De Gids. Jaargang 163
(2000)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| ||||||||||||
[Nummer 6]Lies Wesseling
| ||||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||||
zullen geesten en zielen van steen en plastic veranderen in linnen en goud - dat geloof ik vast. Dat weet ik zeker.
Inderdaad valt in deze passage die de militante retoriek van de avant-gardistische manifesten reproduceert, geen zweem van ironie meer te ontwaren. De lusteloze hanggroepjongeren van Couplands fameuze eersteling, Generatie X, zijn in een luttele zeven jaar tijd getransformeerd in een stoottroep voor morele herbewapening. Dat is wel even slikken. Is Coupland plotsklaps bekeerd of is er alleen maar sprake van een explicitering van tendensen die altijd al schuilgingen in zijn boeken? Voor beide visies valt wat te zeggen. | ||||||||||||
IICoupland vestigde met zijn debuutroman Generatie X: Vertellingen voor een versnelde cultuur in één klap zijn reputatie als chroniqueur van de jaren negentig. Zijn werk sloeg vermoedelijk onder andere zo goed aan omdat Couplands commentaren op eigentijdse culturele trends vrij zijn van het veroordelende, loodzware moralisme van een T.S. Eliot of een George Steiner. Deze ivoren-toren-intellectuelen die de moderne tijd met één majestueuze pennenstreek afdoen als een lege en zinloze woestenij hebben inmiddels sterk aan geloofwaardigheid ingeboet. Postmoderne denkers en dichters zijn tijdens de afgelopen twintig jaar druk doende geweest om elkaar op te voeden tot bescheidenheid. De postmoderne culturele conditie zou een pluriforme lappendeken van subculturen zijn waarin geen centrum meer te ontwaren valt van één ‘Super-Cultuur’, daarom moeten intellectuelen de pretentie opgeven dat zij over universele standaarden beschikken die kunnen aangeven welke culturele optie de beste is. De schrijver/filosoof kan hooguit wijzen op de grenzen van iedere subcultuur of actief bijdragen aan de proliferatie van telkens weer nieuwe subculturen, om ideologische verstarring te voorkomen. Het enige -isme dat volgens Richard Rorty nog toekomst heeft is het ironisme. De eigentijdse intellectueel dient zich voortdurend rekenschap te geven van de contingentie van iedere uitspraak en van ieder vocabulaire waarin uitspraken geformuleerd kunnen worden. Er zijn geen juiste of onjuiste vocabulaires. Rorty spoort zijn collega-filosofen aan om hun metafysische hang naar hogere waarheden of waarden op te geven, omdat deze gemakkelijk kan ontaarden in een zeker dédain voor het nabije en alledaagse. De ‘ascetische hogepriesters’ met hun blik op oneindig zijn niet toevallig bij herhaling bezweken voor de totalitaire verleiding, volgens Rorty. Hun blindheid voor het nabije maakt hen ongevoelig voor het lijden van concrete mensen in specifieke omstandigheden en bevordert hun bereidheid om individuen op te offeren aan het grotere geheel. Ook aan Nederland is deze intellectuele zelfkritiek niet voorbijgegaan. Zo heeft de voormalig marxist Cyrille Offermans zijn betrokkenheid tot het grote verhaal opgegeven ten gunste van een ‘parva aesthetica’, die een ‘engagement met het dichtbije’ propageert. Offermans heeft weinig meer op met de strijdlustige opstelling van de historische avant-garde, die de hele maatschappij wilde hervormen vanuit de kunst. In plaats daarvan bepleit hij een ‘vreedzame de-esthetisering’. Dit ontspanningsproces zou er baat bij hebben dat schrijvers zich zonder metafysische abstractiedwang inlaten met het alledaagse: De energie die ze anders door polemisch vertoon en poëticaal geharrewar verspillen kunnen ze nu blijkbaar heel wat productiever aanwenden, namelijk door zich intentieloos in te laten met hun directe omgeving, hun eigen ervaringen, de geschiedenissen die hun levens kruisen, de mensen, de dieren, de natuur, de dingen die er deel van uitmaken. Dit impliceert ook een rehabilitatie van de ervarings- en kennisaspecten ten opzichte van de retorische: het gaat hun niet primair om een literair spelletje met citaten en allusies, met | ||||||||||||
[pagina 419]
| ||||||||||||
spiegelingen en symmetrieën, om het soort rederijkerij dat landjuwelen wil met teksten als echoputten, lachspiegels en mijnenvelden. Couplands werk strookt volledig met Offermans voorkeuren. Hij praktiseert wat postmoderne denkers propageren. Zijn boeken zijn vrij van filosofische of hoog-literaire gewichtigdoenerij en vallen in de eerste plaats op door hun luchtige, eclectische vermenging van uiteenlopende stijlen, media en genres. Niet alleen de vormgeving van Couplands boeken is uiterst speels van karakter, ook de wereld die ze oproepen draagt een zeer tentatief en vrijblijvend karakter. Couplands personages brengen een groot gedeelte van hun tijd door in imaginaire spelwerelden. De verteller van Microslaven stelt zijn vrienden aan de lezer voor aan de hand van categorieën uit Jeopardy! en beschrijft gedetailleerd hoe ze dag en nacht bezig zijn met het ontwerpen van een virtuele software equivalent van lego, Oop! geheten. De hoofdpersoon uit Shampoo planeet verovert uiteindelijk zijn plaats in de maatschappij met een lumineus idee voor een nieuw pretpark. De cast van Vriendin in coma verdient het dagelijks brood met het ontwerpen van special effects voor de TV-serie X-Files. Couplands personages zijn nooit opgehouden met spelen, wat niet vreemd is in een cultuur waarin de jeugd eindeloos wordt gerekt. Couplands sociologiserende theorieën bieden tentatieve schetsen van het leven in de jaren negentig die volledig voorbijgaan aan het monumentale cultuurbegrip van een Eliot of Steiner. Voor Coupland is cultuur niet een verzameling meesterwerken, maar een diffuus aggregaat van pijlsnel veranderende leefstijlen, die hij afleest uit de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van de mode, alledaagse gebruiksvoorwerpen en de communicatietechnologie. Coupland registreert de laatste trends op een geamuseerde, ironische toon, die als zijn handelsmerk mag gelden. In zijn eerste drie romans manifesteert deze ironie zich in de geestige en afstandelijke wijze waarop Coupland het ideologische defaitisme van zijn personages analyseert. De vriendenclubjes in zijn boeken ontberen de benodigde prikkels om zich in te zetten voor een maatschappelijk ideaal, ondanks het feit dat ze dikwijls uiterst kritisch staan tegenover de prestatiebeluste consumptiemaatschappij. Wanneer een enkeling zich toch incidenteel engageert verwordt dit vrijwel ogenblikkelijk tot een kolderieke schertsvertoning. De ideologische metamorfoses van de bodybuilder Todd uit Microslaven zijn zeer illustratief in dit verband. Todd kneedt niet alleen zijn lichaam in telkens weer andere vormen, maar behandelt zijn maatschappijvisie ook als boetseerklei. Eerst verrast hij zijn vrienden met de mededeling dat hij marxist is geworden, wat volgens hen ongeveer op hetzelfde neerkomt als aankondigen dat je verder als Bugs Bunny door het leven zal gaan. Todd laat het er niet bij zitten en herschept zichzelf in enkele dagen tijd in een leninist. Dat Lenin slechts een gebalsemd lijk is wiens naam bovendien niets betekent en gewoon uit de lucht is gegrepen, deert hem niet: Dat toont alleen maar aan dat hij al een eeuw voor zijn tijd postmodern was, aldus Todd. Desalniettemin ontpopt hij zichzelf een week later in een maoïst. In deze pose roest hij echter evenmin vast, want het geval wil dat hij de week daarop de zogenaamde ‘Product Theory’ ontdekt. Helaas blijkt deze nieuwste vorm van politiek radicalisme bij nader inzicht op hetzelfde neer te komen als de kapitalistische gelijkschakeling van tijd en geld, waarmee hij in ideologisch opzicht weer terug is bij af. De lezer krijgt tegen het einde van Microslaven te verstaan dat Todd zijn onstuitbare drang tot verbouwing van zijn wereldbeeld verder zal uitleven op religieus terrein. Coupland presenteert het defaitisme van zijn personages deels als een generatieprobleem en deels als een onvermijdelijk bijproduct van de gemediatiseerde hyperrealiteit van de late twintigste eeuw. De twintigers in Generatie X moeten zich handhaven in het kaalgevreten grasland dat de sprinkhanenplaag van | ||||||||||||
[pagina 420]
| ||||||||||||
de babyboomers hen heeft achtergelaten. Zij hebben gezien hoe de hippies van de jaren zestig al snel veranderden in gogetters die alle goede banen bezet houden. Deze ontluisterende wetenschap maakt dat zij zich noch aan maatschappelijk verzet, noch aan maatschappelijk succes kunnen overgeven. Hierbij komt dat in een door en door gemediatiseerde wereld waarin representaties van woorden en daden pijlsnel onder een zeer groot publiek kunnen worden verspreid iedere impuls is gedoemd om te verworden tot een cliché voordat je hem hebt kunnen uitvoeren. In Generatie X krijgt dit gegeven een zeer saillante uitdrukkingsvorm. De roman vervlecht twee strengen met elkaar, te weten een sobere verhaallijn die weergeeft hoe drie twintigers zichzelf proberen te handhaven aan de marges van de consumptiemaatschappij en een lexicon dat in steekwoorden de kenmerkende verschijnselen van onze cultuur definieert. De lemma's van het lexicon verschijnen in de marges van de pagina en leveren doorgaans commentaar op wat er zojuist is verteld. Ironie ontstaat in het samenspel tussen de verhaallijn en het lexicon. De drie hoofdpersonen Andy, Dag en Claire weigeren deel te nemen aan de ratrace van het Amerikaanse consumentisme. Ze doen niet aan gezinsvorming, huizenbezit of het vergaren van prestigieuze consumptieartikelen. Om in hun eerste levensbehoeften te voorzien nemen ze slecht betaalde baantjes ver onder hun opleidingsniveau aan, de zogenaamde ‘McJobs’. Verder brengen ze de tijd door met het vertellen van fantasieverhalen. Coupland maakt het de lezer echter onmogelijk om dit trio een zekere allure toe te dichten als heroïsche drop-outs die het materialisme ver achter zich hebben gelaten. Hiertoe last hij lemma's in, zoals: Dumbowerk: Een baan nemen die ver beneden je capaciteiten en/of opleidingsniveau ligt om je te onttrekken aan de druk der volwassenheid en/of uit angst om te falen op je eigenlijke niveau, of: Wie niet rijk is moet chic zijn: Een voorwerp met intellectueel of modieus cachet gebruiken als substituut voor een voorwerp dat alleen maar duur is: ‘Brian, je hebt dat boek van Camus in je broers BMW laten liggen.’ Zo wordt alles en iedereen geïroniseerd, of het nu om hippies, yuppies of niemandlanders als Andy, Dag en Claire gaat. Wanneer het vriendentrio tegen het einde van de roman besluit om naar Mexico te verhuizen drukt Coupland gelijk de verwachting de kop in dat ze daar dan eindelijk een alternatief voor het consumentisme zullen vinden. Terwijl Andy in de file voor de grens, na langdurig wachten en mijmeren, plotsklaps moet optrekken zegt hij tegen zichzelf: Terug naar de werkelijkheid. Tijd om voort te maken. Tijd om te gaan leven. Maar het valt niet mee. Inderdaad is het moeilijk, zo niet onmogelijk om terug te keren tot de werkelijkheid in deze roman, want ook de vluchtroute uit Amerika blijkt geplaveid met clichés, getuige lemma's zoals: Terminale zwerflust: Aandoening die meestal voorkomt bij middle-class jongeren die vaak verhuisd zijn. Niet in staat zijnde zich ergens echt thuis te voelen, verkassen ze voortdurend, op zoek naar het saamhorigheidsgevoel dat alleen in hun verbeelding bestaat. Alles is al eens gezegd en alles is al eens gedaan, zo drukt het lexicon uit, onderwijl blijft het business as usual. De hoofdpersonen van deze roman beseffen dit als geen ander en daarom kunnen ze zich nergens aan wijden. Ze draaien niet volop mee in het systeem, maar bestrijden het evenmin. Rorty zou zich geen consequentere ‘ironisten’ kunnen wensen en ook Baudrillard zou zichzelf in hun levenshouding moeten herkennen, die immers na zijn marxistische periode heeft geconcludeerd dat daadwerkelijke politieke oppositie niet langer mogelijk is, omdat ieder oppositioneel geluid, hoe subversief of radicaal dan ook, ogenblikkelijk wordt vertaald in een soepel verkoopbare vorm, oftewel in een lemma voor Couplands lexicon van de consumptiecultuur. Je kan alleen maar afstand nemen en afwachten en dat is precies wat Andy, Dag en Claire doen. Wie de diverse boeken van Coupland in hun onderlinge samenhang bestudeert ontdekt dat | ||||||||||||
[pagina 421]
| ||||||||||||
hij de typerende fenomenen van de tijdsgeest steeds dichter bij huis zoekt. Coupland gaat duidelijk te werk vanuit de veronderstelling dat het globale het best bestudeerd kan worden via close-ups van het lokale. Om te beginnen schrijft hij uitsluitend over de cultuur van de Amerikaanse en Canadese Westkust waar hij zelf is opgegroeid, maar lezers uit andere contreien mogen zich ook geïmpliceerd voelen in deze beschouwingen, want Coupland hangt de bekende gedachte aan dat alles wat aan de westkust wordt gaargestoofd vroeger of later overal ter wereld zal worden geserveerd. Binnen deze regio versmalt zijn blikveld zich echter steeds meer. In zijn eerste twee boeken probeert hij nog de contouren van een hele generatie in beeld te brengen. Deze categorie blijkt echter een te grof instrument voor de seismografie van een voortdurend versnellende cultuur. In Microslaven zoomt Coupland daarom in op de bedrijfscultuur van een zowel regionaal als globaal toonaangevend bedrijf, Microsoft. In de ‘Notities uit Brentwood’ verkleint Coupland zijn perspectief nog verder door een anonieme, weinig opzienbare buitenwijk van Los Angeles onder de loep te nemen, totdat hij uiteindelijk alle sociologiserende categorieën laat varen in Leven na God, waar de verkleining en verstilling tot in het uiterste wordt doorgevoerd. Deze verzameling van miniaturen is opgebouwd uit kleine hoofdstukken van hooguit een handjevol pagina's, die op hun beurt bestaan uit korte, simpele zinnen, die de impressies van de directe leefomgeving van de verteller registreren met een ontroerende en uiterst kwetsbare eenvoud. De verteller beschrijft zijn toevallige en kortstondige ontmoetingen met andere mensen, hij presenteert sfeerimpressies van het Canadese landschap dat hij ogenschijnlijk doelloos doorkruist en besteedt veelvuldig aandacht aan de dieren in en rondom zijn huis. Met name dat laatste doet weer sterk denken aan de kleine esthetica van Offermans, die literaire representaties van dieren opvat als een teken van oprechte aandacht voor het gewone, dichtbije leven. De ultieme pretentieloosheid van de tekst wordt versterkt door de tekeningen, kleine krabbels eigenlijk, die zonder dubbele bodems of additionele betekenislagen het onderwerp van het desbetreffende hoofdstuk afbeelden. Gaat het over de belangstelling van katten voor muizen? We zien een kat voor een muizenhol zitten. Gaat het over een hotelkamer? We krijgen een tekening van een doorsnee hotelkamerinterieur voorgeschoteld. Veel verder kan het seculiere perspectief dat de speurtocht naar metafysische essenties achter alledaagse contingenties opgeeft en zich onthoudt van iedere vorm van hogere zingeving niet doorgevoerd worden. Maar dit postmoderne minimalisme is voor Coupland zelf eigenlijk ook nauwelijks vol te houden, zoals zal blijken. | ||||||||||||
IIIHoewel Coupland met het grootste gemak neergezet kan worden als postmodern cultuurcriticus bij uitstek, is het verhaal daarmee nog lang niet af. Coupland bezit namelijk zowel een radicaal-seculiere als een diepreligieuze gedaante. Het laatste aspect is aanvankelijk alleen maar latent aanwezig in zijn boeken, in de vorm van voortdurend terugkerende motiefcomplexen. Met uitzondering van Shampoo Planeet en Microslaven wemelt het in Couplands boeken van beelden die de typisch religieuze associaties oproepen van transcendentie, Apocalyps, uitverkiezing en zoenoffer. Zo speelt hij graag met het klassieke beeld van de vogel als symbool voor de ziel die opstijgen wil uit het aardse lichaam. Andy, Dag en Claire zien ze voortdurend vliegen in de fantasieverhalen die ze voor elkaar verzinnen. In Andy's imaginaire visioenen zijn vogels niet alleen een symbool van transcendentie, maar ook van uitverkiezing: En net als Dag op de dag van zijn dood hoor ik ook vleugels, zij het dat de vleugels die ik hoor die van een pelikaan zijn die van de oceaan komt | ||||||||||||
[pagina 422]
| ||||||||||||
aanvliegen - een hele grote sullige blij uitziende pelikaan die naast me landt en dan met gladde leerachtige poten naar mijn gezicht waggelt en me, onbevreesd en met een elegante zwier - die de gratie van duizend wijnobers etaleert - een zilverig visje als geschenk offreert. Ik zou alles opgeven om die offerande te krijgen. Deze wensdroom over de reine Tor, zoals het heet in Wagners Parsifal, gaat overigens in vervulling in het slothoofdstuk van de roman. Andy aanschouwt daar een zwartgeblakerd landschap dat dermate spectaculair is dat automobilisten stoppen om zich er aan te vergapen, waaronder een schoolbus met geestelijk gehandicapte kinderen. Plotsklaps verschijnt een spierwitte vogel boven het zwarte veld die na enig tijd rondcirkelen pal over Andy's hoofd heen scheert. De armen van geest uit de schoolbus vatten dit op als een teken van uitverkiezing en bedelven Andy onder hun omhelzingen. Het is een geëxalteerde slotpassage, die de immer weifelende Andy plotsklaps omkranst met het aureool van uitverkorene en zoenoffer. Couplands personages fantaseren ook voortdurend over de Apocalyps, die zich meestal voor hun geestesoog voltrekt als The Flash, een niet mis te verstane verwijzing naar de geschiedenis van de atoombom waar de westkust zo nauw mee verbonden is. Aanvankelijk wordt deze fascinatie met de Apocalyps getemperd door de typische, lichtvoetige Coupland-ironie (O nee! Daar heb je hem dan! De verblindende lichtflits! Oef! Dat was de bliksem maar), totdat het einde van de wereld en de daaropvolgende openbaring van een nieuwe orde zich daadwerkelijk voltrekt in Vriendin in coma en met bloedige ernst aan de lezer wordt voorgeschoteld. Overigens is het niet toevallig dat Couplands eersteling opent met de beschrijving van een eclips. Couplands religieuze preoccupaties komen verder tot uitdrukking in het opvallende verlangen van diverse personages naar ego-ontgrenzing, naar opgaan in een groter geheel of je gedragen weten door een hogere macht. Dit grotere geheel kan de overweldigende natuur zijn die zich aan de Amerikaanse en Canadese westkust nog zo majestueus aan de toeschouwer voordoet, het kan een mensenmenigte zijn, zoals Andy's troostvolle eenwording met de schoolkinderen in Generatie X of Scouts genezende versmelting met de mensenmassa die op de been is gebracht door de presidentiële inauguratie in Leven na god. Dit grotere geheel kan ten slotte ook god zijn, wie hij, zij of het dan ook moge wezen. God komt echter pas in Couplands vierde roman, Leven na God expliciet aan de orde en dat is opmerkelijk omdat uitgerekend dit werk tevens in de meest kale termen de schraalheid van het leven na god ontbloot. De hoofdpersoon Scout, die zo nauwgezet alle kleinigheden van het dagelijks bestaan vastlegt, kan zelf niet leven in deze totaal onttoverde werkelijkheid. Hij is depressief en verliest steeds meer zijn greep op het leven, zo leren we in de loop van het boek, tot zijn eenwordingservaring tijdens de inauguratie. Aanvankelijk doet het nogal raadselachtig aan dat de individualistische Scout zo opknapt van een patriottistische ceremonie, totdat we begrijpen dat zijn gelukzalige versmelting een prelude is op een meer openlijke godservaring. Aan het einde van Leven na God wordt de lezer verrast door een regelrechte religieuze coming out: Mijn geheim is dat ik God nodig heb - dat ik ziek ben en het alleen niet meer red. Ik heb god nodig om te helpen geven, wat het ziet ernaar uit dat ik niet meer tot geven in staat ben; om me te helpen een goed mens te zijn, want het lijkt erop dat ik niet meer tot vriendelijkheid in staat ben; om me te helpen lief te hebben, want ik vrees dat ik de liefde niet meer kan vinden. Hierna volgt de overgave aan het grotere geheel waar Scouts voorgangers uit eerdere Coupland-boeken ook zo hevig naar kunnen verlangen. Scout is alleen te midden van de Canadese wildernis, waar hij een soort doop/be- | ||||||||||||
[pagina 423]
| ||||||||||||
kering ondergaat. Hij dompelt zich naakt onder in een meer aan de voet van een waterval en wordt weer zo hulpeloos, aseksueel en onschuldig als een kind: Ik loop dieper en dieper het snel stromende water in. Mijn testikels trekken mijn lichaam in. Het water komt in mijn navel en bevriest mijn mond, mijn neus, mijn oren en het gebulder is zo luid - dat gebulder, die klappende handen. Wie dit heeft gelezen, kan niet meer geheel overrompeld worden door de oproep tot bekering in Vriendin in coma, hoewel deze roman een breuk is in Couplands oeuvre omdat het precies de kwaliteiten ontbeert die zijn andere boeken aantrekkelijk maken. Ook hier wordt ons weer het apocalyptische visioen voor ogen getoverd, maar dan zonder de speelse humor en ironie die dit soort diep in de Amerikaanse cultuur verankerde angsten verteerbaar maakten, terwijl de metafysische, transcendente wereld niet meer poëtisch wordt geëvoceerd middels symbolen en metaforen, maar rechtstreeks gerapporteerd in het ontluisterende teenagerslang van de zeventienjarige Jared. | ||||||||||||
IVCoupland belichaamt twee verschillende cultuurkritische houdingen. Je hebt de ultrahippe trendwatcher en de gestrenge profeet die zich in toenemende mate keert ‘tegen de geest des tijds’. De spanning tussen deze twee opstellingen tegenover de eigentijdse cultuur kan natuurlijk opgelost worden door te stellen dat de profeet die de staf breekt over de woestenij van de hedendaagse consumptiemaatschappij de speelse lifestyle-deskundige van weleer heeft afgelost, maar zoals ik heb willen aantonen bestaan ze al enige tijd naast elkaar. Is Coupland dan een gespleten figuur, of bestaat er een onvermoed verband tussen zijn seculiere en religieuze gedaante? Het wordt volgens mij duidelijk dat ze in elkaars verlengde kunnen worden gelegd wanneer je inziet dat Coupland wel religieus is, maar niet godsdienstig. Weliswaar wasemt Couplands werk een groot verlangen uit naar de oplossing van het zelf in een groter geheel, maar de religieuze overgave is slecht momentaan en dient vooral de mens, niet god. Het uiteindelijke doel van deze verkwikkende onderdompeling is de vernieuwing van de persoonlijkheid, en precies dit streven naar persoonlijke transformatie vertoont in Couplands geval zeer eigentijdse, postmoderne en Amerikaanse trekken. Het aloude christelijke idee van bekering en wedergeboorte wordt door Coupland naadloos ingevoegd in de modieuze hang naar de voortdurende verandering van de persoonlijkheid die zo'n belangrijk onderdeel vormt van de West-Coast cultuur waar Coupland zich mee uiteenzet. Zoals hij opmerkt in zijn ‘Notities uit Brentwood’: De westkust, met zijn gebrek aan geschiedenis, zet zijn inwoners dagelijks onder druk zichzelf voortdurend opnieuw uit te vinden. Als je niet geregeld een nieuwe partner, een nieuwe godsdienst, een nieuw kapsel, een nieuw lichaam, een nieuwe politieke overtuiging of een nieuw adres kiest, is de plaatselijke bevolking er heimelijk enigszins neerbuigend van overtuigd dat je niet echt je best doet. Aan de westkust wordt een fluïde ego-ideaal gecultiveerd dat haaks staat op de klassieke norm van de standvastige persoonlijkheid uit één stuk. Als er iets drastisch verandert in de ontwikkeling van Couplands schrijverschap, dan is het de mate van distantie die hij bewaart ten opzichte van het postmoderne kameleontisme. In Microslaven nam Coupland het streven naar persoonlijke transformatie nog op de korrel in de persoon van Todd. In ‘Notities uit Brentwood’ wordt de voortdurende herschepping van de persoon neutraal en afstandelijk gerapporteerd als een typerend kenmerk van | ||||||||||||
[pagina 424]
| ||||||||||||
de sociotoop die Coupland met haast wetenschappelijke precisie in kaart probeert te brengen. In Vriendin in coma is deze afstand volledig verdwenen. Het ideaal van persoonlijke metamorfose wordt nu omarmd. Het is opvallend dat de bekeringsscènes altijd het slot van een Coupland-roman vormen en een hoog deus ex machina kaliber heeft. Je komt er als lezer zodoende niet achter welke verandering de bekering nu precies bewerkstelligt in het leven van de betrokkenen. Er is een algemene veranderingsdrang, die zich nu weer eens hierop, dan weer eens daarop richt. In de schaarse interviews die journalisten uit Coupland hebben weten te peuteren naar aanleiding van Vriendin, verklaart hij bij herhaling dat zijn belangstelling voor het verschijnsel coma onderdeel uitmaakt van zijn onderzoek naar de menselijke mogelijkheden om telkens weer opnieuw in hetzelfde lichaam te reïncarneren. Wilt u een voorbeeld zijn van iemand die zichzelf herschept, zich onttrekt aan de laat twintigste-eeuwse manier van leven en denken? zo vraagt Coupland ronkend retorisch aan een journalist van het dagblad Trouw en de vermakelijke kronkels van Todd lijken helemaal vergeten te zijn. Religieuze bekering is in Couplands geval uiteindelijk niet veel anders dan de zoveelste gedaantewisseling die een persoon kan ondergaan, alleen nu worden als hulpmiddel geen anabole steroïden of prozac-pillen ingenomen, maar god himself. Zodoende laten zijn religieuze preoccupaties zich heel goed verenigen met het postmoderne idee van het veranderlijke, meervoudige zelf. God is een middel tot restyling van de caleidoscopische persoonlijkheid die aan de westkust zo hogelijk wordt gewaardeerd. Net zoals Lenin (of Bugs Bunny voor mijn part) is Couplands god dus postmodern avant la lettre. Dit verklaart dan ook dat hij min of meer gelijktijdig met Vriendin in Coma een boek heeft kunnen uitbrengen waarin hij weer onbekommerd terugkeert naar de pretentieloze spelwereld van zijn eerdere werken. In het platenboek Lara's Book: Lara Croft and the Tombraider Phenomenon, bezingt Coupland zijn liefde voor de gelijknamige Nintendo-heldin, terwijl hij de lezer tevens trakteert op een uitgebreid arsenaal aan spelstrategieën. God is slechts goed voor één restyling en daarom is hij zo weer van het toneel verdwenen. | ||||||||||||
Literatuur
|
|