| |
| |
| |
Peter Holvoet-Hanssen
Hond en vos gedichten
Gestolde dissonanten
Opkomst der menshond
Mens
Drinken van de regen en smodderen in de modder
modderen in de smodder, knuffelen in de modder
spelen in de smodder van mijn smodderbed, je
moddermodder van je modders modderbed
Rinaldo Rinaldini ri-ri-roversvorst
syntaxis van Sindbad maar sinken in de pinken
Starbuck staart over de reling, ziet Mary
zijn Kaapse vrouw, missing link
he sees the bright and hollow sky
(terwijl gekscheringen in het toeval
het vliegend tapijt besturen
inslag op labiele luchtstromen
verweven, patroon na patroon)
A van een nieuw alfabet, foton B verandert in C
1 is beweeglijk dus 2 beweegt en tussen 1 en 2
deint de beweeglijke zee, loopt leeg in de oplossing
| |
| |
Het verdriet van Mary als zij kijkt naar het kind dat speelt
met de hond - ik kan hem aardig zien omdat hij aardig is
mijn voeten worden alsmaar langer
papa is Moppie, Moppie is een hond dus papa is een
| |
| |
Optocht
zingt in zijn kist en hij
| |
| |
Kerstmis in Huize Reinaert
Kerstavond. Hoe kunnen Wiener Sängerknaben 500 jaar bestaan?
Knapen met baarden 50 maal langer dan die van Mozes. Ben ik een
oude brompot? Ik zeg razendsnel ‘de meid sneed 6 scheve sneden
brood’ - is dat niet kies - jij praat over jezelf als een geconstipeerde
slak of een slang met de air van ‘ik was de ss-st-staf van M-mozess’
en durft het een liefdesgedicht noemen. Over De Kloof of zo. Fraai
cadeau voor je beminde freule. Zoek liever haar vermiste zakdoek.
Hoe staan haar voeten? Naar buiten gekeerd. Streelt ze je wimpers?
Schrijf het op. Maar nee, je hebt het liever over de malafide liefde.
| |
| |
‘Noord-Amerika: de prairiewolf is zowel wolf, vos als hond - hij
jaagt op kleine dieren zoals konijnen maar steeds is de coyote een
coyote; Zuid-Amerika: de carasissi is zo snel dat hij vogels vangt...’
Zij kijkt naar de zuurstokkleurige wolken. Toen zij klein was, keek
ze naar het groene lichtje van de radio dat glansde als een knikker.
Bij sneeuwlucht zong ze blanke wieken die slaan in hun vlucht en
de hemel is gesloten al honderdduizend jaar.
Te suikerig, taaie haan? Zij zingt het nog steeds met kerst, vreest
dat alles teloorgaat in een neerwaartse spiraal.
Je geeft haar gelijk: de sleutel is gebroken.
Een laatste vlucht? Het vliegtuig geeft haar geen reisgevoel. Dat
zegt toch iets over haar.
‘Rolt een egel zich op om zich met zijn stekels tegen een vos te
beschermen, plast de vos op de egel.’
Beweeg je oren dan lacht ze.
| |
| |
Het vossenlied is geen rusthuismuzak. Het gnuift en snuift in wel en
wee, het viert en troost. De verzen oordelen zonder te oordelen.
Ga op onderzoek voor je ballade. De spiegel houdt je in het oog.
Elk aanknopingspunt helpt. Haar stem. Haar navel, niet de jouwe.
Gestolde dissonanten (‘drijvende doodskisten’) uit: Strombolicchio - uit de smidse van Vulcanus (1989-1998), Prometheus, Amsterdam 1999.
‘Opkomst der menshond’: met dank aan Anna Holvoet, Iggy Pop en Herman Melville.
| |
| |
| |
Ontboezemingen in het vossenvel
Prelude
de schapen lopen door het gras
de koeien springen over de bomen
Ik sliep in een vossenburcht als een rosse rekel met zijn moer
in vuurtorens met lacherige sletjes in rood-witte vuurtorenbedjes
geen visserkoning en toch dronk ik uit de kelk van een zwarte
priesteres met de maan onder haar voeten - zoals Peter Pan
draaide ik de koelste zeemeermin een lekkere loer - ‘Ach mijn
Tijgerlelie, melkwitte Wendy droomt nog van een echte man!’
Wie niet zoekt die vindt, zo krijg je zoals ik een kind dat zingt
over indianen: ze drinken indianenappelsap bij het kampvuur
en de sterren dansen zomaar mee; zij droomt van paddestoelenen
sterrendorp, tatert: ‘Het ganzendorp waggelde heen en weer
's morgens vielen de ganzen in slaap want het waren nachtganzen
ik at eikels en kastanjes in mijn pompoenhuis...’ en piept als een
muis door het raam Janneke Maan, de sterren gaan voor je aan
In scharlaken gaat zij scheep, moge een wolk haar beschermen
want zoals een vos = kat + hond, zo schuilt in de hemel de hel
voor de moeder met de pluim schrijf ik verzen hard en zacht
in haar vacht bijt ik mijn ‘ontboezemingen in het vossenvel’
| |
| |
Fox on the run
Wat heb ik, vlegel en konijnendoder, met honden gemeen? Met
supermelk boerenhofsteehonden?
Toen onze Mop een Mopje was... Ze jagen wel eens op een haasje
maar de kontlikkers aanbidden hun baasje.
De jachthoorn - ik verschans mij als Reynaert in Malpertuus.
Een witte bullterriër, zacht voor de kinderen, verscheurt een rat en
later met blikkerende tanden de kat.
Ik hoor nog de foxterriër hijgen die triomfantelijk de keelslagader
van mijn vader doorbeet. Zie nog de borderterriër die op de jas van
mijn buurman de das knauwde: werd pas afgemaakt toen hij naar de
postbode grauwde en in zijn broekspijp beet.
Versta jij de taal der goden?
Ik lik de wonden van een welpje schoon.
Op de dool, vol wormen en vlooien. Ik leger als een vale rode sjaal
in een heg, brommend en grommend naar elke hond op de weg.
In het wit van de ogen van de boer zie ik hoe hij aan zijn einde
komen zal. Een hartaanval?
Nee, pelgrim. Angst voor de oorlog zal hem aan zijn kar doen
knagen met uitgezakte aars. Zijn dochter, het verbitterd dakloos
hoertje, komt thuis en castreert de hete hond. Steelt de kous met
geld, verbrandt al de schapen op het droge. Ook Blaatje en Dora.
Zwarte kippenpoten steken boven de grond. De stier heeft voor de
laatste keer zijn kloten leeggespoten. De zak bengelt aan de haak
waar eens de eerstgeborene aan hing. In de keuken het journaal.
‘Een kleine karakterfout kan verstrekkende gevolgen hebben...’
| |
| |
Rook in het hol! Op de vlucht van Pristina naar Neprosteno.
1999, grootmoeder prevelt in de kruiwagen.
1919, toen konden we de blauwe lucht nog zien.
De jongen jammeren van de honger.
Vrouw Hermeline kan niet meer voort.
Het vuur in haar ogen is niet meer te blussen. Gisteren liep zij
gillend langs de slootkant. Geen kikker kon haar bedaren.
Dromen komen in de vlammen om, schrik de herfst niet te halen.
Vandaag vang ik een sprinkhaan of een muis. Loop als een kat
achter mijn staart. Maak van proza poëzie. ‘Het beest in de mens
bouwt een huis’ of zoiets. Luchtiger maar niet opgeklopt, een
karavanserai - of graaf helemaal zelf een nest, bekleed het met
uitgelezen verzen voor mijn liefste. 's Nachts waak ik bij de uitgang.
Een kudde zilverwitte wolken met blauwe weerschijn drijft voorbij.
Breng stilte in veiligheid - als een vredig slapende wolkenpluis naar
binnen. Daar ligt zij op een tapijtje van haar.
‘Grote Hond bijt de mand stuk van het oude vrouwtje op de maan.’
| |
| |
Reintje en de liefde
Een cours d'amour, een troubadour knielt voor de troon
niet voor de edelvrouw maar voor haar vossenknepen
de opdracht: elke regel zestien lettergrepen
laat los de jamben, hels en hemels moet de toon
Als een troubadour voor een cours d'amour kniel ik voor haar zetel
niet voor de gravin de Carcassonne maar voor haar vossenbont
vermoed verwantschap in de kraag, schuif met de buik over de grond
lastig om aan de riem mee naar buiten te nemen, vermetel
Zo meet ik haar verdedigingsgordel (een wolf heeft haar belaagd
vermomd als knuffelbeer) en inventariseer haar omgeving
peutert met een tandenstoker restjes kip uit haar beleving
de held uit een ridderroman wordt door bazuingeschal verjaagd
Ik verhaal van een tweegevecht terwijl zij haar nagels knipt, hoe
Ysegrim geen vat had op Reynaert daar de rekel met olie
was ingesmeerd - zij zucht dat zij een speelvogel heeft gekend die
met haar hart ging lopen, ik lijk op hem; zij doet haar ogen toe
Ik zing het verkeerde lied: hoe zevenhonderdtwintig honden
met diamanten tanden het spoor van de foxtrotter roken
een salto, hoe de jaloerse brakken in de afgrond doken
de vos bengelde aan een tak en de meute was verzwonden
Verlies het pleit, heb op de koop toe mijn verwijfde plunje aan
afscheid en ik beken hoe verfomfaaid ik ben, buiten wat geks
tot niets meer in staat - een flakkerende kaars: de vloek van een heks
zegt zij en dan komt het hele verhaal; ik zeg: angst trekt kwaad aan
| |
| |
We rijmen nog wat voort, in de ban van de maan - geïntrigreerd
door de toonaard van mijn ballade (heb ik van een vos geleerd)
volgt zij mij - zonder rijbewijs, schrijlings op haar paard gezeten
zingend en klingend reed zij door het bos
Van honger wordt ze kribbig dus stoppen we bij een nachtherberg
het beest valt door mededogen, fluistert de waard - hij is een dwerg
maar de stamppot smaakt excellent, de bedstee kraakt na het eten
de slaapmuts murmelt si conden bijeen niet comen
Zij heeft de tijd en ik een overladen maag maar cider helpt
bruist als de zee, denk ik; een rank vaartuig door liefde overstelpt
een groene minstreel die geloken ogen bezingt - op het ros
Ik kijk door het zolderraam, de wolken verwolken tot een boot
de wind huilt van de kiel tot de kruistop want de winter gaat dood
deze droom is voor mijn vos, zij gaapt
Schoon lief hoe ligt gij hier en slaapt
|
|