Noriko de Vroomen
Renshi in Japan
De moderne Japanse poëziewereld zit curieus in elkaar. Japan kent twee versvormtypen. Het ene is dat van de traditionele Japanse versvorm met vaste stijl, zoals tanka (bestaande uit regels van respectievelijk vijf, zeven, vijf, zeven en zeven lettergrepen) en haiku (met vijf, zeven en vijf lettergrepen). Het andere is dat van het hedendaagse gedicht met een westerse vrije stijl; het heeft na de Meiji-restauratie van 1868 in Japan wortel geschoten. De twee worden strikt van elkaar onderscheiden. De beoefenaar van tanka noemt men kajin (tanka-dichter), van haiku haijin (haiku-dichter) en die van het hedendaagse gedicht shijin (dichter). Zij bewaken ieder het eigen terrein, met spot en opgeheven vinger bekritiseren ze elkaar of ze negeren andermans terrein.
Het kettingvers (renku), dat haar hoogtepunt met de dichter Bashō Matsuo (1644-1694) bereikte, was een beurtzang van gedichten met vijf, zeven, vijf en zeven, zeven lettergrepen, die zich uitstrekte over zesendertig verzen (een vorm die kasen wordt genoemd). Een kasenzitting werd volgens strakke voorschriften afgewikkeld, uiteraard in het ‘klassiek Japans’.
Het is een eigenaardig Japans cultuurverschijnsel van nu dat er zowel tanka- en haikudichters zijn die de op het klassiek Japans gebaseerde schrijftaal hanteren, als dichters met een westerse stijl die in het hedendaags Japans dichten.
De vier deelnemende dichters (Makoto Ōoka, Junko Takahashi, Shuntarō Tanikawa, Chimako Tada) van de speciaal voor het Japanse weekend van Poetry International in Rotterdam geschreven en hier vertaalde zitting ‘Kettinggedicht in Japan’ zijn allen beoefenaars van poëzie in de westerse stijl. Zij schreven dan ook geen renku (‘ku’ is ‘vers’) maar een renshi (‘shi’ is ‘gedicht’). Bovendien maakten zij dankbaar gebruik van het faxapparaat als communicatiemiddel.
Makoto Ōoka, die een hartstochtelijke beoefenaar van de kettingpoëzie in hedendaagse vrije stijl is, zegt het volgende over de zitting: ‘Behalve het toepassen van de afwisseling van vier- en tweeregelige verzen, hebben we geen regels aangehouden. De natuurlijke stroom volgend, zijn we bij het zesendertigste vers terechtgekomen. Uit ervaring weet ik dat men bij het maken van kettingpoëzie in het hedendaags Japans een beter resultaat krijgt als er geen strakke regels zijn. Wij gebruiken hier immers geen klassiek Japans. Uiteraard hebben we wel de afwisseling van de vier seizoenen in acht genomen.’