Donald Mennie, The Min River at Deekee, 1912, uit: Donald Mennie, China North and South, 1912
om het beeld te fixeren dat het ene oog van de glazen lens opleverde - want het gebruik van de camera obscura kende men al in de renaissance.
De foto van Donald Mennie uit 1912 past dus perfect in de ontwikkeling van de dominantie van het centraal perspectief. Maar juist rond het jaar 1912 braken enkele westerse kunstschilders radicaal en, wat hen betrof, voorgoed met de traditie van het vaste, eenogige standpunt. Pablo Picasso, Georges Braque en Juan Gris schilderden landschappen, portretten en stillevens met een bewegende blik en bijgevolg werd ook de tijdsbeleving in hun werk geïncorporeerd. Het is een moment dat zich al aankondigde in het werk van Edouard Manet en Paul Cézanne. En het is misschien wel uitgerekend de fotografie, het langszij komen van de fotografie met artistieke pretenties waardoor de schilders die we nu zijn gaan kennen onder de ongelukkig gekozen naam kubisten, intuïtief, dat wil zeggen, veeleer praktiserend dan prakkiserend, inzagen dat het ervaren van ruimtelijkheid heel wat meer, in elk geval heel wat anders kon zijn dan het toepassen van een bedacht, min of meer mechanisch schema.
Een van de eersten die nadien, aan het einde van de twintigste eeuw, het belang van de kubistische schilderkunst in dit opzicht heeft beseft en de draad weer heeft opgepakt is de Britse kunstenaar David Hockney. En bijna als vanzelfsprekend is Hockney op een ge-