De Gids. Jaargang 164(2001)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 355] [p. 355] Bertie van der Meij De tram en het meisje Zon op de haren van het meisje dat glimlacht en de straat op danst, glanzende lippen, blik naar binnen, in gedachten op weg naar de volgende kus. Zon op de rails waar de tram op rijdt. Ze ziet hem niet, ze glimlacht. Net gemist. Niet zij hem, maar hij haar. Ze mag nog heel lang mee. [pagina 356] [p. 356] o mie o maai ik ben mijn noodlotsbeentje kwijt ik droeg het altijd in mijn hartenputje mee verstopt onder mijn zielenwarmer ik noemde het mijn lieve snorrebot mijn wolbeestje mijn mijnkanarie en voerde het profetenkoek ik ben mijn noodlotsbeentje kwijt een snode veelpoot heeft het meegenomen mijn poollichaampje o mijn kleine ster wat moet ik zonder noodlotsbeen beginnen waar is mijn beentje nou waar is mijn beentje nou [pagina 357] [p. 357] Dwaalgast Ik sla een krant op in mijn oude land, wandel een tuin in en herken de namen, de levens ingebed, de perken strak omrand en zon legt schaduw in een oud patroon. Zij die nog leven zien mij aan met oude ogen en ik erken: hun wacht een eeuwig loon. En door het dorp waar ik een vreemde ben draag ik met hen mijn doden nu ten grave en houd mijn voeten voor dat ik de weg nog ken want in mij, in mij zijn na alle jaren het gras, het grind, de stenen en de straten nog steeds de doolhof die zij vroeger waren. Vorige Volgende