| |
| |
| |
Marc Kregting
Acht gedichten
- Boven de bergen van zout treedt verlies op
in naam. De zoute bergen zijn van steen die
je al had laten gaan. Dat was huiver van de
hoogten, in het specifieke van het van gods
eigen nazaten genoemde vergeven onderland.
Huiddoorlaten jij de leider van al hunner die
niet beter weten dan het gevolg van de eerste
oorzaak, bewogen hebbend in het vriezend oog.
Al verheugt je beminnen dat je bewegingloos.
Zeer koud is het dat je verbrandt en jezelf tot
grote blijdschap stemt. De netten spannen om
je buikje dat anders niet te bruinen is. Waar
dicht je de agaten zon ziet, weet je verhogen.
Tot het nut van het algemeen valt bovendien af
dat er aan je besluiten slijpen die aankomende
tijden lokkend aan je voorbij. Want je kiest.
Hoe je zwenkt, steeds wenkt de weduwesluier -
| |
| |
Pourpre mort!.. J'achète ma gloire
Au prix des mots mélodieux.
- Met je mee het zwichten der extremiteiten,
wat niet echt kuis is. Bepaald van zeden is
het ontbloot. De bolling van je huid af op
springen gemaakt, vorm je gezicht maar in de
plooi, direct valt tevredenheid eruit. Dutch
cake smaakt menig men overheerlijk, trek in
het vervolg rode ogen aan. Het is bijna nacht.
Bannen wil je, veel blijft je echter bij dat
niet totalitair kan. Dan besluit je tot morele
bijstand die je zelfs aanbiedt. Lekker niet je
huid gebold, het zijn de krenten, al heten ze
anders. Men vergat te melden dat je bestegen
wordt door een mug. Verzetsheld is geen stiel,
waar nu aan gaat gewerkt, je trekt je langs
je twee tanden omhoog. Daar staat die zachte
grote montgolfière. Was je voor instappen in
zand, vooral van je samenleving de onderkant.
Zie de maan verkwijnt tot schuim en promoveer
haar tot schutspatroon. Het gelaten zwichten,
tetter je riposteert zonder mitsen en maren -
| |
| |
- Zwerm uit de achtersten, modder je
wijkplaats nooit nee. Je verliest van
letters de geest. Erover zingt men zijn
afgestoken dagen stuk, een bezoedelde
pot een veertje van andermans kier in
bedrading kortgesloten. Je bent ook zo
opgewekt maar niet echt, als men je wilt.
Dat komt van verbintenissen en van wie
het kleine. Schroot zet in staketsels
omslag, ga na smeerlapperij af. Zwijgt
je bekje, van twijgen alleen wordt niets
toegewijd als die veter aan veter strikt
en weet snood koken wreed: ‘Heb het vee
van de rede lief en je moet wijs zijn.’
Een overwinning van symbolen en je bent
geen symbool, opgedoekt een tijd deze -
| |
| |
- Je acteert in het vestzaktheater, ook op de eerste rij.
Men is fiks tegenwoordig en misschien slaat het stuk aan.
Het heet de geschiedenis der generaals, want de kleinste
kwaden kennen een oorsprong die rangen hemeltintig maakt.
Ze zijn maar alleen. Doe het om hunnentwil, vuur het licht
door wansmaak van sukade. Wel is ongehoord dat ze zo van
staatszaken worden vergeven, de dingen kietelen brouhaha.
Waarschijnlijk ben je dan begonnen, de voorstelling gaat
wegens omstandigheden door. Mooi weer betekent een regen
van bommen, en er zijn zoveel mennen die je wilt belasten
in je gewicht verspreid over open ogen. Doch knap let op.
Wees niet te kwistig met muziek, de streek van de lucifer
blindt het uniform geluk, een prima niet eens slechte grap.
Toen kwam er een prins met palen en gingen gordijnen in -
| |
| |
- Stenen vallen te kneden, als je laten
kennen hebt eerst een enig men. Bestorm
gerust het blok van noga, tors of menig
moeilijke opgaaf. Thuis loop je spansels
en daar is het thans. Men timmert toe,
knaagt de pas. Een paar voeten vliegen.
Het is zo'n draak van de lapsus dat je
met de tand op je stank heenkruipt. Het
verhaal zwiept zalig voor een wetsteen.
Door het hier is bewaring genoeg, je de
juffer nog amper kruisjes hoeft te slaan.
Mee met je getakte, weet van kracht van
nederigheid die het wenst verdelgen. Er
scherpt macht in je verder, hoorngrim -
| |
| |
- Eten en steeds eten van zwangere lucht en verder.
Het hoger onderwijs. Dat is rein, waar je verweesd
om wordt. Koek om hulp als de maag knort. Niet elk
men laat zich nemen, maar wil een offer aan de god
die god heet. Paar schoonontdane veren in struiken,
gelegd door pas verorberd en nu al. De tarwekorrel
van volkomen halmte. Als je een prachtstuk kaas dat
haar weerschijn brengt. Het plakt tussen de tanden,
tast aan en bloedt nog niet. Je doet vanzelf alleen.
Ook een steviger vacht om je kop bij geboortetijden,
waaruit vissen om de molensteen te lijmen. Toonde je
eerder zo'n overmoed, zette je? Rots der beschaving,
innerlijk onderzoek met fatale afloop. Wijs maar de
weg uit, een graatje in je keel die beleerd zo nodig.
Van meerjarige smetten vrij je vroedvrouw wilt zijn,
kans op nabloed. Eten elk men kent vroegre meenten -
| |
| |
- Op een toon waar je haast iets van wilt vermoeden
spreek je in jezelf tegen een goede tweede. ‘Zij is
een teem.’ En jij bent van de etensschap en daaraan
ontschilt men zijn ogen, die van langs de mond van
je hand. De goede tweede bestiert het rijk, de schat.
Want zonder gezag wil menig men raar praten uit zijn
bombardon, met veile daden eraan. De etensschap werd
in het verloop bittertafels, zo heel en orgelend naar
het bewaarregister amen. Eerst maar wat amandelvla,
om het appel van de toon niet in ongerede te laten
komen ook. Je hebt al vilten sloffen, daarop welt je
aansprakelijkheid evident vooraf. Planken kun je dus
nu goedgemutst aanleggen boven het nat. Opgetrokken
en vernageld de stem der op toekomst bedachte natie,
of tralie. Dat verstond je slecht door het reiken van
de meet en je dankt god met grote hoon om het verlof.
Af breekt je de kokkerd, bandeloos en vast verbonden,
je bent een zoete naar men van het publiek gevoelen
zeggend koppiekras, zij is een totebel. Er piept iets
omdat er opengaat. Het maakt niets dat je verbastert -
| |
| |
- Rauwrandig, voorheen de modder. Menig men doet dit
en zegt dat en daarover wil je een kenspreuk. Uit je
ongeschoren vel dat zo lekker lubt. Dan doe je dit en
zeg je dat en dient er een andere spreuk. Doortrapt!
Uit hetzelfde vel geboren. Twee spreken elkaar tegen,
dus komt er drie, kern met een koepeltje. Elkeen kan
nu nabij, niemand ziet je toch staan bij de openbare
strijkages van het licht. Zelfs een enkel men nabij,
van je reppend in ik valt en rol je je op. Prikkelend!
In verband met je tederheidsbeginsel dat is verzoord.
Je zorgt echt dat er wordt bekleed, er was sluitpost
die ingestoken nog ongelijmd liet. Potje erbij je het
bericht zijn verdiende doop per formaat. Dit terwijl
je weet dat er door waarheid niet geroerd. Tragisch!
Goddank je inschikkelijk afgehecht, vel op doek dat
fijnzinnige patronen sneed. En banen ook, menig geluk
van men rekt voorheen. De almachtige krul, opstandig -
|
|