| |
| |
| |
Miloš Bobić
Transit Belgrado-Sarajevo
Een gebouw op een foto
Op de foto staat een schoolgebouw. Een onooglijk, wat lomp uitgevallen gebouw, daarop een dak in de vorm van een kap, als het dak van een stal. De ramen in de in drie verdiepingen verdeelde muren en het uitgestrekte betegelde plein laten geen twijfel over de bestemming van het gebouw te midden van de omringende bedrijfshallen. Bij dit gebouw begon mijn dagelijkse weg terug naar mijn ouderlijk huis; hetzelfde gebouw, toen één van de weinige fysieke bewijzen van stedelijkheid aan de rand van Belgrado, was het eindpunt van de tocht door de microgeografie van mijn jeugd.
Over een eerste heuvel daalde ik af in het dal, richting de rivier die in de zomerhitte bijna droog was gevallen. Ik stak twee wegen over, vervolgens twee brede spoorlijnen en twee tramsporen en liep tot aan de brug vanwaar je zicht had op onze heuvel. Aan een kronkelend weggetje lag de bibliotheek, even verder een viaduct over een andere spoorlijn en boven dat alles huizen, verspreid in wat ooit een bos was geweest. Op het hoogste punt van de heuvel had zich mijn ouderlijk huis genesteld. Maar voordat ik bij onze heuvel was moest ik eerst over de rivier.
| |
De rivier
Achter mij de weg waarlangs de trams denderden, voor mij de kade van de rivier de Miljacka: hier stond ik vroeger vaak en liet dan de aanblik van de overzijde op mij inwerken, de rechteroever, die gedomineerd werd door de bibliotheek. De bibliotheek was niet het grootste maar zeker het markantste gebouw in het hart van Sarajevo, een bolwerk van onontwarbare stedelijke gelaagdheid. Later, toen de urbicide was begonnen en ik eens foto's bekeek van door brand afgebladderde glaspanelen van de twee Energo-Invest kantoortorens, bedacht ik dat ik deze eerder alleen van dichtbij had gezien, door het raam van mijn vriend Zlatko Hetzelfde gold voor de graangele kubus van het Holiday-Inn hotel. Dezelfde soort met mortel bestreken, bont gekleurde kubussen was in de jaren tachtig overal in de stad verrezen. Dat was het zogenaamde nieuwe primitivisme, de specifieke lokale cultuur van Sarajevo van die tijd, bij welke rock- en theatergroepen hoorden, bepaalde omgangsvormen, en in de architectuur een benadering die van muren een soort spotprenten maakte. Een verzadigde en felle kleur geel overheerste. Toch had de kitsch van deze nieuw-primitieve gebouwen een zekere betekenis: als parodie was zij een samenvatting van een reeks tradities en versterkte ze het contrast met het elegante Museum van de Revolutie van de architecten Magaš en Šmidhen en de krachtige moderne architectuur van het Parlementsgebouw van Neidhart, één van de vijf leerlingen van Le Corbusier uit het Koninkrijk Joegoslavië. Inmiddels is de revolutie uit het museum verdwenen. Dergelijke historische verschuivingen zijn niet nieuw: het gebouw dat op het moment van zijn verwoesting dienstdeed als nationale bibliotheek, was eind negentiende eeuw ontworpen als Rathaus.
| |
| |
| |
Het corso
De rivier lag ingebed in de stedelijke omgeving en deze bundeling van wegen, spoorlijnen, kabels, lantaarns, dijken en troebel water scheidde de twee heuvels. Hier, in het rivierdal, concentreerde zich het leven van de buitenwijken. De markt, de bioscoop, de post, het tramstation met de kiosken waar kranten en tabak werd verkocht, het treinstation met passagiers op doorreis en een openbaar toilet, twee cafés, een buffet en een wijnhuis, een wasserette en een slager.
Dit was het ‘corso’, hier slenterde je van de markt naar de bioscoop en terug, tussen de weg en het spoor. Een ritueel heen en weer gaan. In deze nauwe ruimte, volgestouwd met legerbussen, vrachtwagens, trams en treinen in de richting Niš, verdween het verschil tussen ons en hen, tussen onze heuvel en die van hen. De weg door het dal smeedde de twee bescheiden wijken tot een sociaal geheel. Op de andere heuvel woonden industriearbeiders, op de onze spoorwegbeambten. Dat was vanzelf zo ontstaan tussen de twee wereldoorlogen. Wij, de naoorlogse generatie, erfden deze indeling. Op school en op het corso leerden wij elkaar kennen.
Echte contrasten trof ik pas aan in Sarajevo. Deze stad als een verzameling tegengestelde, parallelle werelden van stadsbewoners en boeren, de Oriënt en Europa, orthodoxen en katholieken, sjiieten en soennieten, sefardim en ashkenazy's - het is een cliché, maar niet gespeend van waarheid. Deze verschillende tradities waren overgegaan van generatie op generatie en hadden zich zeer geleidelijk onderling aangepast, wat op den duur de stad een wankel urbaan evenwicht had verleend. Terwijl in Belgrado na het vertrek van de Ottomanen, halverwege de negentiende eeuw, slechts één van de tweeënzeventig moskees gespaard bleef, had Sarajevo haar markante afzonderlijke delen behouden. Tezamen waren deze een precieze afdruk van het historische geheugen van de stad. De Baščaršija - het oude Oriëntaalse centrum -, de Habsburgse wijk, de reëel-socialistische wijk Marijin Dvor, het folklore-achtige Trebević, Skenderlija, het sportcentrum met internationale allure, dat alles bestond naast elkaar. Het verbindende weefsel in dit imposante conglomeraat van tijdperken, culturen en religies waren de mensen die hier over het corso wandelden (‘strapazieren’ zoals het werd genoemd), de Strosmajerstraat, van oost naar west, de voetgangersstraat die de werelden van Sarajevo samenbracht.
‘Als je auto's in de voetgangersstraat ziet, is het tijd om te vertrekken!’ Het was Zlatko. die dit zei, en ik geloofde hem onmiddellijk. Al in maart 1991 waren er tanks in de straten verschenen, maar dat was in Belgrado, in de Knez Mihajlostraat, het ‘rijk van de voetgangers’. Zlatko sprak deze woorden in april 1992, hij sliep in die tijd in het Union-hotel in Belgrado terwijl hij zijn dagen sleet bij ons thuis, en niet ik bij hem. Daarvoor hadden we in Sarajevo nog langs de Miljacka gewandeld en naar de beide oevers gekeken, als naar de versterkte randen van Midden-Europa en de Oriënt. De rivier zag ik toen als de demarcatielijn tussen deze complexe en kwetsbare werelden. Sarajevo was een archipel van steden in een stad, zonder scherp getrokken grenzen. De rivier was de enige natuurlijke scheidslijn. Andere grenzen waren er niet. De tragedie van de recente oorlog is volgens mij ontstaan uit een poging om de bestaande historische randen in harde grenzen te veranderen, de stad op te delen en zo haar dynamiek tot stilstand te brengen. Urbaan burgerschap verdween; in de plaats kwamen de normen van de stammenmaatschappij. De wachters aan deze nieuwe grenzen namen de rol over van de god Terminus, maar in plaats van zeven straffen voor de zondaars, zoals in het oude Rome, bestond in Sarajevo maar één onherroepelijke straf: de dood.
| |
| |
| |
Het station
Het tramstation en het spoorwegstation in het dal bij mijn ouderlijk huis waren transitpunten onderweg naar de wereld en terug. Naarmate ik ouder werd nam dit besef in kracht toe, net als mijn verlangen om te vertrekken. Het corso was te nauw en te kort geworden, terwijl ik de treinen en de gezichten van de reizigers steeds beter onthield. Het leven verplaatste zich naar elders.
In die tijd was Sarajevo voor mij alleen belangrijk als tussenstation op weg naar zee. We overnachtten altijd in de slaapwagen en ontbeten in hotel ‘Europa’. De rest van de dag, tot het moment dat wij door de Vranduk-tunnel reden, werd doorgebracht met de lokale specialiteiten van Sarajevo: somun, pitabroodjes, surduk, runderrookvlees, en tufahija, stoofperen met slagroom en walnoten.
Toen werd het 1991, december, en in het Oostenrijkse paviljoen, stamplaats van de architecten van Sarajevo, hadden zich enkele honderden mensen verzameld, verenigd in hun angstige voorgevoelens voor het nieuwe jaar. Tweeënnegentig zou geen bijster gelukkig jaar blijken en toch kostte een toegangskaartje slechts driehonderd dinar, de prijs van een enkele reis Sarajevo-Belgrado. Naast de architecten was er een aanzienlijk aantal buitenlandse gasten, vredesactivisten en leden van mij onbekende sektes die vrede op aarde en naastenliefde predikten. Als de aanwezige Serviërs niet hadden gesproken over ‘angst’ en ‘uitroeiing’ was dit alles alleen vermakelijk geweest. Zlatko's ‘Ach, een stelletje malloten’ stelde niemand gerust. Het was duidelijk: dit was geen grap meer. Terwijl wij op dat moment nog niet wisten dat sommige van onze gespreksgenoten toen al hadden besloten zich te verschansen en het geheugen van de stad met wortel en tak uit te roeien. En een stad zonder memorie, net als een mens zonder geheugen, lijkt op een gek.
Op de terugweg naar het hotel, wandelend door het park dat kort daarop in een begraafplaats zou veranderen, hoorden wij vreugdesalvo's uit automatische pistolen. Het klonk als een appèl, een oproep tot paraatheid voor de komende jaren.
En de zee, dacht ik nog aan de zee?
In één van die zomervakanties smokkelde vader mij eens een hotel binnen dat uitsluitend voor handelsreizigers was bestemd. Vlakbij, boven het gesnurk van de wisselwachters, de conducteurs en de machinisten, verrees het spoorwegstation van Sarajevo. Het golvende dak was de eerste aankondiging dat de zee nabij was. Ik was overtuigd dat alle mensen die wij in Sarajevo tegenkwamen, ook de ingedommelde spoorwegbeambten en de obers in hun witte overhemden, onderweg waren naar dezelfde eindbestemming. Achteraf is gebleken dat deze kinderlijke overtuiging niet helemaal naïef was. Vanuit Sarajevo zijn mensen alle mogelijke richtingen uitgegaan. Het minste nog naar zee. In Amsterdam woon ik voornamelijk omringd door mensen uit Bosnië. Zlatko woont geïsoleerd in een uithoek van Spanje waar hij niet schepen maar wolken door de straat van Gibraltar ziet drijven. Beren zijn zijn naaste buren, in zijn landschap is dat het enige dat aan het oude herinnert.
Op die oudejaarsdag 1991 trokken wij de bergen in waar we met onze gehuurde ski's de sneeuw aanstampten. Als niet op elke kruising en langs elke afslag politie had gestaan waren we misschien nog beren tegengekomen. Weer later werden die beren door diezelfde politie uit hun holen gejaagd, maar dat zag ik op televisie. Voordat Zlatko Belgrado zou bereiken zaten wij verschanst in de cafés in de kelders van Skenderlija. Zlatko kon het niets schelen. Wij hadden elkaars gezelschap en zijn geliefde Belgradose tijdschrift Vreme was hier nog altijd verkrijgbaar. En hij had nog altijd geen auto's in de voetgangersstraat gezien. Die keer wist ik te vermijden dat hij me meenam naar de synagoge. Maar in juni 1992 wist hij mij als jood naar Wenen te krijgen. Dat was na twee maanden bij ons op de canapé: hij verscheen op de dag na de stille tocht voor Sarajevo waaraan duizenden inwoners van Belgrado, getooid met rouwbanden, hadden deelgenomen. Hij
| |
| |
had een papier bij zich met een onleesbare handtekening en onderaan een gevlekte menora. Zonder dergelijke verklaringen konden mannen ouder dan zestien jaar die geen toestemming hadden, het land niet verlaten.
Belgrado verlieten we gezamenlijk in een konvooi van geëxpatrieerde leden van de joodse gemeente in Sarajevo. Sindsdien hebben wij elkaar niet meer gezien. Dat heeft niets te maken met de tijd die vliegt, maar alles met papieren. Met mijn overige vrienden uit Sarajevo heb ik alle contact verloren en voorzover ik weet komt dat niet door papieren. Misschien wordt de algemene stemming weergegeven door een disgenoot uit Sarajevo, ooit tijdens een diner in Amsterdam: ‘Ik ga niet naar Belgrado voordat zij ons daar hun excuses maken!’ Zagreb is gespaard, voorzover ik weet. Dezelfde Amsterdamse disgenoot komt af en toe in Zagreb hoewel ik vermoed dat je volgens zijn logica ook kunt zeggen dat Zagreb Mostar heeft verwoest. Maar Mostar ‘is niet van ons’, nietwaar? Soms vraag ik mij af of alleen slachtoffers het morele recht hebben om anderen te veroordelen, of hebben dat recht ook mensen die alles in het werk hebben gesteld om het kwaad tot staan te brengen?
| |
De brug
In het voorjaar zwol het onooglijke stroompje aan tot een wilde en krachtige rivier die bruisend uit haar stenen omhulsel trad. Ik stond op de brug en keek angstig maar gefascineerd hoe het water rond de pijlers kolkte. Zelfs als ik daar sporen had achtergelaten, zou de vloed ze hebben weggespoeld. Niets aan te doen, dat begreep ik als kind al. Veel moeilijker te begrijpen vind ik nu de symbolische verwoesting van bruggen, zoals die in Mostar. En het ergste is wanneer een brug intact blijft maar door niemand wordt gebruikt. Lege bruggen zijn overbodig en dienen alleen nog als grensmarkeringen. Een zwaarbewaakte overgang tussen ons en ons. De bruggen van Sarajevo waren grensovergangen geworden waar de wil van de lokale god Terminus gold. Een brug als schietbaan - Point Blank in Sarajevo.
| |
Sporen
Over het sintelpad, tussen de rivier en het viaduct, liepen sporen in beide richtingen. Ik kon het verschil zien tussen de afdrukken van de opanken van de boeren, van de schoenen van een buurman en van de Bata-gympen van schoolvriendjes. Deze sporen werden uitgewist door de regen, door de wind en door weer andere voorbijgangers. Aan schoenen onder aan de dijk kon je zien of iemand op de onbewaakte spoorwegovergang te laat een trein had zien naderen. Van alle sporen die ik ooit heb gezien staan mij de voetstappen van Gavrilo Princip, in Sarajevo, het helderst voor de geest. Die zijn weggevaagd door een historische vloedgolf. Hij en troonopvolger Franz Ferdinand wisselen nog steeds af en toe van rol, wie de held is en wie de slechterik. De voetafdrukken van Princip stonden op de plek waar de aanslag was gepleegd, tussen rijen schoenen voor de ingang van een moskee. Voor mij, als kind, onverklaarbaar. En toch was het daar: iemand had goudkleurige, messingen sporen in het asfalt achtergelaten. Het spoor van Midas. Dat Princip op zijn kop was begraven, zoals een collega van mijn vader mij wijs wilde maken, geloofde ik niet. Terwijl dat juist een geestige metafoor zou blijken voor het lot van deze Balkan-duivel uit een doosje. De Eerste Wereldoorlog begon in deze voetstappen, een oorlog die grote schade toebracht aan Belgrado. Welke sporen allemaal hebben geleid tot de zinloze wraak op Sarajevo - dat zal de toekomst uitwijzen.
| |
Straatkeien
In de hoogtijdagen van de naoorlogse ‘arbeid tot maatschappelijk nut’ werden de wegen op
| |
| |
onze heuvel bestraat met keien. De linden en de kastanjes waren geplant door onze buurman, de mijningenieur. Gemotoriseerd verkeer bestond alleen uit een enkele vrachtwagen met stookmateriaal en soms een onverbiddelijke begrafeniswagen. Mettertijd verscheen gras tussen de stenen. De keien in deze weg waren dat ene herkenbare detail dat onze heuvel in Belgrado dichter bij Sarajevo bracht.
In de Baščaršija, het oude stadscentrum, vormden dezelfde keien, kaldrma, een tapijt waarover de toeristen slenterden op zoek naar de sleutel tot het raadsel van Sarajevo's stedelijkheid. Zij vervolmaakten het historische stereotype van de Oriëntaalse scenografie. In de winter van '91 staken de keien van onder een laag asfalt slechts hier en daar de kop op. Nergens een grasspriet te bekennen.
Samen met de andere ruimtelijke elementen van de čaršija, de Oriëntaalse stadcentra die zo goed zijn beschreven in het proza van Andrić en Selimović, vormden deze keien de iconografie van Sarajevo. Daarachter ging een alchemisch mengsel schuil van de moderne tijd en de geschiedenis. Ik moet daarbij altijd weer denken aan de stedelijkheid waarmee Marco Polo de Grote Khan weet te betoveren. Wandelend van de kathedraal naar het Turkse badhuis, in de Baščaršija waar de stedelingen en de mensen van buiten elkaar troffen, de Europeanen en de bergbewoners, en waar je ouderwetse lampenolie kon kopen maar ook de nieuwste Guccimode, herinnerde ik mij het dilemma aan het slot van Italo Calvino's Onzichtbare Steden: ‘De hel van de levenden [...] is de hel die hier al is, die hel die wij dag in dag uit bewonen, die we vormen door onze samenleving. Er zijn twee manieren om er niet onder te lijden. De eerste valt velen makkelijk: de hel aanvaarden en er deel van gaan uitmaken tot je op het punt bent gekomen dat je hem niet meer ziet. De tweede is riskant en vereist ononderbroken aandacht en studie: zoeken en weten te herkennen wie en wat er, te midden van de hel, geen hel is, dat laten voortduren, en er ruimte aan geven.’
Een literaire utopie! Want: wie had er dan moeten zoeken, wie had er moeten herkennen? Sarajevo werd bijgeschreven op de lijst van ‘onzichtbare steden’, niet om haar wezen, als stad der steden, maar heel banaal, als het slachtoffer van urbicide.
| |
Het huis
Mijn ouderlijk huis op de top van de heuvel werd gesloopt in de jaren zeventig. De wederopbouw was voltooid en Belgrado breidde uit. Onze poging om het huis te herbouwen in de nieuwe, veranderde stedelijke omgeving slaagde niet geheel. Het gebouw bleef behouden zolang de bewoners samen waren. Met de dood van mijn vader was het ouderlijke huis verdwenen. Het nieuwe huis, niet ver van het gesloopte, was niet hetzelfde. De plek zoals ik die had gekend liet zich niet reconstrueren.
Huizen kunnen worden herbouwd - mooier en ouder zoals die krijgsfilosoof zei toen hij Dubrovnik verwoestte - maar een plek bestaat uit meer dan alleen de huizen die er hebben gestaan. Een plek is de gemeenschap van mensen en huizen samen. Net zoals het corso tussen de twee heuvels is verdwenen toen de mensen vertrokken die er zin en betekenis aan gaven. Ik hoef niet terug te gaan om dit met eigen ogen te zien. Zoiets weet je gewoon!
Zoals te zien is in Duitse architectuurbladen wordt vandaag in Sarajevo grondig pleisterwerk verricht en is de stad bonter dan ooit. Met mortel worden de gaten van de beschietingen gevuld en wordt het proces van vergeten versneld. Natuurlijk is dat goed. Wel worden de gaten deel van de herinnering, en verliest de herinnering haar basis in de realiteit. Het schilderen van de gevels verandert daar niets aan. Vandaag bestaat de helft van de bevolking van Sarajevo uit vluchtelingen en nieuwkomers. Zonder de mensen die je kent, en de stedelijkheid die zij schiepen, bestaat niet langer de stad die wij kenden. Wat maakt het uit dat Marilyn Monroe misschien werkelijk
| |
| |
boven de stad zweeft, zoals te zien is op een recente, ecologisch correcte ansichtkaart, wanneer Zlatko. en al die andere vrienden er niet langer zijn?
Maar de Balkan kent niet alleen een lange traditie van vernietiging. Er is ook een rijke ervaring met wederopbouw. Daarom is het een kwestie van tijd voor wij Calvino's idee durven te testen en elkaar opnieuw zullen herkennen in die gemeenschappelijke stedelijkheid, waar zowel Sarajevo als Belgrado deel van uitmaken.
Vertaling: Guido Snel
|
|