De Gids. Jaargang 164(2001)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Johan de Boose Impasse 1. Craquelé, zo lijkt het. In de verte woedt een brand, dat is het zonlicht. Waar ben ik? In het prentenkabinet of in het slop? Hier, waar baby's onder modder slapen, in het drab van gene stad, van niemandsstad, hier wordt nooit gebaggerd, hier zijn eeuwen op een hoop geveegd. Zoek gezichten die nog zoenbaar, aaibaar zijn. Zoen ze, aai ze. Hoor de riedel dat moraal pas volgen kan op vreten. Men komt er niet aan toe, het ene noch het andere, noch stilte. Zelfs 's nachts wordt hier luidruchtig doodgegaan: een requiem van reuen en riolen, rattenpootjes, zuigend roest. En in het ochtendlicht de opgehangen was die druipt als zwarte wimpels, de tocht van rouw, die in de spouwen hoest. [pagina 37] [p. 37] Thomas Annan, ‘Old Vennel, off High Street’, plaat 2 uit: Photographs of Old Closes, Streets &c. taken 1868-1877 [pagina 38] [p. 38] 2. Geen kar die op het bloot plaveisel ratelt, geen roffel op de kinderkopjes, geen geknars, van tand noch wiel. Neem maar voetstoots aan dat hier de wet van eelt geldt. Alles bar: hoofden, hielen, harten. En alles zwarter dan de bodem van de opgedroogde Styx. Vlucht je naar de ene oever, dan stuit je op de spaniëls van de stad, en naar de overoever wil geen hond. Met Cerberus valt niet te sarren. Zo laveren dwergen in de afgrond tussen hellen, op de bedding van de leeggezogen Lethe. Tenen lijken torren, roet lekt uit een keel. Geen kar die aan de blote keien ooit ontlokt zijn knarsend lied. Of toch? Die ene kar die over kinderhoofden ijlt behoort aan Charon met zijn log verdriet. Vorige Volgende