De Gids. Jaargang 164(2001)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 346] [p. 346] Joost Zwagerman Nu het tongheft I Vreet dit dan maar. Ik werp je mijn rag. Doe er zelfs dik mee. Verschalkte ooit je levensloop en deed het grijnzend. Ik was je nar al en je nacht. Bracht hulde aan je in mijn kikkervacht. Je aaide je te pletter. Ik amuseerde je het hof: grappen mesten vetter. Geloofde blind toen jij een eed aanbracht. Trouw was wet ik woordblinde dommekracht. Paraaf gezet en kende niet de letter. Doe die valsslag nu maar zonder mij. Kwaak me desnoods na als je me de trap af lacht. [pagina 347] [p. 347] II Vermaal het maar, mijn falen ik had je graag en had je lager. Zoals een god in harde porno telkens weer de vleeshaak spiest zo spande jij je kroon, ik het lillend groendier jij de gulden spiebout, heerseres van eigen troon. Godgelijk en zelfs trager. [pagina 348] [p. 348] III Spelevaren met het hart? Laat ik roulette zijn, jij getal in zwart. Zet mijzelf de ballenjoker in. Croupier ziet toe hoe jij alle kansen hebt getart. Spelers genoeg om jouw vege lijf. Ze zullen het wel merken. Zend jij ze platzak weg, een voor een en allemaal. Handen aan volslagen hoofd zielen gescalpeerd, klokgaaf dubbelkaal. Ik zal de ziekenboeg witheet bemoederen en leg mijn concurrenten af in knekeltaal. [pagina 349] [p. 349] IV Kom ik tenslotte zwerend in je terug zoals jij ooit in etappes van me wegstak: schikgodin van het berekenend teveel hand op hart en eeuwigheid, geveinsde krop in keel, imker van de judasmug. Nu dan, hier de lemmetspraak. tot het tongheft in je rug. Vorige Volgende