Maar in zijn ijver om te scoren heeft Vervaeck het fluitje niet gehoord: het is een duidelijk buitenspeldoelpunt. Want ik verwees niet naar het verhaal; ik gebruikte de naam Elckerlyc alleen om een type personage aan te duiden.
‘Verhaal boven personage, actie boven bespiegeling, het klopt slechts zeer ten dele,’ concludeert Vervaeck. Goed - ik wil best toegeven dat ik nogal generaliserend en speculatief te werk ben gegaan, en dat de zaken waarschijnlijk ingewikkelder liggen dan ik ze heb weergegeven. Maar Vervaeck bestrijdt mijn ideeën op een manier die voorbijgaat aan de eigenlijke kwestie: de vraag wat er in de roman eigenlijk met het verhaal (in de zin van een pregnante handeling) is gebeurd. Hij heeft zich zo vastgebeten in mijn schandelijke veronachtzaming van zijn geliefde postmoderne auteurs dat hij volstrekt over het hoofd ziet waar het mij in dat stuk eigenlijk om ging.
Daar komt bij dat zijn perspectief zuiver literair blijft, terwijl ik nu juist een poging deed om de zaak in een breder perspectief te zien. Ik probeerde de roman als verhaaltype te vergelijken - niet zozeer met ‘preromaneske’, maar met preliteraire verhalen. Dat leek me nuttig om te kunnen vaststellen wat er eigenlijk veranderd is in onze perceptie van verhalen.
Vervaeck negeert dan ook mijn opmerking dat de eisen van het verhaal op een gegeven moment in botsing komen met de eisen van de literatuur: dat de literatuur geen cultuur van vertellers meer is, maar een cultuur van schrijvers die persoonlijke belangen hebben bij wat ze vertellen. Het overleven van het verhaal wordt dan ondergeschikt aan het overleven van (de reputatie van) de schrijver, bijvoorbeeld.
Het is voor literatuurvorsers als Vervaeck misschien moeilijk voorstelbaar, maar er bestaat geen literair monopolie op het verhaal. Het is een medium dat stamt uit schriftloze tijden waarin het mondeling werd overgeleverd. Dat betekende dat het onthouden moest worden, en dus een vorm moest bezitten die zich makkelijk in het geheugen prentte.
Die tijden zijn sinds lang voorbij, en een paradijs is er vermoedelijk niet mee verlorengegaan. Het verhaal heeft die tijden overleefd en zich steeds aangepast aan nieuwe vormen van overdracht, hetzij schriftelijk of in beelden (strip, film etcetera). Maar niet zonder zelf ook van aard te veranderen.
Dat is wat mij interesseert: wat heeft bijvoorbeeld een genre als de roman met het verhaal gedaan? Als je je zulke vragen stelt, zijn generalisaties moeilijk te vermijden. In mijn stuk zette ik de roman af tegen het preliteraire verhaal. En simplist als ik ben in fundamentele kwesties: mij leek de onthoudbaarheid en de navertelbaarheid van een verhaal een betrouwbaar criterium om te bepalen in hoeverre romans er eigenlijk nog in slagen een goed verhaal te vertellen.
Wat dat betreft zijn mijn literaire leeservaringen niet erg hoopgevend. De romans waarvan ik, pakweg een maand na de lectuur, nog een overtuigend resumé kan geven - iets dat de naam ‘verhaal’ verdient - zijn nogal schaars.
Daarom ben ik ook niet erg onder de indruk van de concrete voorbeelden waarmee Vervaeck mij wil weerleggen. Want die boeken - waarvan ik er ook wel een paar gelezen heb - voldoen evenmin aan dat criterium. Wat overigens niet wil zeggen dat ik het geen interessante boeken vind (literaire kwaliteit was niet aan de orde).
Vervaeck identificeert het literaire verhaal met het verhaal tout court - en dat lijkt mij een elementaire vergissing. Een verhaal is in oorsprong eerder een sociaal dan een literair fenomeen. Een vorm van overdracht die zich pas door de schriftelijke cultuur tot een kunstvorm heeft ontwikkeld.
Het literaire verhaal functioneert in een heel andere context: als kunstvorm moet het aan andere eisen voldoen en onthoudbaarheid speelt dan geen functionele rol meer, want het is op elk gewenst moment woordelijk te reproduceren. Maar als criterium voor een sterk verhaal is het nog altijd goed bruikbaar: een sterk verhaal is een verhaal dat je bijblijft.