| |
| |
| |
Peter Buwalda
Over resonantie en parallelle schakelingen; twee romans van Antonio Tabucchi
Heeft het zin om boeken uit te lezen die je niet bevallen? ‘Nee,’ brulde mijn leraar Nederlands tegen het meisje aan zijn tafel, alsof ze zojuist de roman officieel had doodverklaard. Terwijl ze zich alleen maar had laten ontvallen dat ze, Max Havelaar was het geloof ik, een vervelend boek vond.
Maar volgens onze leraar moest lezen leuk zijn, desnoods met harde hand. (In mijn herinnering was daarna de beurt aan een klasgenoot die Kees van Kootens Veertig op zijn literatuurlijst wilde zetten. Hoewel hij slim genoeg was om te beginnen met de verzekering dat hij veel plezier aan het boekje had beleefd, kon hij niet vertellen wat de titel betekende.)
Is het echt zinloos om een boek uit te lezen dat je niet bevalt? Soms niet, zou ik hebben teruggebruld. In het geval van de meest recente roman van Antonio Tabucchi bijvoorbeeld, vertaald als Het verloren hoofd van Damasceno Monteiro, leverde volharding zelfs een aardig inzicht op. Om dat uit te leggen permitteer ik me een omweg.
Want wie is Antonio Tabucchi eigenlijk? Op die vraag bestaan een heleboel incomplete antwoorden, dit is er één: Antonio Tabucchi zou je een Italiaanse Arthur van Schendel kunnen noemen. De romanticus Van Schendel verkeerde als hij aan het schrijven was met zijn hoofd graag in ‘dat andere land’, en jarenlang was dat Italië. Toen hij nog in Nederland woonde, liet Van Schendel zijn boeken afspelen tegen de dromerige decors van Lombardije. Eenmaal geëmigreerd naar Italië installeerde hij zijn bureau op het noorden en begon met het schrijven van gezonde Hollandse romans.
Tabucchi's andere land is Portugal. De flaptekst van zijn meest recente boek vertelt dat hij Portugese taal en letterkunde aan de universiteit van Siena doceert, kenner en vertaler van Pessoa is, en soms een tijdje in Portugal woont. Hij schreef al eens in het Portugees een hommage aan de stad Lissabon (Requiem uit 1991), en hoewel hij voor zijn twee laatste romans gewoon zijn moerstaal gebruikte, situeerde hij ze wederom in Portugal. Pas als Tabucchi emigreert, zul je zien dat hij romans over Italië gaat schrijven.
Met die twee laatste romans, Pereira verklaart (1994) en Verloren hoofd van Damasceno Monteiro (1997) - dat mij dus niet beviel - is iets merkwaardigs aan de hand. Ze horen op een bijzondere manier bij elkaar, op een manier die je de pendant kunt noemen van de geleding van het klassieke vervolgverhaal. Het Italiaanse tweeluik van Arthur van Schendel (die nu toch van stal is) bijvoorbeeld, Een zwerver verliefd en Een zwerver verdwaald, vertoont dat eenvoudige, voor de hand liggende verband: Tamalone, de zwerver die in het eerste boek verliefd wordt, is dezelfde die verdwaalt in boek twee; waar Een zwerver verliefd ophoudt, gaat Een zwerver verdwaald gewoon verder. We zagen het bij Vestdijks Anton Wachter-romans en we zijn bang dat het bij Voskuils Bureau nooit meer ophoudt. Een literatuurwetenschapper zou een dergelijke relatie waarschijnlijk serieel noemen.
In de natuurkundeles op de middelbare school was serieel wel degelijk een nuttige
| |
| |
term, omdat er ook zoiets bestond als parallel: lampjes in een stroomkring kon je achter elkaar plaatsen of naast elkaar - in serie of parallel. In het eerste geval bleef de stroom in beide lampjes even sterk, maar nam de spanning per lampje af. In de parallelle constructie verdeelde de stroom zich juist over de lampjes, trok het tweede lampje de helft van de stroom naar zich toe, terwijl de spanning gehandhaafd bleef.
Een zwerver verliefd en Een zwerver verdwaald zijn in serie geschakeld, dat spreekt voor zich: Tamalones verhaal stroomt door alsof er niets aan de hand is en precies wanneer je allebei de boeken uit hebt, is de spanning eraf. Met Pereira verklaart en Het verloren hoofd van Damasceno Monteiro is het omgekeerde aan de hand - de romans zijn parallel geschakeld. Het verloren hoofd loopt gelijk op met Pereira verklaart, Tabucchi heeft zijn nieuwste boek er langs gespannen. Met als teleurstellend gevolg dat je de spanning van Het verloren hoofd al eens eerder hebt gevoeld, terwijl het verhaal een afgetapte indruk wekt.
Uiteraard zijn er verschillen: Pereira verklaart, geschreven als een opgetekend relaas, vertelt het verhaal van een oudere journalist in Lissabon die eind jaren dertig onder het regime van Salazar tot een verzetsdaad komt. Het verloren hoofd van Damasceno Monteiro, dat in onze tijd speelt, gaat over een jonge journalist die naar Porto wordt gezonden om een moordzaak te verslaan, en volgt het stramien van een whodunit. Het boek begint met een onopgeloste moord, waar Pereira verklaart juist uitmondt in een moord - maar daarmee, om op het cliché te variëren, houden de verschillen op.
De overeenkomsten zetten de toon. Ze springen in het oog op elk niveau, te beginnen met het meest ijle, dat van de sfeer. De ambiance die over Tabucchi's proza hangt maakt de hartslag van zijn personages loom. Beide boeken hebben het ritme van een eenzame vakantie in het zuiden zoals je je die voorstelt: een groot deel van de tijd gaat op aan restaurantbezoek, aan praatjes met kelners, aan het met aandacht en smaak verorberen van vissalades en kruidenomeletten. Tabucchi's personages gaan weg en komen terug op gehuurde kamers, ze luisteren met halve oren naar de secretaresses van hun chefs, sluipen van trappen langs bemoeizuchtige hospita's, en bewegen zich over pleinen en avenues van de Portugese stad, Porto of Lissabon. Tabucchi heeft ze belast met het fysieke leven van dag in dag uit.
De gedachten en gesprekken worden in hoge mate bepaald door professie en inborst van zijn personages - en die zijn identiek. Pereira uit Pereira verklaart en Firmino uit Het verloren hoofd zijn allebei journalist, niet uit roeping maar om den brode. Ze schrijven allebei voor een krant van bedenkelijk allooi, Pereira voor de kleine nationalistische Lisboa, Firmino voor het boulevardblad O Aconticemento, terwijl beide mannen filosofisch zijn ingesteld en heimelijk hun hart aan de literatuur hebben verpand.
Doctor Pereira, doctor wellicht in de letteren, bestiert de cultuurpagina, waar hij negentiende-eeuwse Franse verhalen voor vertaalt en schrijvers en dichters als Rilke en T.E. Lawrence op herdenkt; Firmino hangt de literatuurtheorie van Lukács aan en werkt in zijn vrije tijd aan een essay over de invloed van Elio Vittorini op de naoorlogse Portugese roman. Dromers zijn het ook, verslaggevers die het laatste nieuws van hun ober moeten vernemen. En zoals het krantendirecteuren betaamt, reageren de krantendirecteuren van Pereira en Firmino allergisch op filosoferende journalisten.
Verder vertonen de romans een stel kruislingse spiegelingen die zó helder zijn dat je ze tot de parallellen gaat rekenen. In Pereira verklaart vindt Pereira, die ik zestig schat, zijn tegenspeler in een jongeman van achter in de twintig, Monteiro Rossi, auteur van een doctoraalscriptie over de dood, die hij aanneemt voor het vervaardigen van in memoriams voor en necrologieën van schrijvers en dichters. Monteiro Rossi doet Pereira denken aan de
| |
| |
zoon die hij en zijn vroeg gestorven vrouw graag hadden gekregen. Zonder het zelf te willen vat hij voorzichtige vaderlijke gevoelens voor hem op.
Monteiro Rossi blijkt een zorgenkindje: tot Pereira's onbehagen levert hij ‘dolzinnige, revolutionaire artikelen’ aan over opruiende, politiek gevoelig liggende auteurs als Marinetti, García Lorca en Majakovski, en ronselt hij in de Aljento soldaten voor de internationale brigades in de strijd tegen Franco, met wie de Portugese regering sympathiseert. Pereira is op leeftijd, corpulent en voorzichtig. Bovendien heeft hij het aan zijn hart.
In het andere boek ondertussen ontwikkelt zich een soortgelijke vader-zoonrelatie. Lopende het journalistieke onderzoek schakelt de krant van de zevenentwintigjarige Firmino een advocaat in om de moordenaars van Damasceno Monteiro aan te klagen. Deze Don Fernando neemt de jonge reporter vaderlijk aan de hand in diens poging de toedracht van de moord te ontrafelen. Net als Pereira en Monteiro Rossi ontmoeten ze elkaar thuis en in restaurants. Don Fernando is zwaarlijvig, niet de jongste meer - ik schat hem zestig - en heeft in het Portugal van de jaren negentig geen reden om voorzichtig te zijn. Wel om eens naar een cardioloog te gaan, want het is onmogelijk om de advocaat niet te laten versmelten met doctor Pereira, in ieder geval fysiek: Tabucchi heeft ze allebei even dik, amechtig en moeizaam ter been gemaakt. Ik heb Het verloren hoofd achteraf doorgevlooid op zoek naar de hartkwaal van Don Fernando, maar ik bleek hem erbij te hebben verzonnen. De advocaat lijdt aan astma.
Dezelfde charme maakt ze innemend: Pereira en Don Fernando gaan als vrijgezel door het leven, zijn op en top gentlemen in hun presentatie, maar onhandig als mannen alleen. ‘Neemt u me niet kwalijk,’ zegt Pereira tegen een dame in een restauratiecoupé van een trein, ‘maar als ik eet knoei ik altijd op mijn overhemd, erger dan een kind, zegt mijn werkvrouw altijd, ik hoop niet dat u mij een provinciaal vindt,’ en knoopt een servet voor. Terwijl Don Fernando Firmino in het andere boek tijdens een maaltijd met gehaktballen en saus onderhoudt over de onafscheidelijkheid van het geheim van het vooronderzoek en de beroepsethiek, schiet een gehaktbal onder zijn vork vandaan op zijn overhemd. Don Fernando bekent: ‘Gehaktbal - overhemd, ook die twee horen bij elkaar, in elk geval wat mij betreft.’
Ook in de diepte communiceren de vaten. Dit zijn romans die draaien om corrupte moorden. In Pereira verklaart wordt de subversieve Monteiro Rossi het slachtoffer van Salazars politiestaat. Een knokploeg van de Guarda Nacional valt de woning van doctor Pereira binnen om de ondergedoken jongen een ‘lesje vaderlandsliefde’ te geven. Ze slaan hem dood.
In het andere boek, dat zich nota bene in het democratische Portugal afspeelt, voert het spoor naar dezelfde Guarda Nacional. De gemartelde, doodgeschoten en vervolgens onthoofde Damasceno Monteiro (waarom weer een Monteiro?) blijkt uit de weg geruimd door een rijksbrigadier, die de spil is van een omvangrijke heroïnehandel.
Pereira treft het klassieke dilemma van de jaren dertig-intellectueel die de maatschappij om hem heen in een onaangename politieke stroomversnelling ziet geraken. In eerste instantie steekt hij zijn kop in het zand, houdt vast aan zijn veilige positie aan de zijlijn. Dat lukt hem aardig, totdat een dramatische gebeurtenis in zijn directe omgeving - de moord op Monteiro Rossi - hem definitief de kolk insleurt en tot stellingname dwingt, tot deelname, tot actie. Pereira gebruikt de literatuur - hij vertaalt en publiceert een anti-Duits, negentiende-eeuws verhaal van Alphonse Daudet dat eindigt met de leuze ‘Leve Frankrijk’ - en tenslotte de journalistiek om een daad te stellen: in een vlijmscherp artikel doet hij kond van moord en moordenaars en sluist het stuk met een list langs de censuur.
Het verloren hoofd speelt in een tijd waarin de intellectueel de achteloze werkelijkheid zelf
| |
| |
Antonio Tabucchi
| |
| |
naar zich toe zal moeten trekken. Aanvankelijk interesseert Firmino zich alleen beroepsmatig voor de moord op Monteiro Damasceno: zijn chef stuurt hem naar Porto voor een sensatieverhaal. Het blijkt een afrekening in het drugscircuit, een uitstekend gegeven voor een eendimensionaal misdaadverhaal, maar het is Don Fernando, de oude advocaat, die de moord, en vooral de foltering, naar een algemener, filosofischer plan verheft. In zijn collegedictaatachtige monologen herinnert hij Firmino aan de Europese maar ook Portugese geschiedenis van dictaturen en onderdrukking, waarin gemarteld werd in naam van de wet, het land, de koning, en in het geval van de Inquisitie: God zelf.
Firmino op zijn beurt mobiliseert met zijn onthullende artikelen de publieke opinie en dwingt de Portugese autoriteiten de hand in eigen boezem te steken - weer is het de journalistiek die potten breekt.
En zo raken die romans te zeer met elkaar verweven. Er zitten te vaak dikke mannen met jonge protégés vissalades te eten, er wordt te veel gebeld met directeurs, en er blijft te veel over dat ik nog niet eens heb genoemd.
Is het erg als een schrijver zichzelf herhaalt? Ik zou zeggen: zolang hij er niet in vervalt. Zonder herhaling kan geen oeuvre gebouwd worden, het strekt een schrijver tot aanbeveling bepaalde motieven en thema's zo nu en dan eens te laten terugkeren, zijn werk wordt er coherent van, lezers en critici gaan zijn vingerafdruk herkennen. Maar hij moet niet overdrijven.
Van twee romans die te veel van elkaar weg hebben is de minste overbodig: als alles resoneert, trilt de zwakste broeder vanzelf stuk.
Een in zijn eenvoud mooi voorbeeld van, in dit geval, parallelle poëzie komt van Karel van het Reve. In zijn roemruchte Huizingalezing tegen de literatuurwetenschap noemt hij ‘Hier ligt Poot./Hij is dood.’ ‘een nogal indrukwekkend gedicht’, terwijl hij zijn eigen creatie ‘Hier ligt Van het Reve./Hij kon niet langer leven.’ als ‘wel aardig, maar toch veel minder goed’ kwalificeert.
Zo zit het precies met Het verloren hoofd van Damasceno Monteiro en Pereira verklaart. Het eerste is op zijn hoogst wel aardig, maar doorstaat de - onontkoombare - vergelijking met Pereira verklaart op geen enkele manier. Pereira verklaart vind ik namelijk een meesterwerkje.
Het valt niet mee om uit te leggen waarom, niets aan het boek baart namelijk opzien op zichzelf. Daarmee behoort het tot de categorie romans die ik de interessantste vind, of in ieder geval de meest raadselachtige: de boeken die onbetwistbaar van uitzonderlijk niveau zijn, maar waarin eigenlijk niets uitzonderlijks valt aan te wijzen. Effect waar je je vinger niet op kan leggen.
Zo zal een student Nederlands met gemak kunnen uitleggen waarom onstuimige romans als Het land van herkomst en De kapellekensbaan op zijn verplichte leeslijst staan. Hij kan aan de slag met verspringende vertelperspectieven, met door elkaar lopende ‘romanwerkelijkheden’, met verstoorde relaties tussen werkelijkheid en fictie, met ‘verwachtingshorizonten’ die doorbroken worden, en wat al niet. Moeilijker maak je het hem door dezelfde vraag te stellen voor de ingetogen boekjes van Elsschot en Nescio. Aan zijn wetenschappelijke gereedschapskist heeft hij niets: er wordt in Titaantjes en Kaas niet doorbroken, versprongen, verstoord of door elkaar gelopen. De kunst zit hem ergens anders, ergens tussen de gewone woorden en zinnen.
Hoe goed ze zich kan verstoppen, de kunst, merkte ik toen ik in het Engels Scott Fitzgeralds The great Gatsby las, een verklaard ‘ingetogen’ meesterwerkje. Geen verspringende vertelperspectieven, geen stilistisch vuurwerk, geen stromen van bewustzijn, maar gewoon een verhaal met kop en staart. Het viel me tegen. Ik vond The great Gatsby wel erg gewoontjes, vlak, een beetje saai zelfs - ik was niet onder de indruk.
Toch moet er, gezien de aanhoudende alge- | |
| |
mene bijval die het boek krijgt, met The great Gatsby iets soortgelijks aan de hand zijn als met romans als Titaantjes, Kaas en - ik zet hem er gewoon achter - Pereira verklaart. Deze zomer zag ik Gatsby in een lijst met de honderd beste Engelstalige romans van de eeuw zelfs terug op een torenhoge tweede plaats. Achter Ulysses en schaamteloos vóór Lolita, Brave new world en The sound and the fury, boeken die je met het meest eenvoudige literatuurwetenschappelijk gereedschap kunt handhaven in elke literaire top tien van de wereld.
Kan iemand mij uitleggen waarom het grafschrift op Poot zo raak is? vroeg Van het Reve in zijn lezing. Het instrument voor de beantwoording leverde hij er zelf bij. Het uiterst lapidaire ‘Hier ligt Poot./Hij is dood.’ moet het uiteraard hebben van bondigheid, stelligheid, directheid, en aardse nuchterheid - dat wist Van het Reve ook wel - maar het parallelle funeraire rijmpje op zijn eigen achternaam laat pas zien hoe bondig, hoe direct, hoe nuchter, en hoe lapidair het origineel eigenlijk is. Van het Reves variant telt te veel lettergrepen, noemt de dood te eufemistisch via het leven, zuigt met het hulpwerkwoord (in poëtisch opzicht) ongewenst sentiment aan.
Kan iemand mij uitleggen waarom Pereira verklaart zo raak is? Dit keer komt het gereedschap van de schrijver zelf.
Tabucchi's Het verloren hoofd van Damasceno Monteiro werpt eenzelfde verhelderend licht op zijn voorganger als het Reverijmpje. En vice versa natuurlijk: de boeken leggen elkaar het verschil uit tussen raak en net naast, tussen brille en matte middelmaat. Alleen al daarom heeft het soms zin om een boek uit te lezen dat je niet bevalt. De omweg is hiermee overigens ten einde.
De grap met het overhemd en de gehaktbal is de enige parallel die in de tweede roman beter uitpakt dan in zijn voorganger. Verder levert Het verloren hoofd van Damasceno Monteiro alleen maar zwakkere varianten, te beginnen in de kern, de uitwerking van de thematiek.
Tabucchi lijkt mij een schrijver met een hoge dunk van de literatuur, een schrijver die vindt dat de literatuur een opdracht heeft, dat het schone in dienst moet staan van het ethische, en daarom zijn vorm kiest als chaperon voor de boodschap - dat maak ik tenminste op uit Pereira verklaart en Het verloren hoofd.
Wat moeten wij van Antonio Tabucchi? Hij wil dat we ons verzetten tegen wat Don Fernando in een van zijn juridisch-filosofische exposés bestempelt als de Grundnorm. Dat is een mooie boodschap. De Grundnorm: de in God, wet, ideologie, of eenvoudig ‘autoriteit’ geprojecteerde legitimatie om anderen te onderdrukken, te pijnigen of van het leven te beroven; de basis van Eichmanns beruchte Befehlist-Befehl-redenatie.
In Het verloren hoofd vormt de politiepet die legitimatie, in Pereira verklaart het gehele regime van Salazar. Don Fernando blijkt in staat om van ontmaskerde schijnprocessen de namen van de beulsknechten op te sommen - ‘Weet u waarom?’ vraagt hij aan Firmino. ‘Omdat martelen onder de individuele verantwoordelijkheid valt, gehoorzaamheid aan een bevel van hogerhand is onduldbaar, te veel mensen hebben zich achter die miserabele rechtvaardiging verscholen en zich daarmee wettelijk afgeschermd, begrijpt u? Zij verschuilen zich achter de Grundnorm.’
Het is aardig om te zien hoe Tabucchi zijn personages naar het verzet tegen die Grundnorm loodst, hoe hij het kleine verhaal van hun levens in contact brengt met het grote verhaal van de geschiedenis - want daar is hij natuurlijk op uit. Het verloren hoofd mag dan geschreven zijn als een detective, Pereira verklaart alsof het een procesverbaal is, dit zijn schijngestalten: Tabucchi wil er literatuur van maken door beide particuliere moordverhalen naar dat algemener niveau te tillen waarvan al even sprake was. In Pereira verklaart doet hij dat heel behendig vanuit zijn hurken, in Het verloren hoofd vanuit zijn rug.
Het vaak ontroerende kleine verhaal in Pereira verklaart is dat van het afzijdige leven van de zwaarlijvige journalist, het grote verhaal dat
| |
| |
van de dictatuur om hem heen. Die drukt op zijn bestaan als een oceaan op een lekke onderzeeër: er komt een moment dat het water niet meer buiten te houden valt. Als Monteiro Rossi om zeep is gebracht, moet Pereira zoals gezegd wel kiezen tussen meelopen of in opstand komen, het kleine verhaal wordt het grote. Er valt voor Tabucchi eigenlijk niet zoveel te tillen, hij laat zijn boek het werk doen zoals een goede voetballer de bal.
Dat is wel anders in Het verloren hoofd, waar de graanjenever niet uit het rijpe koren van de dictatuur kan worden gestookt, maar van een banale drugsmoord moet komen - ook een klein verhaal natuurlijk, Miami Vice in Porto. Wat doet Tabucchi? Hij laat het moordverhaaltje verliteraturen door een theoreticus, een moralist, een filosoof, die de ondankbare taak krijgt om Firmino uit te leggen hoe verkeerd het is om de medemens om zeep te brengen. Don Fernando wordt zijn leidsman.
Voor ik het argument tonen-is-beter-dan-zeggen inzet: er zijn romans waarin leidsmannen fenomenaal uitleggen. Settembrini bijvoorbeeld, op de Toverberg waar niets te beleven viel, maar ik moet nu vooral denken aan een hoofdstuk uit een ander boek van Thomas Mann: Ontboezemingen van de oplichter Felix Krull. Het hoofdstuk waarin Krull in de trein naar Lissabon dineert met de man met de ogen als sterren, professor Antonio José Kuckuck, die tijdens het eten een dertig pagina's lang paleontologisch vertoog over het ontstaan van de aarde afsteekt waarnaar je alleen maar ademloos kunt luisteren.
Als je leest hoe Tabucchi zijn Don Fernando tijdens het eten een boom laat opzetten over de eventuele binaire bouw van de kosmos, ga je geloven dat de Mann-passage hem geïnspireerd heeft. ‘Ik ben geen Thomas Mann,’ zegt Pereira in het andere boek, in een andere trein, en een andere context, en helaas geldt dat ook voor Antonio Tabucchi: hij is geen Thomas Mann. Het lukt hem niet Don Fernando echte intellectuele noten te laten kraken.
Die onmacht wreekt zich in de finale.
In Pereira verklaart mag dat eindschot er zijn: de scène met de moord op Monteiro Rossi, het moment waarop de duikboot bezwijkt en implodeert, is aangrijpend. Pereira, de gentleman, de man of letters, de vertaler van Maupassant - uitgerekend hij krijgt een knokploeg van de politieke politie op bezoek. Het pistool op zijn slaap, de smerige beledigingen aan zijn adres, de klappen in zijn gezicht, de gesmoorde kreten van Monteiro Rossi in de slaapkamer - het is de verlammende inslag van de dictatuur in Pereira's leven. Het doet fysiek pijn als je die bladzijden leest.
De finale van Het verloren hoofd moet Don Fernando's finest hour worden: hij mag de moord op Damasceno Monteiro in de rechtszaal eigenhandig naar het hogere plan tillen. De advocaat verdedigt het slachtoffer in een pleitrede die ons, hadden we hem te horen gekregen, aan zijn lippen had laten hangen, die onze kijk op de rechten van de mens voor altijd veranderd zou hebben. Maar we krijgen die rede nooit te horen.
Niet in zijn geheel althans, want Tabucchi doet iets raars. Hij laat ons de rechtbankscène niet live bijwonen, noch krijgen we hem in parafrase naverteld door Firmino - nee, de journalist heeft het betoog van zijn meester opgenomen op een voicerecorder. En wat wil? Het apparaatje heeft gestoord, zodat slechts flarden van Don Fernando's pleidooi bewaard zijn gebleven. Je gelooft het niet, maar twaalf pagina's lang schotelt Tabucchi ons losse alinea's, zinsneden, woorden en namen voor, afgewisseld door grote blokken wit.
Suggestieve literatuur! Maar van de verkeerde soort. Filosofische zinsneden, intellectuele rafels suggereren een advocaat met ogen als sterren, maar hij kijkt ons niet aan. Loze boektitels, niet waargemaakte referenties aan Kafka en Camus, krachttermen als ‘deontologie’ en ‘metafysische revolutie’, retorische flarden zonder verband. Het lijdt geen twijfel wie zich hier vertilt: niet Don Fernando, maar de schrijver zelf. Tabucchi gaat door zijn rug.
Dit verschil tussen climax en anticlimax
| |
| |
wordt in de hand gewerkt door de uitwerking van de details. In parallelle schakelingen spelen detailkwesties een grote rol, dat blijkt wel uit de Reve- en Pootversjes. Dat op Van het Reve blijft bijvoorbeeld al achter bij Poot-is-dood omdat ‘dood’ staand rijmt, waar ‘leven’ en ‘Reve’ minder vierkant wegglijden.
Een dergelijk kwaliteitsverschil zie je, om weer een voorbeeld te geven, in de nostalgische trekjes die Pereira en zijn alter ego Don Fernando allebei bezitten: Don Fernando verhaalt Firmino ongegeneerd over zijn prettige jeugd op het platteland en neemt de jongen zelfs mee naar de boerderij waar hij groot werd gebracht door zijn grootmoeder en een min die Mena heette. ‘Al met al zijn dat mooie herinneringen,’ zegt Firmino schaapachtig, en wat moet hij anders?
Hoeveel subtieler mijmert doctor Pereira. ‘Hij begon te staren naar de palmtakken die bewogen op de wind en hij dacht aan zijn kinderjaren. Een groot deel van de middag bracht hij zo door, denkend aan zijn kinderjaren, maar dat is iets waarover Pereira niet wil praten, want het heeft niets van doen met deze geschiedenis, verklaart hij.’ Praten doet Pereira wel met het portret van zijn jonggestorven vrouw. Als hij reist, ligt het lijstje in zijn koffer, boven op zijn overhemden en met de beeltenis naar boven, omdat zijn vrouw tijdens haar leven al kortademig was. Beter kun je een ongehuwde lezer het weduwnaarschap niet laten voelen.
Een ander punt is het evenwicht tussen ernst en ironie. In Pereira verklaart manoeuvreert Tabucchi zich in de comfortabele positie dat zijn grote verhaal zo loodzwaar is dat hij in zijn kleine verhaal ter compensatie vooral veel moet ironiseren. Dat gaat hem uitstekend af. Van Pereira maakt hij dan wel een intellectueel, maar een intellectueel op zakformaat, een die zich aan derden voorstelt met vermelding van zijn titel, die de literatuur laat ophouden in de Franse negentiende eeuw, die overtuigd katholiek is en zich zorgen maakt omdat hij niet kan geloven in de wederopstanding des vlezes. ‘Wel in de ziel,’ laat Tabucchi Pereira al op de tweede bladzijde denken, ‘jawel, want hij wist zeker dat hij een ziel had; maar al dat vlees van hem, al dat vet dat zijn ziel omgaf, dat niet, dat zou niet terugkeren om weder op te staan, en waarom zou het ook?’ - en steekt hem meteen in zijn zak. Hij stelt zichzelf en zijn lezers boven Pereira, we kijken hem op de kruin, we zijn hem intellectueel de baas, en dat maakt de zwetende dikkerd aandoenlijk én verteerbaar.
Verteerbaar omdat een hedendaagse schrijver moet oppassen met begrippen als onderdrukking, engagement, keuzes en vuile handen maken, omdat hij in een oogwenk in het karrenspoor zit van de littérature engagée zoals Sartre en De Beauvoir die eind jaren veertig maakten en voorstonden. Ontdaan van die heilzame ironie zou Pereira verklaart, alleen vijftig jaar te laat, geschreven kunnen zijn op een Parijs terras in 1947.
Die loden ernst komt in Het verloren hoofd volledig op de schouders van de advocaat terecht. Don Fernando steek je niet zomaar in je zak, en zijn intenties en inspanningen stroken met de opdracht die Sartre in zijn Qu'est-ce que la littérature aan de schone letteren meegaf: literatuur moet de maatschappij verbeteren. Wellicht daarom haalt Don Fernando in zijn slotpreek tegen de Grundnorm In de Strafkolonie erbij, Kafka's macabere verhaal over een ingenieus martelwerktuig, een tekst die niet geschreven is om de wereld te verbeteren en zich daar volgens mij ook niet een-twee-drie voor leent.
In Pereira verklaart krijgt de literatuur weliswaar diezelfde rol toebedeeld - het al dan niet publiceren van politiek gevoelige teksten is het hele boek door aan de orde - maar wordt tegelijk subtiel gerelativeerd, net even uit het lood van de heilige ernst gebracht door het koddige bestaan van doctor Pereira. En dat is precies wat zo'n post-existentialistisch boek (excusez le mot) nodig heeft.
Ten slotte heeft het spel met de genres dat Tabucchi in beide boeken speelt tegengestelde effecten. Pereira verklaart vermomde hij zoals
| |
| |
gezegd als een procesverbaal, of althans als een door een derde opgetekend relaas, Het verloren hoofd als een crime story, maar beide met de afdankertjes uit oma's verkleedkist op zolder. Als detective heeft Het verloren hoofd niets om het lijf, het boek wordt geen moment spannend, en voert om de plot te ronden in het slothoofdstuk een over het hoofd geziene getuige op - wat de roman zacht gezegd niet ten goede komt.
Ook door de vermomming van Pereira verklaart kijk je in één oogopslag heen. De vorm suggereert dat Pereira een mondelinge verklaring aflegt over de geschiedenis met Monteiro Rossi, een verhaal dat door een notulist ter plekke zou zijn opgeschreven. Maar om werkelijk gestalte te geven aan die illusie is de roman veel te gedetailleerd, en sjoemelt Tabucchi te vaak met het vertelperspectief. Niettemin werkt de relaas-constructie - want dat is het, een constructie - gunstig op het geheel.
‘Pereira verklaart dat hij met hem in contact is gekomen op een zomerdag,’ begint het boek, en om de zes, zeven zinnen - zinnen die in elke normale roman hadden kunnen staan, scenische zinnen, zinnen uit dialogen - volgt een zin waaraan dat ‘verklaart Pereira’ of ‘Pereira verklaart’ bungelt, zoals een wormvormig aanhangsel aan een blindedarm: zonder aanwijsbare functie.
Maar met een grandioos effect. Doordat we er op deze bijna monomane wijze telkens aan herinnerd worden dat de journalist zijn eigen verhaal navertelt, zichzelf dus ook nog eens op de kruin kijkt, treedt er een vreemdsoortige vertraging op, krijgt dat lome bestaan een extra reflectie - een echo die mooie, volstrekt unieke zinnen oplevert. Zoals deze slang die zichzelf in de staart bijt: ‘Pereira verklaart dat hij niet weet waarom hij dit zei, misschien gewoon omdat hij de portierster en de politie van Salazar verafschuwde, het is een feit dat hij het had gezegd voor hij het wist, maar het was niet om voor een quasi-medeplichtige sfeer te zorgen tussen hem en de jongen die hij nog niet kende: daarom was het niet, zijn precieze drijfveer kent hij niet, verklaart Pereira.’
Waarschijnlijk geeft Pereira verklaart zijn echte geheim al prijs in de titel, iets wat je ook zou kunnen zeggen van die werkjes van Nescio en Elsschot. Het ge-verklaar van Pereira vind ik een vondst ter grootte van Titaantjes als titel voor een boek over jongens met grootse jongensdromen, ter grootte van het in 1933 - dat zwarte jaar - schrijven van een roman over de handel in kaas.
Antonio Tabucchi: Pereira verklaart, Amsterdam: De Bezige Bij 1995.
Antonio Tabucchi: Het verloren hoofd van Damasceno Monteiro, Amsterdam: De Bezige Bij 1999
|
|