Kees Bokweide
Van de leesplank
Nostalgisch griezelen
Zoals iedereen met een medisch beroep word ik bij tijd en wijle uitgedaagd om griezelverhalen op te dissen. De laatste keer was van de zomer, toen ik mijn zwager bezocht op een camping in Noord-Italië. Zijn dertienjarige zoon, Luuk, die er nu al uitziet als een van ijver en ongeduld trappelende jonge accountant, bleef de hele dag doorzeuren over wat hij splatterstories noemde. Zelf heeft hij een smetteloos gebit. Aan zijn eigen tandartservaringen is nog geen boor of tang te pas gekomen.
Natuurlijk had ik hem urenlang kunnen bestoken met plastische details over door tandvlees sijpelend pus, monsterlijk scheefgegroeide kaken en beschrijvingen van de lijkenlucht die opstijgt uit zieke wortelkanalen. Ook met de doodsangst in de ogen van mensen die lang niet geweest zijn of de gevallen die letterlijk drijvend in het angstzweet orgastische kreten van pijn uitstoten had ik hem vast kunnen vermaken. Maar ik gehoorzaam een extra en ongeschreven artikel uit de Hippocratische eed, dat zegt dat ik het lijden dat ik zie, hoe potsierlijk of spectaculair ook, niet mag gebruiken als bron voor vermaak. Ik gaf niet thuis en raadde hem aan zich tevreden te stellen met stripverhalen en horrorfilms.
Aan Luuk en het puberale, fantastische griezelen moest ik weer denken toen ik het debuut las van Ramses Meert, een zevenentwintig jarige Vlaming uit Dendermonde. Hij publiceerde een boek met zes korte verhalen, dat net 110 bladzijden beslaat, onder de titel Otaku. De teneur van de verhalen zou je kunnen omschrijven als Luuk-in-de-aanval. Dus geen vragen naar onsmakelijke gruwelen, maar het opgewonden opdissen ervan in de hoop dat de lezer/luisteraar om genade smeekt of verontwaardigd raakt. Dat laatste is namelijk een belangrijk element in het puberale griezelen. Het is immers de opvolger van het amusement dat kleuters putten uit poep en piesverhalen, en wat oudere kinderen uit schuine moppen, die ze maar half begrijpen. Deel van de pret is het provoceren van ouders, opvoeders, leraren en andere gezagsdragers.
Wat biedt Meert ons zoal? Moord, marteling, vampirisme, kannibalisme en een monsterlijke parasiet die zich dwars door de borst van de levende gastvrouw een weg naar buiten baant. Zoals te verwachten viel zijn het vooral bejaarden, jonge meisjes en kleine kinderen die het moeten ontgelden. In het eerste verhaal duikt een nihilistische opa op, die in een clichématig slecht bejaardentehuis woont. Aan het einde van een uitgelaten Hawaï-feest wordt hij met zijn rolstoel naar een luik midden in de feestzaal gereden. Onder dat luik bevindt zich een afgrond. Wat volgt is een kruising tussen een Maya-mensenoffer, een bonte avond en een balorige vorm van euthanasie: opa wordt met cadeautjes omhangen en in de kelder gekiept. Zelf vindt hij het overigens best zo.
Met dit povere verhaal is meteen het plafond van Meerts vermogen tot levensechtheid bereikt en het is logisch dat hij meteen hierna in een hogere, fantastische versnelling gaat. Een wrede lesbische drugsverslaafde overvalt een shoarmatent en koopt met het buitge-