kelijke kringen liever spreekt over gezag, alsof dat minder moeilijk te aanvaarden zou zijn. Maar voorshands klinkt het woord vriendelijker dan macht.
De religieuze stromingen die organisatorische vormen hebben gekregen, zien als oorsprong van de macht van de leiders een delegatie van de Godheid. In de geloofstradities wordt dit heel duidelijk aangegeven. Het is in naam van God dat macht wordt uitgeoefend. In de meeste gevallen is in verband hiermee ook het gebruik ontstaan om van diegenen die op deze wijze macht houden een bijzondere levenswijze te eisen die het uitoefenen van macht zou moeten legitimeren. De celibaatsverplichting voor priesters in de roomskatholieke kerk is daar een heel sprekend voorbeeld van. Hoewel van betrekkelijk recente datum als verplichting voor alle clerici in hogere wijdingen, is het ongehuwd blijven ‘omwille van het Koninkrijk der Hemelen’ een Evangelische raad die teruggaat op de leringen van Christus zelf. In andere religies is er veel minder sprake van wetgeving met daarmee verbonden sancties, maar het is ook daar duidelijk dat diegenen die binnen de werkelijkheid van religieuze overtuigingen macht hebben een ‘heilig’ leven dienen te leiden.
Dit heeft dus hoofdzakelijk van doen met het gegeven, dat ambtdragers en leiders delen in de macht die het mogelijk maakt in contact met de Godheid te komen, daarvan gunsten te verkrijgen en vooral ook vergeving voor begane boze dingen.
In mensen is immers op de een of andere, soms nauwelijks herkenbare wijze, het besef aanwezig dat het eigen leven verbonden is met die geheimzinnige, mysterieuze en te vrezen realiteit die God wordt genoemd. Ook al ontkennen velen dit, het blijft een algemeen gegeven en de afwijzing van het godsbesef moet in feite worden beschouwd als een vorm van onwil om bedoeld gegeven een plaats te geven in het leven. En dus is er ook heel veelvuldig sprake van onrust over de eigen daden en gedachten. Voor aanhangers van religies is er altijd de weg naar diegenen die van God zelf de macht hebben gekregen om te oordelen over het leven, hetzij om richtlijnen te geven, hetzij om misstappen te vergeven. Daarbij gaat het wezenlijk natuurlijk niet om een afstand doen van eigen verantwoordelijkheid, maar integendeel om het (her)krijgen van innerlijke rust die onmisbaar is voor een evenwichtig leven. Een jongeman zei eens tegen een priester wiens raad hij met succes had opgevolgd: ‘Nu is alles weer in orde Pater.’ Die innerlijke rust is in feite het doel waartoe de macht aan geestelijke leiders wordt gegeven. In kerkelijke termen zegt men dat die macht tot heil van de zielen is gegeven, en dat macht derhalve een zegen is. In die zin is het dus denkbaar om te