Vermeulen behoorde tot de productiefste portretfotografen in Amsterdam. In de door een privé-verzamelaar verrichte tellingen van bewaard gebleven Nederlandse portretfoto's op visitekaart- en kabinetformaat (6x9 respectievelijk 10×15 cm) hoeft Vermeulen alleen Albert Greiner, die op de Nieuwendijk zat, voor te laten gaan. Amsterdamse fotografen nemen in die tellingen de eerste vier plaatsen in. Amsterdam kende meer ateliers dan andere steden en, gelet op de tellingen, ook meer klanten.
Hoe groot het aantal ateliers en hun productie ook geweest mogen zijn, er is nauwelijks iets bekend hoe het bezoek aan een atelier verliep of hoe fotografen te werk gingen. Fotografen en de bezoeken aan hun ateliers komen zelden voor in (auto)biografieën en brieven van tijdgenoten; documenten van hun eigen hand zijn al helemaal zeldzaam. Het bezoek aan een fotograaf werd kennelijk niet de moeite waard gevonden om over te schrijven, wat opmerkelijk is als men beseft dat het hanteren van een camera in 1898 - en nog lang daarna - aan maar weinigen was voorbehouden. Er zal eerder onverschilligheid in het spel zijn dan expliciete afkeer voor het poseren of geringschatting voor het beroep. Dáárvan is namelijk ook maar een enkel voorbeeld bekend.
Fotografen hadden nauwelijks omgang met de ‘culturele elite’, die verantwoordelijk is voor het grootste deel van de negentiende-eeuwse productie aan egodocumenten. Zij blijven daardoor schimmige figuren, over wie we weinig tot niets weten, behalve wat gegevens die ambtshalve werden bijgehouden: hun datum van geboorte, huwelijk, vestiging, verhuizingen en vertrek of overlijden.
Voor de ateliers geldt dat hun interieur zelden gefotografeerd is(!). Het is nauwelijks bekend hoe ze ingedeeld en ingericht waren, behalve uit spaarzame bouwtekeningen en dito boedelinventarissen en uit beschrijvingen die soms in de - meestal oppervlakkige en verdacht vriendelijke - pers verschenen. Het eigenlijke atelier, waar de opnames werden gemaakt, ging gewoonlijk vergezeld van een ontvangstruimte ofwel salon, misschien ook een ruimte waar men nog even toilet kon maken, verder een ruimte waar de negatieven geprepareerd en de afdrukken gemaakt werden, en een waar de gemaakte negatieven met het oog op nabestellingen bewaard werden.
Fotografische ateliers hadden weliswaar veel gemeen met schildersateliers - met name het grote glasoppervlak -, maar er is een opvallend verschil te constateren. Schildersateliers zijn in de negentiende eeuw geregeld van binnen afgebeeld, vrijwel nooit echter van de buitenkant, terwijl dat bij fotografische ateliers precies andersom is. Vanaf de straat zal men zelden of nooit door een gevel- of uit-