De Gids. Jaargang 164
(2001)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 420]
| |
Semezdin Mehmedinović
| |
[pagina 421]
| |
BristolIn die tijd werkte ik als taxichauffeur. Ik reed alleen 's nachts. Ik leerde alle mensen in de stad kennen. Al diegenen die 's nachts leven en overdag slapen. Overdag ben ik in Sarajevo een vreemdeling. Persoonlijk vond ik het fijn als het maanlicht me bescheen. Tot zover hierover... Mijn standplaats was voor hotel Bristol. Daar leerde ik alle stadshoeren kennen. Ik maakte kennis met een man met een gouden hoektand, waarin een diamant gezet was. In zijn knuisten warmde hij de hand van een meisje, zij vond dat prettig, en toen hij met ruwe bewegingen het horloge van haar arm haalde, liet zij nergens uit blijken dat ze de diefstal opmerkte. Dat komt omdat de duivel in de vrouw houdt van warmte en het horloge aan haar arm voor hem geen waarde heeft. Maar de interessantste man rukte plotseling het portier van mijn Golf open en vertelde meteen alles: ‘Ik heet Joe Martinović... Ik woon in Londen... Ik blijf hier maar kort, de politie heeft mijn hotelkamer doorzocht, ze hebben met een scheermes mijn Yves Saint Laurentdassen opengesneden, maar niets gevonden... Rij me naar Mond,Ga naar voetnoot1 ik moet een hoer hebben...’ In mijn auto zat een man die kennelijk wist wat hij wilde. Die nacht trokken we van het ene café naar het andere en overal waar hij verscheen, kwamen mooie vrouwen aan onze tafel zitten - zij die een neus hebben voor rijkdom - en boden zich aan. Op een pakje Marlboro rustte zijn gouden aansteker met een ingezette diamant. ‘Deze aansteker kost tienduizend mark, ik geef hem je cadeau,’ zei hij, ‘als je me de ordinairste hoer van de stad bezorgt...’ Joe Martinović verveelde zich. De politie zat kennelijk achter hem aan en hij verwachtte een telefoontje uit Belgrado. Ik wees het aangeboden geschenk af. Hij zei dat materiële zaken geen zin hadden als ze hun doel niet dienden. ‘Deze aansteker is alleen goed om Bristol in brand te steken... Daar woont de duivel,’ zei hij. ‘Dat zou een geweldige vlam zijn...’ Ik bracht hem een zigeunerinnetje uit hotel Drina en zij bleef twee uur in zijn leven. Ik ben niet geïnteresseerd in de voorkeuren van Joe Martinović, maar ik voelde dat hij op een speciale manier pervers was. Toen ik de hoer terugreed, vroeg ik haar wat hij met haar gedaan had. Ze wilde het niet zeggen, maar ze hield niet op met gniffelen... Joe Martinović draaide zijn dure aansteker om en om in zijn hand en zocht de ideale manier om het hotel in brand te steken, zo- | |
[pagina 422]
| |
dat geen waterkanon het kon blussen. Ik vond dat hij op een professionele slaapwandelaar leek. Toen ik hem waarschuwde voor het schorriemorrie dat om onze tafel rondhing met de wens de gelegenheid te krijgen om de aansteker te stelen, zei hij: ‘Dat kunnen zij niet.’ Ik geloof dat ik hem persoonlijk heb gered, omdat ik precies de types kende die voorbereidingen troffen om hem te beroven. Toen ik dat zei, lachte hij ruw: ‘Dat kunnen zij niet...’ Intussen werk ik niet meer als taxichauffeur. Ik was hem bijna vergeten... En toen, vlak voor de oorlog, zat ik op de televisie naar Zondagmiddag te kijken en ik zag Joe Martinović, hij schermde zijn gezicht af met zijn handen alsof hij zijn eigen hoofd omhelsde. Gearresteerd op een Londens vliegveld omdat hij drugs smokkelde; de politie had twee kilo heroïne in beslag genomen. Op dat moment voelde ik geen enkele sympathie voor hem... Ten slotte: ik heb Bristol zien branden. Ik heb gezien hoe de vlam het opschrift met de naam van het hotel opslokte, in woeste kringen wervelend rond het naambord. De vlam deed me onweerstaanbaar denken aan de glimlach van Joe Martinović, de man die eens vurig had gewenst dat dit hotel in de as zou worden gelegd in zo'n felle brand dat geen waterkanon het kon blussen. Ik zag in dat je niets hartstochtelijk moest wensen, omdat zulke wensen in de wereld met grote vertraging worden vervuld. Dan wordt de vervulling van de wens een straf. Maar voor wat ik niet weet is geen antwoord meer: is Joe Martinovié de man die de mooiste vrouw in de stad toeschreeuwde: ‘Teef!’, maar het lelijke gezicht van een stadshoer deed stralen met een glimlach, of is Joe Martinović de duivel uit Bristol...? | |
[pagina 423]
| |
Sarajevo
Ooit heb ik geschreven
dat een gedicht over Sarajevo moest ruiken
naar dat papier van vroeger, waarin kooplieden
sinaasappels verpakten -
met een tekening gedrukt op het ritselende papier
met een toevallige voorbijganger op de tekening
en verfrommelde minaretten.
Nu is de stad gehavend; met zijn gapende vorm
doet Sarajevo denken aan een postmodern
werk van fantastische afmetingen. Zoveel lijden, zoveel goedkope gevoelens zijn er: niemand huilt
De dood is algemeen en de kitsch is algemeen.
Wat bedoelde Jeff Koons
toen hij hoog opgaf van de waarde van Kitsch?
Nu is niets nog belangrijk.
De ondergang van de wereld begint met een gewoon gebaar: met de handbeweging
van een jongeman in camouflage-uniform
die een roos plukt en meeneemt op zijn weg.
Voor altijd te laat komt het besef
dat plukken slechts zinvol is
als de roos een bestemming heeft.
| |
[pagina 424]
| |
BrandenNadat hij klaar was met zijn werk - het fotograferen van de Nationale Bibliotheek -, werd Kemo Hadžić op weg naar huis gewond door een granaatscherf. In de oorlog is het moeilijk te ontkomen aan een neiging tot mysticisme; het eerste wat ik dacht: zijn verwonding is een waarschuwing. Kemo zegt dat hij zolang de shock duurde geen pijn voelde, toen hij gewond was. Om pijn te voelen wordt bewustzijn van de pijn verondersteld. En een shocktoestand is, zolang die duurt, een soort verblijf aan gene zijde. Het is tegelijkertijd een onderduiken in de wereld van de eigen kunst, want wat had deze fotograaf anders gedaan terwijl hij om de brandende bibliotheek heenliep, op zoek naar de ideale hoek, gunstig licht, waarbij hij met een groothoeklens het water van de Miljacka vastlegde, wat was dat dus anders dan de hartstochtelijke wens van een kunstenaar om uit het vreselijke schouwspel des doods de woeste schoonheid te persen, die te benaderen van gene zijde? De behoefte van een kunstenaar om de stap naar het onbekende te zetten is riskant, maar juist op die stap berust de kracht van de kunst. Ik wil zeggen: misschien zijn die scherven de straf voor die ketterse stap? En misschien is het alleen esoterisme, gestimuleerd door mijn oorlogsangsten, dat ik in de jongen, achter wie Kemo in shocktoestand aanliep naar het ziekenhuis en die hem pas opviel toen hij na het onderzoek door de arts zijn bezwete gezicht koelte toewaaide met een opgevouwen krant, een wezen herken dat niet tot deze werkelijkheid behoort. Vanwege dat engelachtige gebaar. | |
VermageringOorlog is crisistijd voor het mannelijke geslacht. Niemand kan me overtuigen van het tegendeel: oorlog wordt in gang gezet door aseksuelen, dus door emotioneel gestoorden. Liefde leidt tot redding van de tirannie van het ego; verenigd met grote politieke invloed heeft aseksualiteit zoveel perverse misdaden tot gevolg. Meisjes verkleden zich in de loop van de dag een paar keer en gaan opgemaakt en wel wandelen door de lege straat van Sarajevo, waar geen enkel café open is. Mij bekende vrouwen zijn in slechts twee maanden zo onnatuurlijk afgevallen dat ze al hun erotische aantrekkingskracht hebben verloren. Ook dat is een vreselijk gevolg van de oorlog: de tirannie van het ego van de Servische leiders wordt gekopieerd in gebieden waar ze door de oorlog aanwezig zijn: ze willen tot elke | |
[pagina 425]
| |
prijs een aseksuele wereld scheppen. Ik kijk naar een bekende actrice die blijft staan praten met jonge soldaten, verdedigers van de stad. Ze vindt het kennelijk een prettig gesprek en stelt haar vertrek telkens even uit. Maar als ze ten slotte weg is, vervangen de jonge verdedigers hun welgekozen, beschaafde woorden door obscene grappen. Dat is zo bemoedigend. | |
Lapišnica/Eduard LimonovGa naar voetnoot2De Lapišnica is de berg boven het oude deel van Sarajevo; in feite een heuvel van welks bestaan, onder die naam, maar weinig inwoners van Sarajevo wisten. Nu kent iedereen die, en ze zeggen: ‘Dat is de Lapišnica’, vandaar hebben de tsjetniks de eerste granaat op Sarajevo afgeschoten. Eduard Limonov is een uitgeweken Russische avant-gardist; zijn literaire werk, dat alle achting waardig is, bestaat uit verhalen en romans die de positie verheerlijken van een outsider met een benijdenswaardige lichaamskracht, die - laat daarover geen verwarring bestaan - ieder moment bereid is dat te bewijzen. Waarom komt Limonov naar Pale om de tsjetniks aan te moedigen? Beslist niet vanwege het ‘zoete orthodoxe geloof’. Hij komt allereerst naar Pale omwille van de literaire consequentie. Servië tussen de pruimenbomen is ook een outsider, miskend, onder economische blokkade sinds iedereen in de wereld met de vinger wijst naar haar fascisme. Haar onbetwiste kracht bewijst ze met granaten, laag overvliegende vliegtuigen, cassettebommen, gifgassen - voorlopig! - uit de groep van de prikkelende... Vanwege die herkenning maakt Eduard Limonov (Edička, de held van zijn romans) een pelgrimstocht naar Lapišnica; om van de reeds gewijde heuvel te spuwen op Sarajevo, een stadje in de buurt van Pale. | |
AvondklokNa de avondklok is de Titostraat uitgestorven. Het geluid van de wind in de lappen plastic voor de ramen zonder ruiten. Als het ophoudt met waaien, kun je een kat horen lopen op het asfalt. Dan duikt er uit het donker een man op: ‘Wie ben je?’ vraagt hij. Met de dunne lichtbundel van een zaklantaarn zoekt hij bij mij naar mijn | |
[pagina 426]
| |
accreditatie.Ga naar voetnoot3 Twee voertuigen komen elkaar tegemoet - ze verlichten elkaar: een chauffeur met een zwarte helm in een jeep zonder een enkele ruit, en een combi, helemaal bekleed met ijzeren platen; er staat met gele letters dobrinja op. Als ik een smalle straat insla, denk ik erover na dat ergens juist nu een animatie van zo'n decor voor een sf-film wordt gemaakt; de figurant in die film is minder sterfelijk dan Sarajevo. Minder echt. In de hoofdstraat liep ik voorzichtig, uit angst dat ik in het donker verstrikt zou raken in gebroken tramdraden; in deze straat zijn ze niet, maar toch loop ik op mijn tenen. Je kunt niets zien, maar ik weet dat links van mij een kiosk is: de ruiten zijn ingeslagen, de deur is eraf en het interieur is leeggehaald. Losgerukt hangen de planken van meubelplaat langs de wand. Van wat er over is heeft een hand een precieze installatie gemaakt: in de etalage zonder ruit is met knijpers een rij kleurenfoto's van Sarajevo aan een lijn gehangen. Ze hangen er al dagen. De maker van de installatie is anoniem. Je hoeft maar je hand uit te steken en de ansichtkaarten te vergaren; het is een waar wonder dat dat tot dusver niet is gebeurd. | |
KinderenS.: Kom Harun, binnenkomen, er vallen buiten granaten. | |
SchuilkelderIk ren het kruispunt over om een sluipschutterskogel van de heuvel te vermijden en snel de fotoreporters tegemoet; in degelijke dekking doen zij hun werk. Als ik geraakt werd door een kogel, zouden ze foto's maken waarvan de attractiviteit mijn leven zozeer te boven zou gaan dat ik op dit moment niet weet wie ik meer moet haten: de tsjetniks met hun geweer of deze apen met hun Nikons. Voor de eersten ben ik een gewoon doelwit, maar die anderen bevestigen mijn volslagen onmacht en willen die nog uitbuiten ook. De dood is voor ieder van hen in Sarajevo werk. Het leven is heel klein geworden; het is gereduceerd tot gebaren. Hoe roerend komisch is toch het gebaar van die man die met een gewone krant zijn hoofd afschermt, bang voor een sluipschutterskogel, terwijl hij ditzelfde | |
[pagina 427]
| |
kruispunt over rent. Bernard-Henri Lévy beschrijft de oorlog in Sarajevo als een klassiek middeleeuws beleg. Ja, alleen zijn de huidige middelen om te moorden heel wat vernietigender, zodat in deze stad verblijven zeggen wil: geen schuilplaats hebben; iedere seconde ben je in levensgevaar. Het gevoel van onmacht komt voort uit het feit dat ik met mijn eigen lichaam de ruimte inneem van mijn sterfelijkheid, die vanwege al die granaten hier het vaakst in je gedachten is. Om mentaal te overleven moet je je van een zo troostgevend mogelijke schuilplaats verzekeren. De ervaring leert dat een schuilplaats gemaakt van boeken het meest effectief is. In onze wijk is een granaat op een gashuisje gevallen en tot de ochtend verzadigde het gas de hele straat sissend van een walgelijke lucht. Dat was volgens deskundigen heel gevaarlijk en daarom stopten we de volgende dag alle openingen waar het gas binnen kon komen ter bescherming dicht met boeken. Er waren er hier veel, want de atoomschuilkelder was ontruimd, die in vredestijd diende als magazijn van de stedelijke bibliotheek. Als er een granaat valt, dienen boeken als een net dat de scherven opvangt. Het leven van een van mijn kennissen is gered doordat zijn vrouw vroeger in een marxistische bibliotheek heeft gewerkt, waar ze gratis exemplaren van Lenins, Engelsen en Kardeljs kreeg. Dat een boek je hoofd redt is een typisch kafkaiaanse metafoor, die voor ons werkelijkheid is geworden. Een dichter uit Sarajevo heeft een ware bunker van boeken gebouwd, en bij het raam, aan de voorkant, staat bij wijze van verkenner van het front een dik boek met een luxueuze, geplastificeerde omslag: Met Tito naar de overwinning. Wat een ongewone boekkeuze voor een talisman die het huis van een dichter beschermt! Ik heb zelf ook een talisman; een vriend heeft me een op de fax gekopieerde, gestileerde tekening geschonken van een sabel en een geweer, omkaderd met Arabische lettertekens. Eigenlijk dacht ik altijd dat een talisman door een hand wordt geschreven en als levend handschrift beschermt. Op deze manier bemiddelt de fax tussen God en mij en ik geloof dat ik beschermd ben. | |
[pagina 428]
| |
Tunnel
Het is een winternacht zonder vorst
maar de kat is met de hond in slaap gevallen -
En in café Bugatti
is een liefdespaar
zo in vervoering geraakt door
aanrakingen
dat de koffie vóór hen onaangeroerd
allang koud is geworden -
Zij zijn het die warmte uitwisselen
want jeugd is tactiel -
Hooguit 35 zijn ze samen
en alles duidt erop dat ze plannen smeden
30 minuten voor de avondklok -
Op dat moment
niet anders dan andere
zal bij de deur van café Bugatti
het glas van een Rolex blinken -
De man met het horloge is een Chinees
die met zijn blik de hoofden van de gasten telt
met een hoogmoed typisch voor showbinken
want een echte stadsdief is een man van de wereld
en alleen al daarom een showbink
met het staartje van Karl Lagerfeld -
Wat is er voor zo iemand te zien
in café Bugatti
30 minuten voor de avondklok?
Wat nu volgt
is een verhaal over het smelten van sneeuw
de zwaarte van menselijke materie en de razernij van een wereld
waar ieder hartstochtelijk verlangen
zijn vervulling beleeft
maar met zo veel vertraging
dat die verandert in straf -
Zonder verlangen zijn
is het stille geloof dat de dood bestaat -
Hij heeft nooit een plan klaar
maar met groot talent voor improvisatie
verleidt de Chinees de jongen al
| |
[pagina 429]
| |
zonder met enig teken te kennen te geven
dat hij het meisje opmerkt -
Zo is het vertrouwen van de man gewekt
die voor zich een vent met een Rolex ziet -
Met zoveel gemak is
een uitweg uit de stad beloofd
dat ook het meisje er vertrouwen in krijgt
met reden
want wat een minister niet kan
kan een dief van aanzien gegarandeerd
10 minuten voor de avondklok -
En nu Bugatti toch sluit
is het tijd aan de overkant langs te gaan
bij de 100 vierkante meter parket van de Chinees -
Zodra de fles geopend is -
De eigenaar van de flat
noemt Franse cognac sterke drank -
Oké
laat de ongeduldigen meteen de formulieren invullen
maar netjes en leesbaar
de bureaucratie is genadeloos -
Men moet vanavond kalm zijn
want alleen de kalmen behoren tot de wijde wereld
dat zouden zij toch moeten weten
die kiezen voor het formulier -
Wat is er veel manhaftige wil nodig
om de hele ziel naar buiten te laten gaan door de tunnel
ten zuiden van de stad
de tunnel waarin water druppelt tussen kabels
en het levende lichaam erachter komt
dat het eigenlijk een lichaam in een graf is -
Een kwart fles is de maat
en de Chinees kent dat moment
geschikt voor een dramatische wending -
Geveinsde dronkenschap
opent opeens een groot veld van vrijheid -
L'Occident is zo verschrikkelijk
dat gelieven er in hun naïeve romantisme
hun weg niet kunnen vinden
maar alleen zij die uit hun solipsisme kunnen treden -
Ach, 4 keer
| |
[pagina 430]
| |
zei de Chinees solipsisme
in de overtuiging dat de twee jonge mensen
de betekenis van dat woord niet kenden -
En dat is de hele waarheid
hij bracht hen tot zijn eigen taal
het Chinees -
en de gelieven waren al tot alles bereid -
Ten slotte
Schenkt het meisje aandacht aan zijn oogtand
en de diamant, ingezet in die tand -
De liefde bedrijven in bijzijn van de Chinees? dat kunnen ze
en zij had zich al uitgekleed
maar ook dat is niet voldoende
om in de wijde wereld te overleven -
Dan volgt de laatste wending
de finale van de fatale strategie
en nu richt zich boven het vrouwenlichaam
de cobra op
getatoeëerd op de brede borst
van de Chinees in een regenachtige nacht -
De sneeuw smelt in de wereld
en de liefde wordt daarin tot straf
voor degenen die in hun solipsisme
naakt en met getuite lippen
leunen op de razernij van de wereld -
De verschrikte vrouwenogen
ontwijken de waanzinnige blik van de jongen -
De vrouwenlippen zeggen hem ik hou van je
voordat de vrouwenogen helemaal dichtgaan
zich overgevend aan een woestere omhelzing
op het moment van doorgang door die tunnel
waarin het levende lichaam erachter komt
hoe het voor een lichaam in een graf is.
| |
[pagina 431]
| |
Bernard-Henri LévyVoor de tv-camera, op het moment dat hij met een verslaggever praatte, was Bernard-Henri Lévy gedwongen volgens de voorschriften te gaan liggen, dekking te zoeken, terwijl rondom de kogels floten. Zittend op het asfalt praatte hij verder. Lévy spreekt in Sarajevo over wat er in Sarajevo gebeurt. Het beeld van dat gesprek zal de wereld rondgaan; hij heeft alles gezien, het is geen bedrog, hij weet wat er hier gebeurt - zijn woorden zijn gericht tot Europa. Als het dus aan hem lag, was deze stad vóór de ochtend vrij. Als een van de eersten wees hij zijn eigen natie, die blind was voor het kwaad van de concentratiekampen, op alle verschrikkingen van de Goelag. Een standpunt innemen over de kampen, dat was de plicht van de intellectueel van onze eeuw; voor de zodanig geëngageerde intellectueel schreef Lévy zijn Lofrede,Ga naar voetnoot4 een mooi, leerzaam boek. Hij sprak niet zonder tevredenheid voor de camera, terwijl om hem heen de kogels sisten. Daarin zit het geperverteerde genot van een denker wiens standpunten bevestigd worden op het moment dat hij ze aan de wereld meedeelt. Lévy's engagement wordt zo tot een instrument van de televisie, hij is deelnemer aan de oorlog, dat ziet iedereen nu. Het geweldige narcisme van de denker, die eigenlijk niets zal meedelen aan de wereld die blind is voor de waarheid, behalve dat hij met zijn persoon en zijn woorden het monstrum van de massamedia zal helpen de oorlog te veranderen in een oorlogsspel. De betrekking van Europa en de wereld tot ons lijden doet denken aan de zwarte unprofor-soldate, die, onverschillig voor de blikken van de mensen op de markt van Sarajevo, een gele panty past. | |
BloedbadHet beeld van het massale bloedbad in de Ferhadijastraat is de wereld rondgegaan; het beeld van doden en gemassacreerden is veranderd in reclame voor de oorlog. Het is niet belangrijk dat die mensen een eigen naam hebben: ze zijn een naakt beeld; de televisie heeft hen vertaald in haar eigen kille taal. De camera ontdoet het beeld van zijn psychologische inhoud en maakt er informatie van. En alle bloedbaden die daarna zijn gevolgd zijn duplicaten van hetzelfde beeld. De wereld ziet dus wat er hier gebeurt. Voelt er iemand in de wijde wereld met ons mee? Nee, niemand. Omdat de televisie | |
[pagina 432]
| |
de werkelijke aard van de mens doorziet, die afwezigheid van medeleven veronderstelt zolang het tragische ons niet direct aangaat. Het gevoel van tragedie kwam met de in de kleurige Amerikaanse vlag gehulde kisten, niet daarvoor: niet via de televisieverslagen uit Vietnam. Ons overkomen bloedbaden; wij voelen mee met onze eigen tragedie. Dat is alles. Misschien is, als schrale troost, de aard van de media voor ons beter waarneembaar: we doorzien die als de binnenkant van een auto op een computertekening, zonder te blijven stilstaan bij het paarse schijnsel van het scherm van de monitor. De rest is allemaal decor: de cameraman van cnn, onwezenlijk groen en ongeschonden, met de camera op zijn heup, kijkt een verwoest doodlopend steegje in Bistrik in; er is niemand in de verlaten straat, alleen bij de deur van een in brand gestoken drugstore slaan de vlammen naar buiten. | |
De stelling van de tsjetniksEerst kwam er een dragline, die groef loopgraven in de aarde, en met een vrachtwagen voerden ze betonnen platen aan, waarmee ze die bekleedden. Aan de zijkant werden tanks zo ingegraven dat alleen de lopen eruitstaken. En kanonnen. Ze liggen buiten het bereik van onze geweren. Misschien zouden ze in dergelijke loopgraven zelfs kunnen overwinteren? Nu is het augustus; uit Niš krijgen ze tabak, uit Prokuplje brandewijn. Ik weet niet waar ze de vrouwen vandaan halen, maar die zag ik ook, door mijn verrekijker. Een van hen had een luchtbed langs de loopgraaf gelegd en lag in badpak te zonnen. Urenlang. Toen stond ze op, liep naar het kanon, trok aan het aftrektouw en schoot lukraak een granaat af in de richting van de stad. Even luisterde ze aandachtig en keek naar de bron van de ontploffing; ze ging er zelfs nog argeloos bij op haar tenen staan. Toen ging ze terug, smeerde haar lichaam in met zonnemelk en gaf zich helemaal over aan de rust. | |
De Imam van de Begmoskee1) Nadat een meisje de deur van zijn huis voor mij had opengedaan, trof ik hem, glimlachend, in een lichtgele pullover, bezig bij het fornuis; met een handgebaar beduidde hij me te gaan zitten. Ik keek naar de rij videocassettes bij de televisie; mijn eerste nieuwsgierige gedachte was: zou er een film van Yilmaz Güney tussen zitten? En op hetzelfde moment zag ik ervan af hem daarnaar te vragen. | |
[pagina 433]
| |
2) Drie kinderen en een kleinkind van efendi Spahić, de imam van de Begmoskee, zijn omgekomen door de granaat die voor DaireGa naar voetnoot5 viel. Daarvoor ook zijn vrouw; alsof God haar tot zich had genomen om haar te beschermen. Zodat ze het niet hoefde te zien. Ik denk aldus: er zijn geen grote en geen kleine tragedies. Er zijn tragedies. Sommige kun je misschien met woorden beschrijven. Er is een tragedie waarvoor ieder hart te klein is. Zo'n tragedie past niet in een hart.
3) Deze man heb ik voor het eerst op de televisie gezien: het ontroerde me met hoeveel geestkracht hij zijn verdriet in zijn binnenste opsloeg; nu vind ik dat hij er jonger uitziet, terwijl hij naar de tafel loopt, een pakje sigaretten neerlegt, een asbak brengt, mij de sigaretten aanbiedt en zegt: ‘Vroeger hield ik van tabak, maar toen ben ik opgehouden, en ik rook niet meer.’ Hij praat zacht. Als ik zacht praat, wordt mijn stem schor; dat komt van de sigaretten. Ik neem hem voorzichtig op, ik zoek naar een teken waaruit de kracht zal blijken waardoor hij zich onderscheidt. We praten; hij zegt: ‘Mensen zijn te verdelen in sterken en zwakken; maar je moet de zwakken niet berispen: er zijn redenen voor, die hen rechtvaardigen: bijvoorbeeld hun fysieke constitutie. En veel andere redenen. Ik heb nooit met eigen hand een kurbanGa naar voetnoot6 geslacht, daar zou ik de kracht ook niet voor hebben. Zo is het nu eenmaal.’ Door mij op zijn zwakte te wijzen verdreef hij mijn naïeve overtuiging dat het teken van zijn kracht met één blik te vangen was.
4) We praten; hij improviseert niet: hij heeft al van tevoren een doordacht antwoord op de vraag die ik hem stel. Hij heeft kennelijk in zijn eenzaamheid over alles nagedacht. Daarom voelt hij zich op zijn gemak terwijl hij praat en dan met zijn ineengevlochten vingers zijn knie omvat; hij denkt literair, in beelden. Zijn antwoorden zijn afgeronde gehelen, zodat uit het gesprek langzamerhand een klein woordenboek van de eenzaamheid van de imam naar voren komt. Leger. ‘De soldaten van Sarajevo zijn jagers,’ zegt hij; ‘de hele week doet de jager het zijne, op zaterdag gaat hij het bos in, doodt een haas en keert naar huis terug; zo doen zij het ook,’ zegt hij: ‘ze zitten in cafeetjes, en dan gaan ze in hun luxe limousines naar boven naar Bistrik, aan de voet van de Trebević, en ze schieten.’ De Bosnische moslim. Ik herinner me Tolstoj; die schrijft over | |
[pagina 434]
| |
Hadzji Moerat. Hij bewondert diens bergbewonerskracht en zegt: ‘Hij is als gras in de herfst: er rijden hooiwagens overheen, maar als het wiel zich verwijdert, richt iedere halm zich weer op.’ Zo zijn de Bosnische moslims ook: halmen herfstgras, met diepe wortels. Moedjahedien. Het westen weet niet wat dat is. Als het vertaald wordt, is het ‘strijder’. Voor hen is het een terrorist die een bom gooit in een Parijs café. Een moedjahedien voert oorlog opdat de Goddelijke gerechtigheid wordt vervuld; voor hem is moorden uit wraak een doodzonde. Het westen met zijn onverschillige hart ziet dat niet. Islam. Dat is een geloof dat zich verbreidt; maar het dringt zich niet op; het heeft geen missionarissen; het is een ik dat zich niet op de voorgrond plaatst, maar overal menselijke, nobele sporen achterlaat. En dat is een eigenschap van bijzondere mensen.
5) Ik vond de tolerantie in het gesprek aangenaam. Alle vragen die ik mezelf in verband met deze man had gesteld, werden ontkracht. Ik noem dat voor mezelf Bosnische tolerantie, bij gebrek aan preciezere woorden. In een pauze - waarbij efendi Spahić opstond om het vuur in het fornuis op te poken en toen terugkwam met twee peren op een dienblad - bekeek ik de grafische werken en een kopergravure aan de muur: alles met motieven uit de oude stad van Sarajevo. Hier deed dat zich aan mij voor, daarom sluit ik me aan bij het woordenboek van ons gesprek. De geest van Sarajevo. Mij komen die Bosnische cafés voor de geest, met aan de muren de onvermijdelijke schilderijen met dezelfde motieven: een oude man met een fez en een mokkakopje in de hand; kooplieden verzameld rond de fontein... Daar, in die cafés, kwamen gepensioneerden met zwarte alpinopetten en pakjes Witte Drina, uit de winkel of van het vrijdagavondgebed; er kwamen ook junkies vanwege de goedkope Coca-cola. De tolerantie van Sarajevo, die in verband werd gebracht met de verenigbaarheid van verschillende godshuizen in dezelfde smalle straat, was kennelijk een naïvieteit van de historici. De werkelijke tolerantie is deze, waarover niemand een letter heeft geschreven: de verenigbaarheid van Bosnische motieven op de schilderijen aan de muur van het café met Coca-cola; hetzelfde kokende water voor de koffie van de oude man met zijn baret en voor de koffie van de ragebol in spijkerbroek die een shot zet in de schaduw van een minaret. Dat vond niemand belangrijk; de historici hebben bijvoorbeeld geen letter geschreven over de naïeve kunst van de binnenstad. Ik knabbel aan de peer; het gesprek komt in een luchtiger fase; ik haal er nog een begrip uit en voeg het toe aan het woordenboek. | |
[pagina 435]
| |
Emir Kusturica. ‘Hij is als een koe die veel melk geeft en dan met haar poot de emmer omverschopt en alles vermorst,’ zegt efendi Spahić. Als ik afscheid neem, ga ik rustiger de straat op dan ik hierheen gekomen ben. Wanneer efendi Spahić over zijn ongeluk sprak, werden zijn ogen - als van de kou - een beetje kleiner. Verder niets. Ik ging naar buiten met de herfstige geur van peren in mijn neusgaten.
6) Het is zonnig, maar de stad ligt nog in de mist. Helemaal onderaan de lange, elegante trap van het Stedelijk Museum zit Bokun: hij heeft zijn haar in een staartje gebonden; met zijn zonnebril en zijn zwarte nubuck jasje lijkt hij op een gelaten double van Michael Douglas. Het is zaterdag, op de heuvels zitten de weekendtsjetniks; ik zeg tegen hem dat het tijd is te maken dat we van de straat komen, maar hij maakt een afwerend gebaar: ‘Dit is mijn laatste sigaret. Die eist dat ik me aan haar wijd en dat kan ik alleen op straat. Alleen op straat ben ik alleen genoeg,’ zegt hij.
7) Ik probeer Bokuns eenzaamheid te vergelijken met die van efendi Spahić; ik raak buiten adem terwijl ik de helling op loop. Lezer, als je in de Abdulah Kaukčijastraat nog vijftig meter omhoogloopt en je dan omdraait, zul je Sarajevo in de mist zien; boven de mist zie je de daken van de oude stad en helemaal bovenaan de minaret van de Begmoskee - afgescheiden van de aardse, nevelige alledaagsheid in een kosmos van verdriet. | |
DierenIk begin dit allemaal prettig te vinden. Er is genoeg gevaar en verdriet in overvloed. Ik lig maar voortdurend te denken: hoe lang kun je zo'n leven verdragen? Op mijn borst slaapt de kat. Ze is uitverkoren; boven haar schuine pupillen staat een patroon in de vorm van de letter M. Ik wist dat niet: dat heb jij me onthuld, die dag dat ik woest werd en haar botten wilde breken - haar kattenaard wilde breken. Toen onthulde je me het patroon op haar voorhoofd en zei: ‘Alleen katten die Mohammed heeft geaaid hebben die M.’ Sindsdien laat ik haar begaan, ze mag slapen waar ze toevallig is. Ik weet niet hoe lang je zo'n leven nog kunt verdragen. Iedere keer lopen de rillingen me over de rug wanneer de kat door het gebulder van buiten uit haar slaap opschrikt: dan voel ik op mijn borst hoe ze traag haar klauwtjes uitslaat. | |
[pagina 436]
| |
De katWat is er veranderd? Ik heb vertrouwen gekregen in het niet-menselijke. En dat niet alleen: ik prefereer al het andere boven het menselijke. Het menselijke is slecht. Al een jaar leer ik van de kat, van haar fluïditeit, van de zelfgenoegzaamheid van haar fluïde vorm. Mensen houden alleen van dieren als ze menselijke eigenschappen in hen herkennen. Daarom houden ze van honden, want die tonen hun blijdschap net als zij en ze zijn op dezelfde manier verdrietig, zelfs doorzichtiger verdrietig met hun grote vochtige ogen. De westerse mens onderhoudt een dierencultus, en de vorm waarmee begrip tussen de ruziënde werelden (de menselijke en de niet-menselijke) wordt bereikt, is de fabel. De westerling Alan Parker heeft een film opgenomen waarin hij menselijke eigenschappen in het lichaam van een kanarie heeft ingebouwd; hij nam een horrorscène op met een piepende deur en een rode kat die de vogel aanvalt. De kat is de drager van het kwaad, omdat er in dat lichaam geen menselijke eigenschappen in te bouwen zijn. Die eigenschappen die we in verband brengen met de zogenaamde ziel. Dus, in de westerse mythologie van Disneyland is voor de kat de minste sympathie gereserveerd. De slachtoffers van de kat, de muizen, zijn volgens de tendentieuze logica van de Amerikaanse fabel superieure wezens en een voorwerp van grotere sympathie. In de eerste plaats omdat de status van slachtoffer een exclusief menselijke positie is (en die positie - slachtoffer/opoffering - heeft zeker religieuze wortels). De gezonde logica zegt dat je moeilijk enige soort van zindelijkheid kunt toepassen op die kelderwezens, producenten van pest, koorts en een spectrum van ziekten die eindigen met een verschrikkelijke dood, en daarom is het ook absurd hen tot voorwerp van sympathie te maken. Anderzijds weten schoongewassen katten, hygiënische monsters, niet alleen wel raad met die ziekten verspreidende objecten, maar ze zijn ook zo zelfgenoegzaam dat ze niet van mensen afhankelijk zijn; het is voor hen niet onontbeerlijk menselijke eigenschappen tentoon te spreiden om zo de sympathie te verwerven van de superieure aardse wezens die hun zinnen beginnen met ‘ik’. Dat wil niet zeggen dat je in menselijk gedrag geen katteneigenschappen kunt herkennen. Menselijke gebaren die niet door de ziel worden bestuurd zou je kattengebaren kunnen noemen. Politiek is een menselijke activiteit die het afschermen van gevoelens in naam van belangen veronderstelt. Een kat blijft bijvoorbeeld alleen bij een menselijk gezin op voorwaarde dat haar verblijf aldaar het mogelijk | |
[pagina 437]
| |
maakt voordeel te behalen; anders gaat ze op zoek naar een nieuw tehuis. Je zou kunnen zeggen dat een kat letterlijk een politiek dier is. | |
Vrouwen1) In Sarajevo wordt vierentwintig uur lang, en in helse ogenblikken waarschijnlijk het intensiefst, de liefde bedreven. De geslachtsziekten breiden zich gigantisch uit.
2) In het begin verdedigden zij hun vrouwelijkheid door de markten af te lopen en bloemen te kopen; gele, verdorde zonnebloemen, want iets anders lag er niet op de kramen; met hun hoge naaldhakken stonden ze op weg naar huis in het kapotte glas op de trottoirs. Nu spuiten ze hun parfum uit de laatste verstuiver, om ten slotte het vuur op te stoken in het fornuis, gemaakt van een groot teerblik.
3) De man met wie dit meisje drie jaar heeft samengewoond is omgekomen; ze waren van plan te trouwen. Vanavond glijdt de hand van een aangeschoten heer in een Hugo Boss-kostuum - het is vast een politicus - over haar flanken en blijft liggen op haar kont, het enige beweeglijke deel van haar lichaam, terwijl in het café het vrolijke gesprek voortduurt en de glimlach niet wijkt van haar gezicht. In alle tijden is het café hetzelfde. In alle tijden is voor vrouwen hun sociale status van doorslaggevend belang; daarvoor zullen ze in de hel nog strijden. Daar zit niets verkeerds is, integendeel. Mannen zijn door hun opvoeding veranderd in moralisten: zij prediken wat goed is en wat slecht, wat verheven is en wat zondig, waarbij ze de ware aard van de mens volledig veronachtzamen. De man offert zich op zonder naar de reden te vragen; vrouwen kijken echter niet naar het gezicht van een man, maar naar de accreditatie op zijn borst. Hoe moet je je anders gedragen in een wereld waarin rechtvaardigheid voor mannen nog iets betekent, zonder dat die in feite bestaat? Vrouwen hebben geen scrupules, ze zijn sterker en in laatste instantie moreel. De vrouw vertegenwoordigt het passieve voorwerp of de katalysator van mannelijke acties; in de oorlog is echter het werkelijke potentieel voor verandering van de hoofdrollen te zien. Voor de zondvloed zal deze planeet in ieder geval geregeerd worden door vrouwen. | |
[pagina 438]
| |
4) De oorlog is hun tijd. De situatie is fundamenteel veranderd. Je hoeft niet te gissen wie man is en wie niet. Onder hun falloïde plusfours, met wilde ritten door smalle straten, hebben de vrouwen hun al de maat genomen. In de oorlog verbruiken vrouwen mannen zoals mannen Golfs verbruiken. De mannen zijn zich daar natuurlijk niet van bewust: zij zijn veranderd in een militaristische reclame voor mannen, zodat Sarajevo doet denken aan een komische striptease; komisch, omdat de mannen stripteaseuses zijn geworden. Waarschijnlijk raken vrouwen extra opgewonden door het besef dat ze naar bed gaan met potentiële lijken.
5) Wanneer ze in de krant bladeren, blijven vrouwen onwillekeurig steken bij bladzijden met reportages en foto's van beroemde militairen. Beroemde militairen zijn de sterren van de media, zoals voetballers of popmusici dat in vredestijd waren. Onbewust voelen zij dat en op hun interne vergaderingen zingen ze, begeleid door topmusici. Uit hen spreken verboden jongensdromen; ze drukken hun eigen posters en plakken die op de autoruiten van hun soldaten. Er zit iets plechtigs in de manier waarop ze hun zwakheden onthullen. Het onthullen van zwakheden versterkt bij vrouwen de willigheid.
6) Lichamelijkheid is de werkelijkheid van deze stad. Vrouwen en mannen vervangen met hun lichamen het neon dat ontbreekt, ze blazen de stad leven in. | |
[pagina 439]
| |
Het lijk
We minderden vaart op de brug
en keken hoe honden langs de Miljacka
een mensenlijk verscheurden in de sneeuw
toen gingen we verder
niets in mij is veranderd
ik hoorde hoe de sneeuw onder de banden knerpte
zoals wanneer tanden een appel vermalen
en ik voelde een wild verlangen om te lachen
om jou
omdat je deze plek de hel noemt
en hiervandaan vlucht, overtuigd
dat de dood buiten Sarajevo niet bestaat
| |
[pagina 440]
| |
Aan de rand van de stad
Aan de rand van de stad kun je
een vrachtwagen, overgebleven uit de laatste oorlog,
Kleiner zien worden beneden tussen de populieren.
Uit een militiejeep sleuren ze een gevangene
Met kruimels van een sesambroodje in zijn baard.
Planken in een plankenloods
Keurig opgestapeld als een sonnet.
Aan de uiterste rand van de stad kun je
Een motorrijder zien die op volle snelheid
Jaagt over het dak van een lange barak
waarop BANDENSPECIALIST staat.
En nog vele beelden gekenmerkt door gekte
Voor een objectieve blik vanuit de hemel.
Zoals de daken van de huizen bij het vliegveld
Geverfd zijn in rode en witte vierkanten.
| |
[pagina 441]
| |
De telefoon rinkelt
Voortdurend rinkelde de telefoon.
Ik liep naar het raam en keek naar buiten
Toen viel er een wimper in mijn oog.
Alles was traag weifelend
Men wist niet wie wat deed
Zoals dat anders het geval is
In het land van het Realsocialisme.
Behalve misschien die smokkelaar
Met zijn gouden horloge op de brug
Die zich juist klaarmaakt om
Parfum te gaan halen voor zijn meisje
Rijdend op zijn Vespa tot Istanbul.
| |
[pagina 442]
| |
Bloed en glasOp de lagere school namen ze ons vaak mee naar de Portrettengalerij in Tuzla. Daar was een vaste tentoonstelling van werken van Ismet Mujezinović. Ook dat Zelfportret: de kunstenaar met een palet in de linker- en een penseel in de rechterhand, naakt tot het middel. Op zijn blote borst zit een onderscheiding geprikt, er vloeit bloed onder vandaan. De sensualiteit van dat schilderij wordt nog versterkt door een belangrijk detail: de onderscheiding is op de tepel gespeld. En ik was niet de enige van de kleine bezoekers van de Galerij die stiekem om dit doek heen liep, de hand zachtjes tegen de kinderborst gedrukt. Dat was mijn eerste noemenswaardige contact met kunst; het eerste dat ik me herinner. Al liep ik toen om dat werk heen vanwege de verpletterende indruk die het op me maakte, mettertijd eiste ik juist dat van de kunst: stress. Met een smaak die zo in elkaar steekt, ligt het voor de hand dat ik werd aangetrokken door een installatie van Ademir Arapović: op een smal verticaal glazen vlak staat een ondiepe, ronde schaal boordevol melk. Ondanks het feit dat de wetten van de statica garanderen dat het glas stevig op de sokkel rust, lijkt het of het ieder moment in gruzelementen kan breken. En dan dit nog: voor dit werk is een galerie met een houten vloer nodig, die kraakt, zodat de melk in de schaal schommelt alsof die ieder moment kan overlopen. En hoe voelt de bezoeker van deze galerie zich? Onbehaaglijk? Onbehagen is in ons dagelijks leven een natuurlijke toestand. Onachtzaam ben je met je hand over de tafel gegaan en je hebt een glas omgegooid, dat met een knal gebroken is; nu zijn alle ogen op jou gericht en jij zou je onder de tafel willen verstoppen. Dan wordt het opgeruimd, je betaalt voor het glas en dat is alles. In de galerie, voor Arapović' installatie, bestaat al van tevoren de angst voor die onachtzame handbeweging, zodat een rationele relatie tot het visuele een kennelijke leugen is. Juist daarom was het eerste dat mij te binnen schoot nadat ik dit werk had gezien het beeld van een kind dat het oor van een net gebroken kroes in zijn hand klemt en herhaalt: ‘Ik heb het niet gedaan!’ Natuurlijk heb je het gedaan. Je hebt de kroes gebroken en nu komt er ongecontroleerd een zuiver gevoel naar buiten dat je instinctief probeert te verbergen, door te liegen. In de natuurlijke werking op onze emoties herken ik het artistieke. Mujezinović en Arapović hebben dat langs verschillende wegen bereikt, want zij behoren in de beeldende kunst tot verschillende polen. Alleen ben ik ouderwets en daarom lijkt verf mij bestendiger | |
[pagina 443]
| |
dan glas. Glas is glas. Vroeger of later valt het in gruzelementen. En de ware pointe van ieder verhaal over kunst (en zeker van dit) is misschien de boodschap van het voorval dat Arapović' kameraad in de beeldende kunst, Jaža, afgelopen zomer is overkomen. Hij exposeerde in Lazareti sculpturen van aan elkaar geplakte stukjes glas, die door arbeiders van de vuilnisbelt in Dubrovnik per abuis in de eerste de beste container werden vergruizeld. Zonder gewetenswroeging of dergelijke gevoelens. Het ultieme onbehagen.
(oktober 1989) | |
HollywoodKurt figureerde in een film, een Joegoslavisch-Italiaanse coproductie; gekleed in het uniform van een ss-officier bracht hij de dag door in een lege zaal van de Muziekacademie in Sarajevo, want de technische ploeg was hem totaal vergeten. Hij durfde uiteraard de straat niet op. In die tijd hadden voorbijgangers hem vanwege zijn uniform zeker gelyncht. Nog voordat hij naar het dichtstbijzijnde politiebureau zou zijn gebracht. Wat zit er een glamour in die scène: de glans van de knopen, het gele zijden draad in de epauletten, de glimmend gepoetste laarzen en het geluid daarvan op het blinkende parket in de zaal van de Muziekacademie! Glamour past zo natuurlijk bij een man als Kurt. Even natuurlijk als hij, zonder een dinar op zak, terwijl iedereen in het café weet dat hij blut is, op de vraag: ‘Wat wil je drinken, Kurt?’ antwoordt: ‘Whisky.’ Ik had brieven in mijn handen, gericht aan Mr. Jukić (zo heet Kurt overigens van zijn achternaam), ondertekend door Robert Wilson. Mr. Jukić had een voorstelling geregisseerd (Medea material, van Heiner Müller) die alleen haar première had beleefd. Maar niet omdat de voorstelling rampzalig was (zoals hij zegt), maar omdat Sarajevo voor dit soort theater een halve eeuw achterloopt. Sarajevo loopt achter. Toen hij als fotoredacteur bij een jeugdtijdschrift werkte, had Kurt de val van de Berlijnse muur voorzien. Hij plakte een heel nummer vol met foto's van de muur: ik herinner me een uitzonderlijke foto waarop Wim Wenders, de ellebogen op een betonnen punt, met een verrekijker de oostelijke zijde bekijkt. Vervolgens foto's van graffiti die in onze moedertaal met grote letters vloeken: ‘Fuck de muur!’ Dat is niet toevallig (want niets is toevallig): Kurt heeft in zekere zin ook de vroege dood van Robert Maplethorpe voorzien, in een blok dat hij bewerkte voor hetzelfde | |
[pagina 444]
| |
nummer van het tijdschrift, door de nadruk te leggen op de uitgesproken seksualiteit van de beroemde fotograaf; en een dergelijke seksualiteit eindigt, zoals bleek, vroeger of later met aids. Kurt is nog steeds niet afgereisd, maar hij dreigt al twee jaar dat hij terugkomt in een Cadillac met een Luxemburgs nummerbord. Dat is zo, natuurlijk, want zijn obsessies zijn globaal, en wanneer hij praat over de specifieke kwaliteiten van een groene bierfles voor de psyche van de gemiddelde cafébezoeker, brengt hij die in verband met de toestand bij de navo op dit moment. Misschien is het infantiel, maar misschien ligt het geheim van de kunstenaar wel daarin dat hun kindertijd doorloopt tot ze ver in de dertig zijn. Zoals bij Kurt. Hij is eigenlijk zo echt dat ik wel eens de indruk heb dat hij uit een film komt; niet uit deze lege werkelijkheid. En alles wat ik tot dusver heb geschreven is een illustratie voor zijn installatie: op een zwarte achtergrond (de achterkant van het aanplakbiljet van zijn enige voorstelling) heeft hij met kleine paarse pareltjes het logo van Hollywood geplakt. Eenvoudig, precies, mooi. En daarbij zo persoonlijk. Juist omdat de zanger Sanjin Jukić bekender is dan Kurt, zou ik niet graag willen dat dat uniform van een SS-officier uit het begin verkeerd wordt geïnterpreteerd. Kurt heeft niets met ze te maken. Op een keer zag hij op de pier van Kotor een groep Bulgaarse toeristen; ze kiekten meedogenloos met hun Russische fototoestellen, maar zó dat de oorlogsschepen van het Joegoslavische Volksleger op de achtergrond van hun foto's stonden. Natuurlijk gaf Kurt ze aan bij het dichtstbijzijnde politiebureau. Het bleken onschuldige toeristische plaatjes te zijn. Maar toch. Kurt had zijn twijfels. (oktober 1989) | |
Musa, de oude freakMusa heb ik leren kennen van de andere kant van de bar, toen ik als kelner werkte. Hij had besloten sterke drank te drinken, maar welke? hij kon niet beslissen. Toen ik zelfgestookte brandewijn voorstelde, fronste hij de wenkbrauwen: volgens hem paste dat niet helemaal bij Traffic, waar we net naar luisterden, en het herinnerde hem ook aan keukenfeestjes. Dat is wanneer je vanuit het café met een grietje naar haar huis gaat en zij in Grbavica blijkt te wonen. De dochter van een militair dus. En de enige alcoholische drank die militairen in huis hebben is zelfgestookte brandewijn, die ze in de keuken in het gootsteenkastje bewaren. | |
[pagina 445]
| |
Zo begon mijn vriendschap met de man van wie ik in eerste instantie dacht dat het Leo Martin was; zo lijken ze op elkaar. Toen ik dat tegen hem zei, maakte hij een afwerend gebaar: ‘Schei uit.’ Tot zijn vijfentwintigste hadden ze hem Leo genoemd en hij had alles gedaan om eraf te komen. Musa speelde langgeleden in een bandje, in hotels, met een breed repertoire, van Joegoslavische smartlappen tot O, mammy blue. Een jeugd doorgebracht in volledige toewijding aan de hippiebeweging: 's zomers dollen aan zee; met rugzak en slaapzak zwerven langs de wegen van Europa. Maar toen hij een arbeidscontract kreeg, ging hij naar de kapper, liet zijn haar knippen, trok voor het eerst een net pak aan, deed een stropdas om en veranderde in één dag alles. Cut up. Dezelfde avond ging hij bij Lisac op een meisje af dat hij voor de eerste keer zag, vroeg haar ten huwelijk en zij zei ja. Nu, mijn hele fascinatie met deze buitengewone persoonlijkheid komt voort uit het feit dat Musa een toegewijd gesprekspartner is die, terwijl we over de meest bizarre thema's discussiëren, bij het gesprek teruggrijpt op zijn complete ervaring. Bijvoorbeeld over vrouwen. ‘In mijn confessie,’ zegt hij, ‘heeft een man recht op vijf vrouwen. Iedere keer als ik mijn vrouw op haar gebreken wijs, beschrijf ik in feite een van de vier die hier niet zijn.’ Een van die vier vrouwen heet Sabine Schultze. Een Duitse. Eigenlijk is zij de naam voor Musa's fascinatie met alles wat Duits is: de Duitse geest, de Duitse rock-'n-roll, zijn fascinatie met Can. Dat legt hij als volgt uit. Onze flats staan vol frutsels, net als Amerikaanse. Vol onnodige voorwerpen, die zoveel over ons zeggen dat we helemaal niet hoeven te praten wanneer we gasten krijgen; je hoeft maar om je heen te kijken. Een van zijn vriendinnen verzamelt poppen, ze heeft een hele wand vol poppetjes en waarom? omdat ze geen kinderen kan krijgen. De kamer van Sabine Schultze heeft kale witte muren; hij is leeg, er is niet eens een grammofoon, zodat Musa zich angstig afvroeg waar ze het over moesten hebben in die witte woestenij. Maar ze hebben zes uur lang gepraat en gepraat in die gotische kilte. Dat is de specifieke, Duitse gevoeligheid. ‘Net als wanneer je naar Can luistert,’ zegt Musa, de oude freak. Dan zijn zwak voor gouden voorwerpen; die komt voort uit het feit dat de kapper die hem heeft besneden een vlezig, welverzorgd, Duits gezicht had. Hij had een bril met een gouden montuur en een glimlach vol tanden. En bij Duitsers, net als bij die ‘gespecialiseerde’ kappers, heb je echt geen namaak. Genoeg over de Duitsers. Van de Bosniërs denkt Musa dat ze met uitroeiing worden bedreigd, waarbij hij zich beroept op de histori- | |
[pagina 446]
| |
sche ervaring met de Noord-Amerikaanse indianen. Bosniërs noemen alcohol niet bij de ware naam, ze noemen het sterke drank, precies zoals die arme roodhuiden iets dat een eigen, authentieke naam had ‘vuurwater’ noemden. En dat water heeft hun de kop gekost. Wat een absurditeit: de indianen vervingen peyotl door vuurwater en de Bosniërs waterpijp en opium door sterke drank. Op een keer vroeg hij me: ‘Fantaseer jij wel eens?’ Ik gaf antwoord. Wel, hij dacht er net over na (omdat de muziek hem had ‘teruggeworpen’) dat hij in iedere klas van de lagere school een opstel had geschreven over het onderwerp ‘Het uitzicht uit mijn raam’. Hij woonde toen in Grbavica, dat was een nieuwe wijk, met jonge nieuwkomers. Hij zag door zijn raam niets anders dan het wilde gedrag van mensen die nog aan de stad moesten wennen. Een jongen van de zesde verdieping had een watermeloen en een kat in een plastic tasje gedaan en die toen naar beneden gesmeten. Van louter geluk dat hij zo hoog woonde. In een schoolopstel schrijven wat je werkelijk ziet kon uitlopen op straf wegens slecht gedrag. Musa veranderde vaak van school. In al zijn politieke standpunten was de enige constante: onverzoenlijk verzet tegen links. En toen reisde hij afgelopen winter naar Keulen; hij was zo blij. In een muziekwinkel beleefde hij een vreselijke teleurstelling, want niemand kende zijn geliefde band. Ook toen de muzikale expert die daar werkte erbij kwam, schudde die het hoofd, met veel moeite bracht hij het zich te binnen: ‘Can, o ja, maar dat is heel oud.’ Musa kwam ontstemd uit Duitsland terug, maar: met een videocamera. Ambitieus nam hij het verloop van een literaire presentatie op en geïnstrueerd door de ervaringen van Hitchcock verscheen hij zelf in het laatste kader. Wel, hij was terug uit Duitsland en bracht cadeautjes mee naar het café: een zakje bierviltjes met reclame voor een of ander Beiers bier; een pakje geurige Drum. En een vrouwenblad in kleurendruk. Dat was echt iets voor hem. Want toen ik dat tijdschrift doorbladerde, ontdekte ik dat er ook een cadeautje voor de lezeressen in zat: een maandverband. Ik schoof alle meisjes die het café die dag binnenkwamen het tijdschrift toe en keek afwachtend naar hun reactie. Dat is het patroon van Musa's conversatie. Want hij heeft vier, vijf persoonlijkheden. Ik heb hem ontspannen zien praten, en opeens, opgewekt door de alcohol, begon een andere persoonlijkheid te spreken, die zei iets platvloers en het gesprek verkilde volledig. Hij beweerde dat dat trouwens een eigenschap van zijn dierenriemteken, Tweelingen, was. Vanuit Sarajevo is Duitsland duidelijker te zien dan vanuit Keu- | |
[pagina 447]
| |
len, concludeerden wij, terwijl we luisterden naar de mooiste van alle balladen; She brings the rain, o ja, zij brengt de regen/ bij de dageraad van de zilveren dag/ de wolken lijken te smelten... (februari 1991) | |
MussenIk herinner me een literaire avond. Zodra mijn toenmalige vriend Miroslav Toholj uit Bor was aangekomen (daar was hij ook vanwege een literaire aangelegenheid geweest), vertelde hij, nog onder indruk van de reis, over de stad waarin ‘de mussen het niet hebben overleefd’. Precies zo: hij vertelde, ecologisch bezield, over de dood als tegennatuurlijk verschijnsel, voordat hij een fragment las uit De meester van het hart, zijn roman, die die maanden net van de pers was gerold. In de vroege ochtend, de volgende dag, waren we in mijn huis, mijn moeder maakte het ontbijt klaar, toen mijn zoontje slaperig en in zijn pyjama in de deuropening verscheen. Toholj stopte hem een potlood in zijn hand en een notitieboekje waarin één enkele zin stond: ‘Bor is een stad waarin de mussen het niet hebben overleefd.’ En terwijl mijn zoontje mensen met aardappelhoofden tekende, streek de eigenaar van het notitieboekje met zijn vingers door diens haar. Dat hele voorval zou volkomen onbelangrijk zijn geweest als die situatie zich vandaag niet had herhaald. Ik zat naast de jongen, die helemaal verdiept was in het tekenen, en streek met mijn vingers door zijn haar. Na alles wat er in de tussentijd is gebeurd, zit er iets komisch in de herhaalde situatie, en überhaupt in de herinnering aan de gebeurtenis van zes jaar geleden. Er lag warmte in het gebaar van Miroslav Toholj, een man die algauw daarna vol overgave zou werken aan de uitroeiing van een heel volk. Zo heeft de tijd, en datgene waarmee die tijd was vervuld, gemaakt dat ieder gevoel in de herinnering volkomen waardeloos werd. Als ik nu denk aan de Servische romancier Miroslav Toholj, ben ik me diep bewust van het feit dat mensen geen tragiek verdienen, omdat die het bestaan verheven maakt en als zodanig troost brengt. Mensen verdienen geen troost. Het komische is waarheidsgetrouwer, omdat het de onbeduidendheid toont van alles wat er op de wereld bestaat. Uit hedendaags perspectief is het besef dat er een stad bestaat | |
[pagina 448]
| |
waar geen mussen leven dus komisch. En hier eindigt dit verhaal: terwijl ik naast mijn zoon zit en met mijn vingers door zijn haar strijk, ontdek ik een detail dat in eerste instantie een glimlach op mijn gezicht brengt: net als wanneer je een kind ziet in de laarzen van een volwassen man. Ik strijk met mijn vingers door het haar van een jongen van tien, kijk aandachtig en ontdek een grijze haar. | |
Een beeld van de oorlogVanmorgen ging ik naar buiten om sigaretten te halen en mijn blik ging vanzelf naar het geluid waarvan de vensterruiten trilden. Zware militaire helikopters zweefden ter hoogte van de gebouwen, alsof ze met moeite hun eigen last optilden. Ik dacht: het is dus begonnen. Zo hief ik als jongen mijn blik naar de takken van een bijzondere boom, waar droge peulen afvielen die in de lucht wervelden als propellers. Bruine, droge peulen, die in kindertaal helikopters heten. En ik denk: wat zit er een dramatisch verschil in de betekenis van diezelfde woorden. Misschien heb ik daarom zo'n affiniteit met de algemene verdeling in een wereld van kinderen en een wereld van volwassenen. De kinderlijke beleving van de wereld is esthetisch. Een Finse dichter zegt dat hij zich zijn kindertijd in de oorlog herinnert vanwege ‘de prachtige grote branden’. In kindertaal bestaat het woord effectief niet, maar ik heb in het leger gezeten en toen heb ik de ware betekenis daarvan ontdekt. In de taal van de volwassenen wordt dat woord zonder uitzondering gebruikt naast vernietiging. De naïeve gedachte dat men in de wetboeken van een staat ook een artikel zou moeten opnemen dat het recht van het individu op een natuurlijke dood vastlegt, brengt me tot verpletterende conclusies. (Wat de wereld betreft moet je geen moralist zijn.) Om dat te realiseren zou je helikopters die effectief vuur verspreiden moeten afschaffen. En dat zou alleen mogelijk zijn nadat de wereld van de volwassenen tot de laatste man vernietigd was. En weer zou er een totaliteit worden gevestigd, waardoor de kinderwereld zou worden gepolariseerd. Ook onder de kinderen zouden er krijgers en slachtoffers bestaan. Zo keerde en draaide ik die naïeve gedachte en nu bedenk ik een effectief middel om me ervan los te maken. In dit land hebben ze ons zo bang gemaakt met oorlog dat ze de methoden om mensen de angst op het lijf te jagen waarschijnlijk hebben verbruikt. Natuur- | |
[pagina 449]
| |
lijk is dat niet zo. Maar de gedachte dat hun niets anders overblijft dan met helikopters voor ons raam te komen en ‘Boe!’ te zeggen, bevalt me wel. Erger dan oorlog is ophitsen tot oorlog. De pleitbezorgers worden voornamelijk gerekruteerd uit de rangen der intellectuelen. Waarschijnlijk hebben ze er genoeg van ‘slachtoffers’ te zijn. Zo heb ik een kennis, overigens een talentvol schrijver, een schrijfmachine cadeau gedaan (een Olympia Monica). We waren vrienden. Maar nu tikt hij op die machine chauvinistische pamfletten. Dat iemand op zekere ochtend ontwaakt als nationalist, dat kwetst me niet, maar wel dat hij in zijn blindheid zwart-wit ziet: en dan het eigen volk verheerlijkend alles wat niet van dat volk is aanvalt. En toch, laat hem. ‘Doe wat je niet laten kunt, daarin zit de hele Wet,’ zegt Aleister Crowley. Maar eens komt er oorlog, want waarom worden die helikopters anders gemaakt? Alleen zullen zij die eraan hebben gewerkt dat het tot oorlog komt, alles doen om alleen hun eigen kont te redden. En dat klopt niet. Ik heb de kinderen niet genoemd om te moraliseren, door me te beroepen op onschuldigen. Toen ik sigaretten ging halen, herinnerde ik me vanmorgen het kinderoog, dat de droge peulen die als propellers in de lucht wentelen vergeleek met helikopters, en daar was ik verrukt over. Daarin zit fascinatie met, maar ook ironie ten opzichte van de wereld. Het volmaakte kinderoog, dat al bij voorbaat met ieder kwaad heeft leren leven. (1990) | |
VrijheidAllereerst wil ik het volgende zeggen: al meer dan een jaar, zo lang de oorlog duurt, schrijf ik over mijn ervaringen in Sarajevo. Over wat er buiten deze stad is, durf ik niet te denken; alles wat buiten mijn persoonlijke ervaring ligt, biedt slechts ruimte voor gissing. Gissen doen zij die geen eerbied hebben voor zichzelf en die de wereld waardoor ze omringd worden verachten. Door uitsluitend te schrijven over dingen die ik met eigen ogen heb gezien, heb ik geen last gehad van censuur, ook niet van zelfcensuur. Die was er gewoon niet. Voor iemand die zich met dit soort | |
[pagina 450]
| |
werk bezighoudt, is zoveel vrijheid voldoende. Anderzijds heb ik in geen enkele vorm de werkelijke invloed gezien van wat er gedurende de oorlog is geschreven in deze stad. En het zou vergeefs werk zijn geweest als de mensen niet zo'n fantastische behoefte aan lezen hadden. In Markale zag ik een kraam waarop een exemplaar van een krant lag, met een bordje erbij: ‘een keer lezen voor twee sigaretten!’ en met ware nieuwsgierigheid ging ik terzijde staan, alleen om me ervan te overtuigen of er klandizie was. Toen kwam er een jongeman met een bierfles in zijn zak naar de kraam toe en ‘kocht lezen’. In Sarajevo heten alle informatieve publicaties drukwerk. Boeken bijvoorbeeld zal geen mens drukwerk noemen. En het lezen van drukwerk is hier een ondeugd, zoals sigaretten of alcohol. De mensen lezen dus nog, ze luisteren naar de nieuwsberichten op transistorradio's, op zoek naar voorboden van vrede. Het is heel moeilijk te leven in constante afwachting van betere dagen, als je er voortdurend getuige van bent dat de nieuwe maand moeizamer is dan de vorige. Wat doen we? We wachten tot Bosnië beter wordt. Vijftien maanden beloven radio, televisie en kranten al vrede. En eigenlijk kent men niet eens de gewenste richting waarin de oorlog zich moet ontwikkelen. Diegenen wier werk dat is hebben geen strategische of politieke doelstellingen gedefinieerd. Zo verstrijken dagen en maanden in hopeloos afwachten van vrede of vrijheid, hoewel de betekenis van die woorden geheel in nevelen gehuld is. In de oorlog heb ik momenten beleefd die de smaak van vrijheid hadden, en dat is geen paradox. Op die momenten was ik ‘gelukkig, want ik was me zonder angst bewust van mezelf’ (Benjamin). Het woord vrijheid betekent in de oorlog iets heel anders dan vrijheid van een individu met zijn metafysische dimensie, zodat je ze ook in een kamp kunt beleven. In de oorlog wordt de betekenis van dit woord verbonden met het collectief, dat tussen vrede en vrijheid een gelijkteken zet. Het collectief is een massa die zwijgend duldt en wacht. Zo is het in Sarajevo. Zo was het ook in de tijd toen er nog trolleybussen reden: de stroom viel uit, mensen stapten uit zonder vergoeding te eisen voor het betaalde kaartje; mensen stapten in het stilstaande voertuig, stempelden netjes hun kaartje af en wachtten geduldig urenlang tot er weer stroom was en de trolleybus zich in beweging zette. Wanneer de mythische tijd duurt, herkent het geëngageerde individu, hij die ‘zijn werkelijkheid denkt’, in zijn activiteit zijn eigen | |
[pagina 451]
| |
‘charisma’. Hij gelooft dat zijn invloed op de loop der gebeurtenissen beslissend is, hij geeft namen aan straten en volkeren, doet zijn best om zijn woorden te laten terechtkomen bij degenen die zijn ideeën in daden kunnen omzetten. Op zijn missionaire weg rekent hij van tevoren op de roem van degene die als eerste dit of dat heeft gezegd. Hij eist dus beloning voor zijn verstand. Niet die dromen zijn grotesk, maar het feit dat ze gekoppeld zijn met de overtuiging dat er mensen bestaan die die ideeën in daden kunnen omzetten, terwijl die individuen in feite niet bestaan. Walter Benjamin schrijft over een gesprek met Brecht, die bij die gelegenheid zijn kritiek op het fascisme uitsprak. Hij liet de indruk na van een man die ‘een kracht uitstraalde, opgewassen tegen een confrontatie met de kracht van het fascisme’, een kracht die zijn oorsprong vindt in de diepten van de geschiedenis, zeker niet minder diep dan die waarin de fascistische kracht zijn oorsprong vindt. Dat was een illusie. Maar wij leven in een tijd waarin zelfs die illusie niet mogelijk is, omdat de wereld geen grote individuen meer heeft. Die zijn er ook niet in de politiek. Er zijn geen mensen die de wereld een reddende visie kunnen bieden, en ook geen mensen die die illusie in de werkelijkheid kunnen doorvoeren. De oorlog is een mythische tijd. De wereld polariseert zich en de tegenstellingen worden heel duidelijk. En alles is zuiver, als in de kinderwereld. Een kind zegt: het is zo koud als de hemel! omdat hij zo vaak iemand heeft horen zeggen: het is zo heet als de hel! Op zoek naar morele troost heb ik, heel infantiel en voor mezelf, de volgende verdeling bedacht: in Sarajevo zijn betekent: verblijven in de wereld van de waarheid; en daar, buiten de stad, waar het fascisme raast, bewonen de mensen de wereld van de leugen. Ik weet daarbij dat het gaat om infantiele troost. Tegenwoordig loop ik dagelijks door een straat die bekend is vanwege de bloedbaden, en ik ga dan door een passage waar een etalage is met reclamefoto's. Op een daarvan staan vier parachutisten die in de lucht een dansfiguur vormen; op hun gezichten ligt een glimlach, want ze worden overspoeld door een gevoel van vrijheid ten gevolge van het besef dat ze vliegen. Er zit niets engelachtigs in dat schouwspel: hun glimlach is hysterisch, waarschijnlijk vanwege de zakken op hun rug waarin de parachutes nog altijd rusten. Een bewijs dat elke vrijheid onontkoombaar verbonden is met risico. En hoewel hun gezichten duidelijk te onderscheiden zijn, worden hun individuele lotsbestemmingen uitgewist door het onderschrift van de foto: Produkt von Kodak. Het gaat dus om een reclame voor de foto zelf, voor de onnavolgbare kleur daarvan. En dat is een gegeven | |
[pagina 452]
| |
over een tijd waarin de reclame de kritiek definitief heeft vervangen. Vandaar dat constante gevoel van onbehagen - dat ik door deze en alle andere zinnen te schrijven reclame maak voor de oorlog. Daarmee houdt alle praat over vrijheid op. | |
Een overschot aan geschiedenisEr is een granaat gevallen op een gevel in de Titostraat. De pleisterkalk is naar beneden gekomen en daarmee een gietijzeren plaatje. Op dat plaatje staat dr. ante pavelićstr. 11. Ik wist dat tot nu toe niet, maar zo werd mij onthuld dat de huidige hoofdstraat van Sarajevo een halve eeuw geleden een andere naam had; en die naam heeft op dat duurzame plaatje van gietijzer jarenlang verborgen achter de pleisterkalk gerust, als in een geologische dwarsdoorsnede van de tijd. De tijd verloopt nu zo snel en fundamenteel dat het mij toeschijnt dat alle dingen die ik hier zie en aanraak ouder zijn dan ik. Dat zijn al die voorwerpen die door hun productiejaar ouder zijn dan de oorlog. Gisteren heb ik naar een in Sarajevo opgenomen film gekeken en daar zag ik de Titostraat in een winters nieuwjaarsdecor: de ruimte van café Park tot het Eeuwige Vuur leek mij onoverzienbaar; een mistige diepte gevuld met geïmproviseerde kramen vol ballons en nieuwjaarskaarten; duizenden auto's snelden in beide richtingen, en daarboven hing een woud van spandoeken en lampions. Die scène maakte me duidelijk dat ik al helemaal was vergeten hoe de straat waar ik nu, lijkt mij, in twee stappen doorheen ben, er vroeger uitzag. En werkelijk, ooit was die straat zo groot dat het niet bij me opkwam ze uit te lopen; ik rende naar de tram of nam een taxi. De stad is plat geworden, als een militaire kaart. Het is waar dat de afstand van café Park tot het Eeuwige Vuur altijd in hetzelfde aantal passen wordt afgelegd. Wat is er in wezen veranderd? Dat ze gisteren naar Ante Pavelić heette en dat dat later is veranderd in Maarschalk Tito - dat is slechts een zuiver ideologisch decor; parallel aan de straat stoomt nog steeds dezelfde Miljacka. De verandering heeft zich dus in mij voorgedaan. Het comfort van gisteren ontwend, beleven we alles normaler. Ook gisteren werd er doodgegaan, alleen is het doodgaan van nu basaler; de folklore die bij de dood hoort is niet zo huiveringwekkend. Het materiaal | |
[pagina 453]
| |
van het pakje waaruit ik zojuist een sigaret heb gehaald is in feite een document. Bij gebrek aan papier gebruikt de tabaksfabriek al het materiaal dat in de stad nog voorhanden is: verpakkingsmateriaal voor toiletpapier; bladzijden van boeken, zodat je in je rookpauze op het pakje sigaretten een gedicht of een deel daarvan kunt lezen; verpakking van papier waarin vroeger zeep werd verpakt..., zodat buitenlanders deze sigaretten kopen als souvenir, als bewijs van een nieuwe tobacco art, en ze meenemen naar huis. Dus, de sigaret die ik nu rook is verpakt in papier waarmee een sterfgeval wordt bevestigd; de doodsoorzaak staat er ook op, met een stempel en de handtekening van de arts. Ik geef toe dat dat het laatste papier is waar je sigaretten in zou moeten verpakken; ik geef echter ook toe dat niets mij nog kan schokken. De afstand tussen het bestaan van het plaatje met het opschrift dr. ante pavelićstraat en dat wat er nu op de gevels van de hoofdstraat van Sarajevo staat, is vervuld met papieren die de dood diagnosticeren. Dat noemt men geschiedenis. Het gevoel dat geschiedenis en vooruitgang woorden zijn waarvan de betekenissen overeenkomen, is bij mij geheel vervlogen. Vooruitgang bestaat definitief niet en wij leven in een ruimte die lijdt aan een overschot aan geschiedenis. De historie van een paar straten van Sarajevo is de geschiedenis van de vs waardig. En als dat zo is, is het heel natuurlijk dat die geschiedenis iets nuttigs dient: de laatste sigaretten.
Vertaling Reina Dokter | |
[pagina 454]
| |
[pagina 455]
| |
|