| |
| |
| |
Robert Gernhardt
Vier klaagliederen
I
De hond
Volmaakt was hij, de hond, zijn lichaam
volmaakt van bouw. Om zijn beenderen,
volmaakt van vorm, lagen spieren,
zo volkomen doelmatig, dat ieder die naar hem keek,
naar de hond, volledig verkocht was.
Omdat over de botten van de hond, volmaakt,
en over zijn spieren, volledig zichtbaar,
vel strak gespannen was, volledig onzichtbaar,
want door kort, zwartglanzend haar
volkomen bedekt. Op de poten na.
Volstrekt ongewone poten.
Een sneeuwwitte ondergrond, ebbenzwart
gemarmerd. Geen wonder dat dit teefje,
de volmaakte Circe, ook diegenen niet koud liet,
die anders volstrekt niet geïnteresseerd waren in honden.
Hoe anders de anderen! Die waren volkomen
gedeeltelijk buiten zichzelf, gedeeltelijk het hierover eens:
Prachtig, iets van zo'n volmaakte pracht
te mogen zien! Ze riepen het uit,
zich bukkend en dan: Wat is dat nou?
| |
| |
Dat daar? Dat plekje? Dat begon vier weken geleden,
volkomen onschuldig, misschien met die teek.
Eerst volgezogen, daarna verdroogd,
de vinger wipte hem eruit en streek
over de open plek, als om hem te sluiten.
Volstrekt onbeduidend, dat stukje bloot.
Eerst niet groter dan een pfennig, daarna had een groschen
het volledig kunnen bedekken,
dat volkomen kale plekje aan de
volmaakt gewelfde linkerflank.
Nou ja, u hebt natuurlijk volkomen
gelijk als u tegenwerpt: Een groschen redt het niet.
Niet meer. Het stukje bloot groeide uit tot een markstuk,
een tweemarkstuk, een vijfmarkstuk. Volkomen onzeker
of dat zo doorgaat. Eén ding is zeker:
Kan mijn ogen niet van de plek afhouden.
Volkomen gebiologeerd door dat stukje bloot,
zie ik de glans niet van de vacht die er nog wel is,
niet de spieren daaronder op de volmaakte botten,
zie alleen de volkomen naakte huid.
Rood gerimpeld, rond als een oog.
Trouw kijkt de hond, volkomen gevoelloos
gaapt het verval. Zo kijkt het je aan, vanuit al dat
volmaakte: Wacht maar, straks
beheers ik het veld volledig.
| |
| |
| |
II
De kat
Toen ze voelde dat het haar tijd was
kwam de kat nog één keer binnen.
Ze lag te spinnen en te stinken tot het middaguur,
toen haalde de dierenarts haar op.
Drie uur later belde hij:
Er was helaas niets aan te doen.
Het zat al in de longen en de kop -
of hij haar een spuitje geven mocht?
Weer vier uur later bij het avondlicht
groeven ze samen een graf.
Hij kon niet nalaten op te merken
dat de schop licht de grond in ging.
Een uur lang, op de warmste avond van het jaar,
wachtten ze op de dierenarts.
Zij deed de afwas, de eenzame hond van de buren blafte,
hij wreef over zijn zere hand.
Hij zei: ‘We hebben gedaan wat we konden.’
Toen hoorden ze beiden een auto aankomen
In de plastic zak moesten gaten worden geknipt,
Die zouden na enige uren vrijkomen -
Hij pakte de zak, zij de schaar.
De stank in de auto was schrikbarend geweest,
‘allucinante’ zei de arts,
nu, uren later, rook hij het nog.
Hun beiden verging het net zo.
| |
| |
In Italië moet je volgens de wet
dode dieren laten vernietigen.
Maar een graf op het land ís mooier...
‘Het is al een uur klaar.’
Het was een warme avond. Nog urenlang
haalden ze herinneringen op aan de kat,
haar jarenlange komen en gaan
met altijd dezelfde grandezza.
‘Vier dagen geleden was er aan haar hals nog niets te zien.’
‘We hebben haar uit haar lijden verlost.’
‘Dat ze naar ons toe kwam in haar laatste uur!’
‘Alsof ze wilde zeggen: doe iets!’
Hij herinnerde zich al zijn kattenbegrafenissen:
‘Drie hier en twee in Duitsland.’
Zij herinnerde zich andere laatste kattenuren.
Geen van beiden dacht nog aan de stank.
Zij ging naar bed. Hij dronk de fles leeg,
toen viel zijn oog op zijn knie.
Wat een glad vlees! Hij zou er
met andere ogen naar kijken van nu af aan.
| |
| |
| |
III
De cipressen
Had nooit gedacht dat ik me er bij neer zou kunnen leggen
dat ook de cipressen achter ons huis
eens zouden sterven. En nu doen ze het.
Heb, ach, hoe vaak in al die vijfentwintig jaar,
nog maar net voor het huis met de auto gearriveerd,
bang omhoog gekeken: en de cipressen?
Had lang het gevoel: rondom ons, daar wordt gestorven -
de cipressen achter ons huis
overkomt dat niet. Maar dat was bedrog.
Verloren eerst alleen twijgjes - wie let erop - hun naalden,
nu zijn het al takken. Hele kruinen rijzen
als skeletten omhoog. Arme cipressen!
Heb natuurlijk vaak genoeg nagevraagd
of ze gered konden worden, de cipressen.
Altijd was het antwoord: Nee, dat kan niet.
Onverslaanbaar zou het verbond zijn van zure regen,
schimmelziektes en aantasting van het immuunsysteem -:
‘Denk alleen maar aan het verkeer!’ Ik dacht:
Had nooit geloofd dat ik er nog eens medeplichtig aan kon zijn
dat het met de cipressen achter ons huis,
honderd jaar oud, slecht gaat. En nu ben ik het.
Heb een auto. Heb een huis hier. Had goede redenen
jaar in jaar uit hierheen te komen. De cipressen
waren beter af: waren al in Italië.
Waren slecht af: hoe vaker ik naar het land van mijn dromen raasde,
hoe zichtbaarder het verval van de cipressen werd:
‘Zie ons sterven!’ ‘Ach ja, ik zie het wel!’
| |
| |
Heb lijdelijk toegezien hoe het twintig jaar geleden begon,
het sterven van de cipressen, zag hoe het voortschreed,
onstuitbaar. Blijft nog de stille hoop:
Gaat de sloop van de cipressen net zo traag door, dan heb ik
grote kans eerder in het gras te bijten:
Eerst sterft de mens, dan - of zoiets.
| |
| |
| |
IV
Frieder
IJsregen. Sinds ruim een jaar
niet meer meegemaakt. Net als toen
die zijn slapende baas wakker maakt
bij de warme kachel. Net als vandaag
klauwde ik toen langs de beijzelde
tuinhekjes, voortgetrokken
door mijn glibberende hond. Hij zag
Frieder het eerst. Bijna waren wij
op de hoek van de Melemstrße
geglibberd, Frieder en ik.
Ik stelde hem de hond voor: ‘Dit is Bella.’
‘Bella? Zo heet onze hond
ook!’ ‘Wat een grappig toeval,
Frieder! En verder? Hoe is het met je?’
‘Goed. Ik woon sinds kort
in Ortenberg. Ken je dat plaatsje?’
‘Ja zeker. Heel leuk. Vooral de
Schloßberg.’ ‘Daar woon ik!’ ‘Ga weg!’
‘Nee echt! Kom eens langs!’ ‘Graag!’
‘Met Bella!’ ‘Met Bella! Dan zul je
zien dat jij niet de enige
Bella bent, Bella!’ ‘Tot ziens dan!’
‘Ja, tot ziens!’ ‘Ciao Bella!’ ‘Dag Frieder!’
En lachend en glibberend namen
wij afscheid, Frieder en ik,
| |
| |
voor altijd. Het overlijdensbericht
las ik in het Zuiden, het werd me even
koud om het hart. Ik vroeg me af:
wat zou hem geveld hebben,
die Frieder? Wat heeft hem genekt
Nu weet ik het. Niet zo trekken, Bella!
Hoe komen wij ooit nog heelhuids thuis?
Vertaling: Gerrie Bruil en Guus Middag
|
|