| |
| |
| |
Peter Theunynck
De mannenafdeling
Wij dichters
Wij dichters, armzalige schermutselaars
in het slachthuis van de politiek.
In dit land van heldendaden
het hellend vlak van Ronquières
voor het geweten van de staat.
Wij trekken ons aalscholverig
terug in grotten van druipwoorden,
zien bommen, zeggen bloemkolen.
Schijnmanoeuvres zijn ons eerste
en laatste gebaar. Wij komen na
de catastrofe, bestaan de barricade
als alles over is gewaaid,
karige frasen in kaart. Het afblazen
ligt in onze aard, weglatingen,
het verfraaien van ratten en maden.
Wij dichters met vouwmeters
van schoonheid in de zakken,
stoten op woorden als eens of ooit
en hopen dat het vanzelf overgaat.
| |
| |
| |
T.S. Eliot
Ten slotte schrijft ze je een advertentie in de krant.
Je antwoordt met je naam onder een collocatie.
Men hoort de meubels. Het knagen is begonnen,
Tom. Er is geen houden meer aan. Alle deuren
slaan in de nacht. De telkens terugkerende vraag:
‘waar komt de roest op mijn lichaam vandaan?’
De dondersteen van het begin, wat tussen vijver leeft
en zwaan, die bloedgrond blaffend aan je been,
je lakens vermiljoen van de maan, dat praalgraf
mond dat V. voor je was. Je leeft er niet omheen.
| |
| |
| |
Vrachtwagen
Met zo weinig rijnzand in
de laadbak het voorbijgaan
wiens kind nog in de kleren
hangt. Rook in de vingers,
Zijn firma komt ter plaatse
van waarde achter te laten.
Zo drijft hij in de weken
met het email op het staal.
| |
| |
| |
Maxime Van de Woestyne
Terwijl de appelbomen tikkertje standbeeld
spelen in de boomgaard, gedachten bloeien
in bloembakken, de zilverkop de wandelstok
verstandig maakt, terwijl Huguette hem
toelacht telkens als hij in de spiegel kijkt
en schrikt van de vrouw [schoon dat ze is!],
terwijl zijn vader zijn vingers kraakt:
zo vaardig als ze hier over de heuvels
draven, terwijl de specht, terwijl de egel,
terwijl op toast de roggenlever,
terwijl het water naar de lippen, de Grave
een langzaam vod om de tong,
terwijl de camembert zich met de broccoli
verstaat, Maurice zijn Cubaanse sigaren,
zijn laatste jaren door onze conversatie
jaagt, terwijl het onvoltooide linnen om
de laatste olie komt vragen - een oog
ziet al weer klaarder de kleur van de dagen -
terwijl een zendmast zwaluwen vergast,
geen marconist krijgt nog de installatie aan
de praat, zo zit hij daar, sententie op gebied
van mensenkennis, woorden uit te sparen.
Lang leeft in dit Lasne de laatste aristocraat.
| |
| |
| |
Piloot
Achter hoestende motoren loopt
de piloot, duim tegen hendel:
laag luistert het nauw. Hij zwermt
in zijn pak, ook in zijn hoofd
staan parkeerplaatsen leeg,
vanwege uitgevlogen en niet
teruggekeerd. Alles in hem vecht
met het aanzuigende bermgras.
De schroef raakt soms haar stem
kwijt in de grond. Hij vergeeft haar
In de werkplaats broeit het
van de ongedane zaken, de tanden
van de instrumenten blinken.
denken: ‘We zijn te goed voor
het werk van het grondpersoneel.’
| |
| |
| |
Leon Speliers Machinebouw
Achter de inrijpoort staan de cipressen
strak in het gelid. Onder de hofdames
in rood en wit wordt gegniffeld
[wat maakt men mannen al niet wijs].
Dit mausoleum van kleine zelfstandigen
houdt de façade aan het straatkant.
Cirkelzaag en schaafmachine sparen
krachten voor later. De loopkat aan
de ketting slaapt. Hier groeit over de reuzen-
order van de staat een eeltlaag.
De stempels dutten op hun kussen,
de facturen zwijgen over btw/tva.
De enveloppen sparen al jaren stof
om op zakenreis te gaan, maar helaas
geadresseerden liggen niet voor het rapen.
Doe geen moeite om de kluis te kraken,
de heerser van dit huis is commerçant
van indianenverhalen. Er zit zand in zijn
orakel: al wat je vindt zal je armer maken.
Maar als hij 's zondags na het middagmaal
de kustweg kiest in zijn traction avant
gonst het glas van de gazettenpraat.
Tussen Kurzaal en Wellingtonrenbaan
erkent men dit zeldzame zakentalent.
| |
| |
| |
Leonard Woolf
Hij gaat de laatste mijl van haar na,
het laatste uur van haar leven kruipt in zijn benen.
Twee zwanen schrijven liefde in hoofdletters
tussen telefoondraden [zo had het moeten zijn, denkt hij].
Verroest landbouwtuig, vaten, de gewraakte dingen
vormen een haag van eremetaal.
Hij hoort klaver scheuren, de angst van wol voor
prikkeldraad, de laatste geruchten van haar.
Tegen de heuvels spant zich de stilte. De grassen
zwijgen, alleen een paard dat voorbijdraaft.
Daar nadert de brug, hij komt maar niet
dichter bij haar, tot zijn schaduw
het gesmolten lichaam raakt, de uitgezwommen
ziel, het einde van de vaart. Zijn leven keert
niet in haar terug, hij kijkt om
haar in te halen niet op een jaar.
| |
| |
| |
Seamus Heaney
De dag dat Seamus Heaney de Nobelprijs won
voor poëzie werd ik wakker. Jij sliep je schouders
brons van licht. De douche klaterde, de trap kraakte
naar vers brood. De koffie sneedt zich aan de schaar,
liet zich gaan in de glazen bokaal. De brooddozen
schoven geduldig aan. De boterhammen konden
niet kiezen tussen kaas en chocola. Ik kuste je
wakker en viste de kinderen uit hun slaapwaters.
Terwijl de stoom traag door de koffie kroop,
laag na laag tot hij ten slotte als bruin lekwater
in de kan droop, hoorde ik: ‘Seamus Heaney
wint dit jaar de Nobelprijs voor poëzie.’
Toen kwam de man van Tollund in mij neergedaald.
Ik zie zijn leren kop nog schreeuwen in het ven
van onmacht en de logge pen die graaft en graaft,
tot ze op een laag poëzie stoot. De dag
dat Seamus Heaney de Nobelprijs won voor poëzie,
heb ik aan Claus gedacht: of hij op zijn vrouw zat
te wachten, die van de Bazar kwam met zakken vol
ongeloof. Hoe ze elkaar aankeken en hij met
het grootse het-geeft-niet-gebaar het licht in haar
binnenkamer aanstak: de liefde trekt sporen.
In hun schreeuwend ledikant of gewoon tussen
slaapkamerplanten bleef de omhelzing stilstaan.
Een jaar misschien, een jaar nog en het lukt me,
oreerde een stem in een huis van een keel.
Achter in de tuin van het kasteel, waar men
zich stoot aan een steen, schreef intussen verder
| |
| |
aan zijn oeuvre zonder omzien en zonder toneel
de onwillige man. Moge hij zijn graf niet delven
in de autobiografie, want Seamus Heaney
heeft de Nobelprijs gewonnen voor poëzie.
| |
| |
| |
Doel-man
Het is de zeewind die de zon uitblaast,
Het is de potloodlucht, het ribbelwater
Dat niet braaf achter de draad blijft.
Hij weet het en hij waagt zich
Aan het vergeten van het land.
De handen in de zij van het zij zo.
| |
| |
| |
Mi amigo
Dat je onklaar bent voor de vaart
je wil het niet geweten hebben
tot het droogdok je verraadt.
Zilverschub, ongevraagde mangaten,
het water in de longen heeft je
wak gemaakt. Je kiel heeft veel
rivier verdragen. Het verergert met je
lasnaden. Heelmeesters lopen af en aan
met emmers teer en pleisters van metaal.
Er wordt gespuwd, gesneden en gehamerd,
achter maskers word je binnenskamers
vloeibaar van blauw licht, alle gaten
smelten dicht. Je ademt al regelmatiger,
de eerste meeuwen komen met je praten
en je kajuit ruikt weer naar bleekwater.
| |
| |
| |
Probeer
Niet aan morgen te denken.
's Nachts met zand in je ogen,
met iets zachts in je handen.
Een dag zonder varkensvlees,
vis uit de Dode Zee, altijd
monsters te nemen. Prozac.
Van de nood een deugd te maken.
voor de avond en de vrouw
Een nieuwe relatie, een extra
consumptie als de bel is gegaan.
dan de zaak kan factureren.
Geen acht te slaan op sluikreclame.
Op mijn privé-domein te komen,
op foto's met filmsterren te staan.
Bungeespringen, klaverbladracen,
stil te vallen in de Kanaaltunnel.
Duits te spreken in Nederland.
Boterhammen met pindakaas,
of van die roze hagelslag.
in de plantentuin van de Zoo.
Een reactie te ontlokken aan
Dehaene. Paarse kabinetten
te installeren in Vlaanderen.
| |
| |
Met ons vorstenhuis te spotten,
herinneringen uit de Titanic
boven te halen, een Petrus
van een goed jaar te decanteren
in de gootsteen. Het zebrapad
over te steken in het donker.
De mijnenvelden van Laos.
Maar kom daarna niet bij mij
klagen. Ik ben niet aansprakelijk.
| |
| |
| |
De Oostendenaar
De stad is de buik die me behuist
de binnenkant van braille die ik voel,
de geur van braadworst die me braaf houdt.
De wasserettes verdraaien het vuil van de dagen.
Het noga van de nacht koekt aan, de nasleep
van verloren oorlogen. Ook kelderkamers
mogen ademhalen. In de wasem
breken woorden uit hun betekenissen.
Dit is het land van de grondspeculatie.
Wat ziet ze bruin in de gemeenteraad.
Het gekladder van meeuwen aan de kaai,
het slopen van de staat doet niet ter zake.
Men schimpt op vogels van diverse pluimage.
De zee houdt alles in de gaten. Elk etmaal
komt ze om verhalen. Neemt ze mee,
brengt ze onder in kamers van koraal.
Veel van de stad leeft verder onder water.
| |
| |
| |
Herman de Coninck
Grote dichters worden niet
oud zeg je en je laatste sigaret
is nog niet koud of je leeft
je te spreken in verleden
sterfelijkheid als ik je hoor
voor je op dreef raakt, hoe je
kleinspraak in het oor ligt
van de altijd luisterende
grond: je bent toch ergens
koning voor dat je behouden
uit het land der rusteloosheid
|
|