantwoordelijkheid’ in plaats van ‘macht’.
Nederlanders spreken graag van ‘verantwoordelijkheid’ in plaats van ‘macht’ om geen aanstoot te geven.
Wat is macht? Het is het vermogen anderen zijn wil op te leggen. Dat veronderstelt in beginsel onwil van die ander. Als de ander zich niet verzet kan ook niet blijken wiens wil en dus wiens macht het sterkst is. Het breken van andermans wil is het naakte en meest overtuigende bewijs van macht. Macht bezit daardoor vanouds een duister gloeiende fascinatie: ze houdt een dreiging in als macht van
| |
| |
de ander en ze is verlokkend als bekrachtiging en verheffing van het Ik. Macht heeft altijd een preventieve werking en het is die stille preventieve macht die de onmisbare ruggengraat van elke ordening is geweest, hoever we ook teruggaan in de geschiedenis van de mensheid: de macht van de heersers, de overheid als handhaver van de orde en van de wetten die aan elke orde ten grondslag liggen. Macht is daarbij in laatste instantie altijd fysieke macht. Die is in de vorm van gewapende gendarmerie, politie, lijfwacht of krijgsmacht de stok achter de deur om de ongehoorzame te dwingen. Heersers en staten zijn verloren als zij niet over die stok kunnen beschikken. Dat weet elke regering en elke onderdaan, en elke heerschappij berust op dat besef. Zodra er twijfel opkomt of die stok er nog staat, wordt de deur geopend voor ongehoorzaamheid en rebellie. Alle getrapte en geraffineerde vormen van machtsuitoefening van een staat of van een heerser blijven afhankelijk van die laatste zekerheid dat in het uiterste geval de ongehoorzamen of tegenstanders fysiek kunnen worden overweldigd. Een communautaire gemeenschap, gebaseerd op het beginsel van volstrekte gelijkheid, functioneert alleen zolang er eensgezindheid heerst. Dat blijkt telkens weer het kardinale punt, op het allerhoogste plan van staatkundige confederaties of federaties, op lager niveaus bij kleine gemeenschappen van welke aard ook. Macht verschijnt dankzij haar preventieve karakter daarom doorgaans niet in onbewimpelde naaktheid, maar keurig gedrapeerd in onnoemelijk veel door de eeuwen heen wisselende kostuums, verschillend ook bij de diverse volkeren en culturen. En ze verschijnt op velerlei plan.
Niemand komt als autonoom persoon op de wereld.
Dat begint al bij de opvoeding. Niemand komt als autonoom persoon op de wereld. Ieder is, nog afgezien van zijn genetische bepaaldheid, wat hij is mede ten gevolge van externe invloeden die hem vanaf de wieg allereerst lichamelijk en vervolgens geestelijk sturen en hem leren wat mag en niet mag. Ieder is als kind afhankelijk van zijn ouders, de volwassenen en hun macht. Ieder maakt zich doorlopend gedragsregels en normen eigen als voorwaarde om niet te worden uitgesloten. Als daarbij sprake is van verkapte machtsuitoefening door de ook fysiek sterkere volwassenen, dan onthult dat een conditie van het menszijn: de onderwerping aan machten is met de geboorte meegegeven. Ze vormt ook de bron van alle religie, van geloof aan ‘hogere machten’, in het verlengde van die primaire afhankelijkheid van de ouders. Drang tot onderwerping is daarmee niet alleen een gegeven maar ook een onuitroeibare behoefte. Nie- | |
| |
mand leeft zonder machten die hij buiten en boven zichzelf erkent en die hij eventueel naast de wereldlijke machten moet volgen, God, goden, het noodlot, de moraal, de vooruitgang; ook de machtigste en meest egomane dictator heeft die behoefte, juist hij, en hij ziet zich dan als instrument van zo'n hogere macht die zijn politiek, en eventueel het bloed aan zijn handen, legitimeert. Vrijheid - die afwezigheid van elke macht van buiten - is daarom altijd een hoogst misleidend begrip geweest. Vrijheid bestaat niet en niemand kan absolute vrijheid willen. Wat met vrijheid wordt bedoeld is altijd gedeeltelijke vrijheid, vrijheid van bepaalde machten omwille van de afhankelijkheid van andere machten. Alle grote en kleine conflicten en alle oorlogen gaan uiteindelijk over een ruil van heerschappij - van een regime, een klasse, een volk, een geloof, een ideologie, tegen een andere. Dat heet dan ‘bevrijding’, en het komt neer op gehoorzaamheid aan een nieuwe macht waarbij men gelukkiger denkt te worden.
Vrijheid is daarom altijd een hoogst misleidend begrip geweest.
De grote cultuurhistoricus Jacob Burckhardt heeft de macht böse genoemd, niet alleen omdat ze altijd op een soort onderwerping berust maar ook omdat macht als versterking van ik-bewustzijn en levensdrang een drogerende uitwerking heeft. Wie macht heeft wil méér macht omdat machtsbewustzijn de dood aan het oog onttrekt, die definitieve machteloosheid. Anderzijds is ‘macht’ als het onmisbare complement van de menselijke afhankelijkheid, uiterlijk of innerlijk, als garantie van elke ordening, als een oergegeven van het bestaan, moeilijk als zodanig verwerpelijk. Ook de levensimpuls, de scheppingskracht of de seksualiteit zijn een manifestatie van machtsdrang en een onontbeerlijk tegenwicht als antwoord op de afhankelijkheid van externe machten en de dood. ‘Macht’ kortom is een fenomeen dat het hele bestaan, het individuele en het collectieve, op duizenderlei wijze doordringt, en een globale verkettering zou neerkomen op een veroordeling van het bestaan als zodanig.
De ervaring met totalitaire regimes in de twintigste eeuw, waar de macht dankzij de technische middelen van de moderne staat een ongekende perfectionering bereikte, was overigens wel een lugubere bevestiging van Burckhardts dictum, voorzover het sloeg op macht die niet op vrome aanvaarding berust maar op gewelddadige onderwerping. Zelden toonde de macht zo schaamteloos zowel haar naaktheid als haar diverse misleidende vermommingen. Juist de demonstratieve wijze waarop de dictatuur ongehoorzamen of
| |
| |
onwelgevalligen zeer lijfelijk haar fysieke macht liet voelen - door gevangenneming, marteling, executies, moord - maakte het mogelijk dat zij ook het denken van de mensen kon beheersen. De dictatuur appelleerde aan het machtsinstinct van de enkeling als representant van haar macht. Een aanschouwelijk voorbeeld was het ghetto in Warschau: elke Duitser kon daar met elke jood straffeloos doen wat hij wilde, schrijft Marcel Reich-Ranicki in zijn herinneringen. Het preventieve karakter zorgde echter bij elk totalitair bewind voor verregaande geestelijke aanpassing van de meeste mensen aan de met het geweer in de hand gedecreteerde doctrine. Daarbij openbaarden angst en de behoefte aan gezag, en dus geestdrift over een sterke leiding, zich in tal van onontwarbare verstrengelingen. De historische literatuur staat sedert 1945 onder andere in het teken van dat verschijnsel en de verbeelding heeft zich in tal van romans gestort op het fenomeen van de indoctrinatie en de psychische aanpassing. In Nederland, dat alleen kennismaakte met de nazi-dictatuur, werd ‘fascisme’ sedertdien een equivalent zowel voor de macht als voor het kwaad. De zwarte uniformen, laarzen en zwepen van de ss hebben zich op het netvlies van de oorlogsgeneraties en hun kinderen vastgezet als symbool van macht in obscene naaktheid.
Tijdens de culturele omwenteling van de jaren zestig en zeventig en de rebellie tegen het zogenaamde ‘establishment’ ging het de protestgeneratie om de ontmaskering en vernietiging van de macht ervan. Aangezien de opstandigen in het Westen nergens met dictaturen te maken hadden en dus niet met macht die aan het fascistische schrikbeeld beantwoordde, pasten ze een handzame verbreding van het machtsbegrip toe, niet zonder demagogische inslag. Dat vond veel respons. Natuurlijk was die verbreding op zichzelf niet direct origineel. De vele indirecte vormen van macht wekten al eeuwenlang de psychologische belangstelling van filosofen, historici en sociologen. Marx had met zijn theorie van het klassenbewustzijn de grond losgewoeld en de aandacht helpen scherpen voor de vele verkapte verschijningen waarin macht mensen stuurt en modelleert zonder dat zij het in de gaten hebben - in zijn geval speciaal de macht van het kapitaal en van de kapitalistische klasse. Freud en zijn aanhangers hadden het over de verinnerlijkte macht, de identificatie van het ik met de heersende normen en geboden. Deze en andere theorieën over het functioneren van de macht versmolten nu bij de protestgeneratie met het zo effectvolle fascisme-syndroom. Vanuit het radicale democratie-ideaal ontdekte zij dat in de meeste verhoudingen in het alledaagse leven, ook op niet-politiek
| |
| |
vlak, machtsverhoudingen werkzaam zijn. Wat we doorgaans afhankelijkheid noemen, is hierbij een soort ingeklede macht: een werknemer is afhankelijk van zijn baas, een leerling van zijn leraar. Al beschikken die niet over de fysieke stok achter de deur, ze kunnen het leven van de afhankelijke ombuigen. Gegeven de negatieve lading van het begrip macht, waarbij velen direct aan het fascisme dachten, was elke vorm van macht bij veel radicalen dan ook a priori uit den boze. Waarbij de radicaalsten de macht wilden overnemen uit naam van de algehele bevrijding. Ook op filosofisch plan hanteerden invloedrijke figuren als Foucault of Barthes en in hun kielzog de postmodernisten het machtsbegrip zeer elastisch. Men ontdekte dat in alle relaties macht als ‘disciplinering’, als verinnerlijkte macht een rol speelt. De negatieve betekenis van het woord opende de deur voor een algemene discreditering van dit met het bestaan gegeven oerfenomeen.
We doen er evenwel goed aan om elke fysieke macht van staat of overheid of de getrapte afhankelijkheid van anderen nog weer te onderscheiden van invloed. Bij invloed gaat het om een veel verfijndere relatie, om geestelijk overwicht. Er zijn geen strafmiddelen en niet altijd tastbare, directe maatschappelijke gevolgen in het spel. Men aanvaardt vrijwillig andermans voorbeeld op een bepaald gebied, omdat men er beter van denkt te worden. Toch blijft een strikte afbakening altijd lastig.
Het is duidelijk dat bij historici alleen van ‘macht’ kan worden gesproken als anderen van hen afhankelijk zijn, zoals in het onderwijs of bij de toekenning van posten of geldmiddelen. Daarin onderscheiden zij zich niet van andere wetenschappers. Buiten hun vakgebied kan hun invloed hooguit macht worden wanneer de instanties die over macht beschikken zich door hen laten leiden. Zo kunnen historici, net als andere wetenschappers, in specifieke gevallen als adviseur een sturende rol spelen. Daarbij gaat het dan in Nederland wel om historici van de jongste tijd. De bezetting is nog in hoge mate onvoltooid verleden. Niet alleen moet er ook na een halve eeuw af en toe nog ergens een oude bom uit de oorlog gedemonteerd worden, ook andere bezettingsbommetjes blijken buskruit te bevatten - schadeclaims van slachtoffers, rivaliteiten tussen de getroffenen of hun nazaten, en achter het gordijn verstopte en dus nog ontplofbare verledens van sommigen die ‘fout’ heetten. Een voorbeeld van een dergelijke invloed is die van het Instituut voor Oorlogsdocumentatie en met name de figuur van zijn eerste directeur Lou de Jong, die het tot 's lands specialist inzake goed en fout had gebracht in een periode dat dit etiket voor iedereen de schei- | |
| |
ding aangaf tussen getekenden en correcten. Zijn tv-optreden in de kwestie Aantjes in 1978, waar hij als bezettingsbeheerder uit een hoge boom de ar-politicus van een ‘fout verleden’ beschuldigde, maakte abrupt een einde aan diens politieke loopbaan. Er zijn aanwijzingen dat het optreden van De Jong goed paste in een politiek spel waarbij sommigen Aantjes op dat moment kwijt wilden, maar het was wél de effectvolle genadeslag. Ook bij de verloving van Beatrix met Claus (toen nog) von Amsberg nam De Jongs antecedentenonderzoek bedenkingen weg en sloeg de tegenstanders het enig bruikbare wapen uit handen. Als zijn bevindingen anders waren geweest, had dat tot een
echte politieke ‘kwestie’ geleid en niet slechts tot rookbommen van te laat geboren verzetsstrijders. Het is recentelijk bovendien een zeer geliefde tactiek van de regering om bij netelige kwesties de stoom van de ketel te halen door de inschakeling van een historicus of een historische commissie van onderzoek. Als die, meestal na enkele jaren pas, met hun rapport komen is, wie weet, de zaak minder actueel geworden. Zo ging het bij Sebrenica, en zo ging het ook met de instelling van het soto-onderzoek (Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang van Oorlogsslachtoffers) ten gevolge van de liro-affaire inzake joodse tegoeden.
Het is recentelijk bovendien een zeer geliefde tactiek van de regering om bij netelige kwesties de stoom van de ketel te halen door de inschakeling van een historicus of een historische commissie van onderzoek.
Maar alle historici die zich bezighielden en -houden met de periode 1940-45, dat cruciale uur van Nederlands politieke en mentale ontgroening, kunnen rekenen op speciale aandacht en repercussies die mogelijk invloed hebben op de politiek. Door de nog nauwelijks verminderde fixatie van de media op die periode geeft dat aan deze publicaties, in theorie althans, een gewicht dat met hun wetenschappelijke waarde niet overeen hoeft te komen. Het is trouwens een mondiaal verschijnsel en verklaart dat ook betrekkelijke lichtgewichten snel bekendheid en een zekere invloed kunnen verwerven. Het besef van kwaliteit is daardoor verregaand vertroebeld.
Een ander heet ijzer blijft hier te lande ook de dekolonisatie. Daar lag niet zo'n mooi, algemeen aanvaard goed-foutschema op tafel, en kleur bekennen blijft riskant. Historici zijn bij de behandeling ervan doorgaans op hun hoede. Ze willen de links-progressieven niet voor het hoofd stoten door het koloniaal bewind klakkeloos goed te
| |
| |
praten, en de veteranen of de groep van Oud-Indiërs niet door het klakkeloos te veroordelen. Men kiest de middenweg door zich allereerst te concentreren op het Nederlands bestuursapparaat en te pleiten voor begrip.
Zodra we met het verdere verleden te maken hebben is de invloed van historici veel moeilijker te peilen omdat er geen onmiddelijke politieke repercussies aan hun werk en hun publicaties verbonden hoeven te zijn. Dat wil niet zeggen dat die invloed ontbreekt. De politiek, dus de macht, opereert nooit zonder waarden en voorstellingen die in het verleden hun wortels hebben. Op het beeld van het verleden komt het dus aan, op het zelfbeeld van een natie, een kaste, een groepering. En voor dat beeld zijn de historici in de eerste plaats verantwoordelijk. Niet dat zij het als autonome lieden maken, zoals een schilder een schilderij maakt. Als kinderen van hun tijd en hun maatschappij groeien ze op met overgeleverde historische voorstellingen en het enige wat ze kunnen doen is dat beeld telkens toetsen aan de nieuwste wetenschappelijke methodes, vondsten en inzichten omtrent mens, wereld, waarheid. Die inzichten zijn echter in laatste instantie meta-wetenschappelijk en worden gestuurd door verschuivende paradigmata. Ze ontstaan in een onophoudelijk discours, waar historici zelf wel aan deelnemen, maar met tal van anderen. Vandaar ook dat er zelden een algemene consensus heerst, behalve op ondergeschikt technisch vlak, en dat in hun keuken uiteenlopende gerechten voor consumptie worden gebrouwen. Alle waarlijk zwaarwegende politieke eisen, zeker de explosieve - aanspraak op gebied, autonomie, separatisme, vereniging - ontlenen hun rechtvaardiging aan de geschiedenis. Elk volk kende in dat verband de mythisch gekleurde verhalen van zijn oorsprong die zijn recht op bestaan en op territoriale aanspraken moesten bewijzen. Dat werkt in veel gevallen door tot in onze dagen, met alle conflictstof, geweld en oorlogen van dien. Het Midden-Oosten en de Balkan zijn daar twee dramatische voorbeelden van; ze baren de wereld dagelijks kopzorgen. De positie die historici hierbij in naam van de wetenschap kiezen, kan dus van directe betekenis zijn voor de legitimatie van macht.
Maar om bij Nederland te blijven: ook zonder aperte tegenstellingen in de huidige politieke consensusmentaliteit blijven er de verschillende oude volksdelen of de resten van hun erfenissen, en wat historici in dit verband over vroeger eeuwen te melden hebben laat velen niet onverschillig. Zo was de jongste ontluisterende Colijn-biografie van H. Langeveld vooral voor het protestantse kamp even slikken. Indirect kan een historische revisie van helden voor
| |
| |
bepaalde groepen wel degelijk gevolgen hebben die ook in de politieke partijen en hun program doorwerken. Dat kan ook gecanoniseerde grootheden van veel ouder datum overkomen. Maar historici werken niet in een luchtdichte cabine met toevoer van puur wetenschappelijke zuurstof. Als geheel wordt de Nederlandse geschiedenis voor 90% nog steeds geschreven op grond van Nederlandse bronnen. ‘Begrip’, die mooie, waarlijk historische deugd, staat hoog genoteerd, waarbij men hooguit ook wel eens het begrip voor de tegenspeler mist, en dat geldt tot aan de opstand van de zestiende eeuw toe.
Historici werken niet in een luchtdichte cabine met toevoer van puur wetenschappelijke zuurstof.
Is de historicus zich bewust van zijn invloed? Wat zijn de grenzen en aan wie legt hij verantwoording af? Hierop is geen algemeen antwoord mogelijk. Als zijn onderwerp gevoelige snaren van de samenleving raakt, kan hij op een duidelijke echo rekenen, al kan die anders uitvallen dan hij denkt. Wie in Nederland een boek over Wilhelmina schrijft kan meer publiciteit verwachten dan bij een boek over stadhouder Willem v. Monografieën over Hitler of de Shoah vinden gretiger aftrek dan over keizer Constantijn. Met kwaliteit heeft dat niet te maken en het sluit grote verrassingen ook niet uit. Dat een studie over een middeleeuws proces in Montillou mondiaal furore zou maken, heeft de schrijver vermoedelijk nooit verwacht. Vandaag spelen daarbij de reclamestrategie en de media soms een doorslaggevende rol. Historische bestsellers zijn daarom nog geen zwaarwegende werken die het beeld in de diepere lagen van een samenleving veranderen en ook politiek-ideologische consequenties met zich meebrengen. Anderzijds kunnen juist werken die aanvankelijk slechts op een kleine elite indruk maken, op den duur langs getrapte weg de historische beeldvorming veranderen met verregaande gevolgen. Een historicus weet heel goed dat de respons op zijn werk van belang is voor zijn naam, voor zijn loopbaan en zijn positie. In hoeverre hij daarmee rekening houdt, in hoeverre hij zich aanpast aan gangbare normen of die eventueel trotseert, is uiteindelijk een kwestie van zijn persoon en karakter. Een formele instantie waaraan hij verantwoording moet afleggen bestaat niet in een democratie en ze zou het einde van alle echte geschiedschrijving zijn. Dat wil niet zeggen dat er niet verkapte instanties zijn, zoals beoordelings- en begeleidingscommissies, vooral bij jongere onderzoekers - een gevolg van de betuttelingscultuur die ons sedert de jaren tachtig ver- | |
| |
blijdt. Voor de rest zijn het de vakbroeders die de historicus beoordelen, en bij onderwerpen met een actuele of politieke
lading is het de publieke opinie. En de uiteindelijke jury is het nageslacht. Het eerste (begeleiding van deskundigen) is een nieuw verschijnsel als garantie dat geld voor onderzoek goed wordt besteed. Dat heeft twee kanten: het verhindert ondermaats prulwerk. Het bevordert anderzijds het conformisme en het brave doorsneewerk dat binnen de gebaande paden blijft en weinig in beweging brengt. Het waarlijk nieuwe, qua inzicht en methode, krijgt minder kans bij een veelheid van keurmeesters, die vanzelf een consensusnorm hanteren. Teamwerk volgens het natuurwetenschappelijke model en de drang om zich met adviseurs in te dekken heeft daarom schoolgemaakt. Het is de getrouwe afspiegeling van de consensusdrang. Op het gebied van de cultuurwetenschappen, dus ook van de geschiedenis, zullen baanbrekende werken die het algemene beeld van de mens of de geschiedenis verrijken of veranderen, in de toekomst, zeker in Nederland, waarschijnlijk niet meer binnen het aan de waan van de dag schatplichtige universitaire ambtenarenklimaat worden geschreven.
Bij de universiteit heerst vandaag de Nederlandse koopmansmentaliteit die slechts steun verleent aan hetgeen bij voorbaat geen wetenschappelijk risico inhoudt.
|
|