omgebracht bij diens terugkeer uit de Trojaanse oorlog.
Al in het eerste boek van de Odyssee krijgt Telemachus de koene Orestes dan ook door de godin Athene ten voorbeeld gesteld. ‘Wees even dapper,’ houdt zij Telemachus voor, aan hem verschijnend in de gedaante van de vreemdeling Mentes, een vorst van de Taphiërs.
De jonge en nog niet zo wilskrachtige zoon van Odysseus, die lijdzaam toeziet hoe de slempende vrijers steeds schaamtelozer naar de hand van zijn moeder dingen, ontvangt nog meer nuttige adviezen van de Godin Athene. De Godin, zich opwerpend als beschermster van zowel de vader als de zoon, spoort Telemachus aan een reis te maken - als het ware een miniodyssee - naar Pylos en Sparta, respectievelijk de koninkrijken van Nestor en Menelaos. Bij die twee voormalige strijdmakkers van zijn vader moet hij zien te achterhalen of Odysseus nog in leven is en op weg terug naar Ithaka. Hoe dan ook moet hij, aldus de Godin, uiteindelijk iets ondernemen: ‘Neem zelf de zaken in handen,’ zo dringt Athene aan en zij laat hem de keus tussen list of open strijd. Men zou Hamlet eenzelfde Godin hebben toegewenst, die hem zo effectief tot handelen had aangespoord. In plaats daarvan pijnigt Hamlet zich af met het dilemma of het nu nobeler is te lijden danwel de wapenen op te nemen tegen een zee van moeilijkheden.
Ook in het ‘zandige Pylos’, ten paleize van Nestor, krijgt Telemachus het inspirerende voorbeeld van Orestes ingepeperd. ‘Het is een geluk,’ spreekt de eerwaardige koning tot hem, ‘voor een man, die gedood wordt, dat hij een zoon nalaat; want deze Orestes nam wraak voor de moord op zijn edele vader en doodde de valse Aigisthos, die de daad had bedreven. Even dapper, mijn vriend, moet ook gij zijn, als ik zie naar uw schone en grote gestalte; dan zullen latere geslachten uw lof nog zingen.’
Daarop reageert de jonge Telemachus met het volgende, voor zijn nog weifelende karakter en jeugdige schroom zo emblematische antwoord: ‘Mochten de goden ook mij eenzelfde kracht verlenen om de vrijers te straffen voor hun treurige misdaden en de roekeloze overmoed, die zij bedrijven. Maar zulk een geluk hebben de goden mij niet beschoren, mij noch mijn vader; ik ben gedoemd het te dulden.’
In Sparta, te gast bij Menelaos en Helena, maakt Telemachus al een wilskrachtiger en besluitvaardiger indruk. De aansporingen en bezieling van Athene beginnen hier - in het vierde boek van de Odyssee - merkbaar effect te krijgen.
In de boeken vijf tot en met veertien van het totaal vierentwintig boeken tellende epos, speelt Telemachus geen zichtbare rol van betekenis. De lezer krijgt de door Odysseus zelf vertelde omzwervingen te horen, zoals hij die aan het hof van de Koning en Koningin der Phaeaken desgevraagd verhaalt. Maar in de tussentijd, een periode van luttele weken, heeft Telemachus zich van besluiteloze jongeling tot een slimme en voortvarende jongeman ontwikkeld. Hij slaat de uitnodiging af om langer in Sparta te blijven dan nodig is. Zodra hij van Menelaos heeft vernomen over zijn vaders omzwervingen en diens onvrijwillig verblijf bij de nimf Kalypso, neemt hij vriendelijk maar beslist afscheid. De aandrang die er door de vorst van Sparta op hem wordt uitgeoefend om nog een dag of twaalf te blijven, tegenover het groeiende ongeduld van Telemachus, die zijn roeping tot daden nu sterker dan voorheen ervaart, vormen samen een mooi, onschuldig contrapunt van de gedwongen gevangenschappen waarin zijn vader Odysseus jarenlang is vastgehouden op zijn reis terug naar huis.
Ook Menelaos laat niet na om de moedige en doortastende Orestes te vermelden, de wreker van zijn broer Agememnon. Na Athene en Nestor is dat dan de derde keer kort na elkaar dat Telemachus dit voorbeeld nadrukkelijk voorgehouden krijgt.