omzwervingen des te meer aanspraak. Daar waren funeraire sirenen die zijn hoofd op hol brachten. Kronkelende nymfen die overdag levenloos over een grafsteen gedrapeerd lagen, maar die 's nachts hun hartstocht uitleefden. Jonge vrouwen in Oudgriekse gewaden, die in de avondschemering de dennennaalden van zich afschudden om naar hem op zoek te gaan.
Jarenlang ging dit postume nachtelijke leven zo zijn gang en de man vergat bijna dat hij ooit gewend was om overdag te leven, te moeten eten en drinken, te moeten werken om geld te verdienen. Hij voelde zich zo herboren in zijn overleden bestaan dat hij zich de gelukkigste man onder de aarde waande. Toen de duivel dat aan de weet kwam, kreeg hij spijt van de blijkbaar al te royale gunst die hij verleend had.
Op een warme lentenacht niet lang daarna lag de man in de armen van een jonge stenen bruid. Bij het licht van de maansikkel kon hij haar gezicht en haar naakte lichaam nog juist onderscheiden. Hij had dit meisje nooit eerder op het kerkhof gezien, maar het stond voor hem vast dat zij mooier en wellustiger was dan alle andere funeraire vrouwen die hij over de jaren had bemind. In de daaropvolgende nachten sprak hij herhaaldelijk zijn liefde aan haar uit, en geleidelijk beantwoordde zij zijn liefkozingen met even zoete, zachte woorden en met de verzekering dat zij ook liefde voor hem zou kunnen voelen. ‘Maar,’ zo voegde zij daar aan toe, ‘hoe kun jij nu weten hoe mooi ik ben wanneer je mij nooit bij daglicht ziet? Kom morgen naar mij toe om te kijken hoe ik stil in mijn doorschijnend gewaad over deze grafsteen uitgestrekt lig. Dan zul je mij zien zoals ik werkelijk geschapen ben en als je dan nog steeds van me houdt, dan zal ik voor eeuwig de jouwe zijn.’
Aan dat heerlijke vooruitzicht kon de man onmogelijk weerstand bieden en na een doorwaakte ochtend, waarin hij lag te woelen in zijn graf, stapte hij de volgende dag op het heetste middaguur, wanneer de begraafplaats even verlaten is als bij nacht, uit zijn tombe. Maar hij had nog geen drie stappen gezet - ietwat onzeker in het felle licht - of daar stond de duivel, in de gedaante van een fotograaf. De man verstijfde en slaakte een kreet. Wankelend zocht hij steun tegen de achterzijde van zijn eigen grafzerk. Hij bracht zijn rechterhand in verbijstering naar zijn hoofd. Hoe had hij zo stom kunnen zijn om zijn dood op het spel te zetten voor de liefde van een vrouw? Terwijl hij de klik van het fototoestel hoorde, voelde hij zijn lichaam onherroepelijk verstenen, en een eeuwige berusting overviel hem.