| |
| |
| |
Dirk van Weelden
Suburbane horror
Er is een zwart-witfoto waarop mijn broer en ik, kleuters in identieke winterjassen, op een besneeuwde en bevroren zandvlakte staan. Samen met mijn moeder kijken we in een grote langwerpige kuil van anderhalve meter diep. Op de bodem daarvan steken paaltjes omhoog waarlangs bleke latten zijn getimmerd. In die kuil, zo vertelde mijn vader, die ons verzocht in de kuil te wijzen - wat we zo te zien lichtelijk verbaasd deden terwijl hij afdrukte -, zou het nieuwe huis komen.
Een jaar later trokken we in het huis in de buitenwijk van een middelgrote provinciestad. Alles was nieuw. Toen bij ons binnen het linoleum gelegd was, de meubels hun plaats hadden gevonden en de futuristische kolenhaard met de indrukwekkende naam Bronco Pascha loeide, reed er een bulldozer door de blubber die onze achtertuin zou worden. Het winkelcentrum was nog in aanbouw. Noodwinkels bereikten we over plankieren die wiebelden op de modder. In zijstraten werd nog volop gebouwd, aan nog meer huizen en lage flats. De boompjes waren schriel, de struiken onooglijk, maar aan alles was gedacht. Je kon goed merken dat we woonden in de degelijke uitvoering van een tot in de puntjes uitgestippeld en doorgerekend bouwplan. Ik zou er blijven wonen, naar school gaan en zien hoe de plantsoenen weelderiger en de bomen iets dikker werden totdat ik ging studeren.
Ik wil maar zeggen: aan het woord is geen stadsrat en al evenmin een dorpeling. Zoals de meerderheid van de naoorlogse bevolking in dit land ben ik opgegroeid in wat een buitenwijk heette, de Nederlandse variant van suburbia. En al de vriendjes die ik had woonden in zulke buurten. Geplande nieuwe woonomgevingen voor modale huizenbezitters in tijden van groeiende welvaart.
Uit eigen ervaring kan ik vaststellen dat het mogelijk is in zo'n omgeving prettig te wonen en zorgeloos op te groeien. Daarover gaat het hier niet. Hier gaat het om de verschrikkingen. Alle woonomgevingen kennen hun verschrikkingen. De paleizen en landhui- | |
| |
zen van de rijken bieden naast ruimte, luxe en verfijning de beruchte kilte en eenzaamheid. Traditionele volksbuurten in grote steden gelden als warm en levendig op het verstikkende af, maar zijn overbevolkt, oncomfortabel en vaak ronduit deprimerend. In dorpen en op het platteland woont men in ruimte en rust, maar in betrekkelijke afzondering van de wereld en in een al te nauw contact met traditionele zeden en gewoontes, en onvermurwbare sociale verbanden, die een stille wreedheid aan den dag kunnen leggen.
Althans, zo was het. Inmiddels hebben de naoorlogse welvaart en sociale politiek ervoor gezorgd dat het gemiddelde ook werkelijk de norm is geworden. De gebruikelijke woonvorm van de triomferende middenklasse is een Hollandse versie van suburbia. Buitenwijk kun je het niet meer noemen, omdat vaak onduidelijk is van welk centrum het woongebied in kwestie een buitenwijk is. De oude dorpen en steden groeiden aan elkaar vast en in die nieuwe tussenzones, handig omlijst door autosnelwegen, bestaat het normale Nederland. Daar staan nauwelijks paleizen of landhuizen, niets wat op oude volksbuurten lijkt en het platteland verstedelijkt er automatisch.
Om iets te zeggen over de verschrikkingen van zo'n omgeving is het goed naar de oervorm van de suburb te kijken. Men schreef 1950. Twintig kilometer van Manhattan, in de voormalige aardappelvelden van het landelijke Hempstead, verrees met het verschrikkelijke tempo van zesendertig huizen per dag een stad die geen stad was, maar bij zijn voltooiing 82.000 inwoners in 17.000 spiksplinternieuwe huizen telde. Voor iedere duizend huizen was er een zwembad aangelegd. Er waren vijf scholen en zeven kerken. Op de dominees en de onderwijzers na moest iedereen naar New York om te werken. De stad die geen stad was, heette aanvankelijk Island Trees, maar omdat er maar een handvol miezerige bomen in de modderige vlakte stonden werd de naam veranderd in Levittown.
Volkomen terecht. Het hele project was het geesteskind van één ondernemer, William J. Levitt, die al zo'n kleine tien jaar bezig was zijn revolutie in de bouwwereld voor te bereiden. Veel ervaring en goede ideeën had hij opgedaan tijdens de Tweede Wereldoorlog in de marine, waarvoor hij in moordend tempo vliegvelden en kampementen bouwde op de veroverde eilanden in de Pacific. Zijn visie was, zoals zoveel revolutionaire visies, van een verpletterende eenvoud. Huizen werden volgens Levitt niet gebouwd met hetzelfde moderne industriële vernuft als auto's. Daardoor waren huizen duur. Met de toegenomen welvaart was een auto binnen het bereik van iedere geschoolde arbeider gekomen. Waarom zou dat niet gel- | |
| |
den voor het eigen huis? Een voorwaarde was dat huizen, net als auto's, in massaproductie genomen werden en het hele bouwproces met een militaire doelmatigheid werd uitgevoerd. De huizen moesten simpel en stevig zijn, meer dan vier typen waren er niet. Alles stond of viel met volledige controle over alle details en een exacte timing. Je kocht land, een spijkerfabriekje, een cementfabriekje, een bos in Oregon vol met deugdelijk hout, je legde een weg aan naar de bouwplaats en je zorgde voor bouwvakkers die geen vakbondslid waren zodat ze betaald konden worden naar prestatie in plaats van per uur.
Dat er massale vraag was naar goedkope eigen huizen vlak na de oorlog was niet meer dan logisch. Al die teruggekeerde jongemannen, overwinnaars, hadden alles over voor een nieuw begin. Het land barstte bijna uit zijn voegen van het optimisme en dat uitte zich in sociale en geografische mobiliteit en een flinke bevolkingsgroei. Een eigen huis en een auto, dat was zo ongeveer het walhalla waar alle jonge volwassenen van droomden. Bovendien, zo liet Levitt zich eens ontvallen, had een nieuwe huizenbezitter zoveel aan zijn hoofd dat hij domweg geen tijd had om subversieve of communistische sympathieën te koesteren. Om het goedkope eigen huis in de nieuwe suburb onweerstaanbaar te maken waren de huizen niet alleen goedkoop, Levitt zorgde er ook voor dat de aankoopprocedure tot het uiterste versimpeld werd. Geen vooruitbetalingen, geen kleine lettertjes, geen administratiekosten, geen commissies voor juristen en makelaars. Je zette je handtekening en je kreeg een televisie en een wasmachine cadeau. Daarna kon het inrichten, tuinieren, doe-het-zelven en aflossen beginnen.
Een suburb was dus niet zomaar een adequate woonomgeving, maar per definitie een plek waar het beklimmen van de sociale ladder met een grote sprong voorwaarts begon. Je deed mee in het grote spel der welvaart. In één klap had je alles wat je hartje begeerde, alles waarvoor je vader een heel leven gesappeld had of wat altijd buiten zijn bereik was gebleven. En dat was nog maar het begin. Want een suburb was een doorgangsgebied naar duurdere suburbs, die Levitt meteen na de eerste Levittown begon te bouwen. De suburb in alle soorten en maten was een doorslaand succes. Twintig jaar later woonden er meer Amerikanen in suburbs dan in de oude steden.
Natuurlijk waren er meteen critici, die wezen op de esthetische en sociale gruwelen die met de suburbs in het leven werden geroepen. Huizen uit de koekplank, scholden ze, onder aanvoering van de beroemde Lewis Mumford, in alle opzichten goedkoop en lelijk.
| |
| |
Meer nog dan de eenvormigheid in bebouwing was het de sociale eenvormigheid die het mikpunt van kritiek werd. Allemaal dezelfde leeftijd, hetzelfde opleidingsniveau, hetzelfde inkomen, dezelfde interesses en hobby's, dezelfde kleren en auto's, dezelfde diepvriesmaaltijden uit dezelfde vrieskisten, die voor dezelfde televisieprogramma's werden genuttigd. Dat was de horror die kritische beschouwers zagen in de nieuwe suburbs, de uniforme en geprogrammeerde omgeving van de volledig aangepaste massamens. Aan het feit dat diezelfde massamensen alle reden hadden zich aan te passen, het liefst aan comfortabele omstandigheden, en dat ze daarom de overbevolkte en snel in verval rakende buurten van de grote steden ontvluchtten, hechtten ze geen belang.
Maar dat suburbs iets griezeligs hebben, dat er in die zo efficiënt op comfort, privacy en veiligheid ingerichte omgevingen een stille verschrikking loert, dat heb ik nooit anders dan kunnen beamen. Tegenwoordig is het juist normaal om je, binnen bepaalde grenzen, te onderscheiden met iets eigens en afwijkends. Het aanbod van huizen en te consumeren goederen en diensten is zo divers geworden dat uiterlijke eenvormigheid zelfs onwaarschijnlijk is. Het was iets anders dat me de stuipen op het lijf joeg toen ik een paar jaar geleden in een uitgestrekte suburb van San Francisco per huurauto rondreed op zoek naar het adres van iemand die een auto te koop had aangeboden in de Bay Area-variant van de Via-Via.
Woestijnachtige heuvels aan de oceaan, grote, lage huizen, die omringd werden door weelderig groen, dat met veel leidingwater in leven werd gehouden. De zon scheen, het asfalt zinderde. De kaart die voorhanden was gaf niet altijd uitsluitsel als een kruispunt in zicht kwam en vandaar dat ik veel van de suburb te zien kreeg. Het kwam erop neer dat er vierbaanssnelwegen waren en afslagen. Langs de afslagen stonden de huizen. Alle afslagen eindigden in een minirotonde, oftewel ze liepen dood! Ik begon me voor te stellen dat ik hier woonde, aan een doodlopende afslag, samen met tienduizenden lotgenoten. Het leek wel alsof deze omgeving gebouwd was om te voorkomen dat er iets gebeurde, zo gebouwd dat er alleen een minimum aan samenhang zou zijn en een maximum aan in zichzelf besloten tevredenheid. De wereld bestond hier niet; je had huizen, het winkelcentrum in de verte, de school en de televisie, die fictie uitzond. Het bezoek aan de vrouw die haar auto wilde verkopen, versterkte die indruk. Uit alles wat ze zei klonk een zekere trots dat ze het dagelijks leven tot in de puntjes beheerste, dat alles soepel en storingsvrij liep, maar tegen de wezenloosheid van haar straat en haar huis kon ze niet op, dat zag je ook. Toen de auto bekeken was
| |
| |
en de afspraak nog terug te bellen gemaakt was op een toon die geen twijfel liet bestaan over het feit dat ze met de auto bleef zitten, was er een vreemde, berustende vorm van wanhoop in haar ogen. Haar asblonde haren wapperden in de wind, haar gebruinde, tanige gezicht stond vast in een glimlach, maar op haar voorhoofd stond geschreven: waarom zou ik nog al die moeite doen? Een vertwijfeling die de onverkochte auto als een lullige aanleiding achter zich liet en zijn vleugels uitsloeg over de hele dag, het hele huishouden, de hele suburb, het hele leven. Voor zover het leven bestond hing dat volledig af van haar dagelijkse inspanning om het te organiseren. Deed ze dat niet, dan was er een onmetelijke leegte.
Toen ik wegreed was ik bang. Niet van de vrouw of van de bestuurders van de drie auto's die me tegemoetreden op weg naar de snelweg. Ik was bang voor al die mensen die ik niet kon zien, maar die hier wel woonden en van wie ik me voorstelde dat ze niet zo berustend waren als de vertwijfeling die ik bij de vrouw had gezien toesloeg. Mensen die haar verborgen hielden achter een glimlachende, nonchalante verschijning op de parkeerplaats van het winkelcentrum en in hun ontreddering gekke dingen gingen doen. Die verkeerde combinaties van pillen slikten en zomaar hun kinderen gingen martelen of gif gingen spuiten in diepvrieskippen in de supermarkt, of rustig knutselden aan een bom waarmee ze op een even zonnige dag als vandaag de plaatselijke lagere school zouden binnenrijden. Het was of de strakblauwe hemel op mij zou neervallen. Pas in de drukte en rommeligheid van de stad haalde ik opgelucht adem.
In de jaren vijftig gingen griezelfilms over monsters, gefabriceerd door perverse geleerden of adellijke gekken, liefst in afgelegen oorden en oude kastelen. Of de gruwel werd geleverd door robots, reusachtige insecten van andere planeten of tot leven gewekte vraatzuchtige mummies. Ook hersenspoeling door totalitaire heersers was een geliefd thema. Maar tegen de tijd dat de meerderheid van de Amerikanen in suburbs woonde, in de jaren zeventig, diende zich een nieuw genre horror aan, dat zich helemaal afspeelde in de omgeving die als door en door normaal, vertrouwd en veilig ervaren werd: de suburb.
Bekende beelden uit dit soort films zijn bijvoorbeeld het windklokkenspel dat op de veranda hangt en met maniakale concentratie gefilmd wordt terwijl de wind opsteekt. Of een hand die in closeup een grendeltje wegdraait van een schuifraam op de gang (waardoor later de moordenaar kan binnenkomen). De onherkenbaar
| |
| |
normale auto die steeds voor het huis stopt en weer doorrijdt als onze hoofdpersoon, een meisje van zeventien, een oppas, voor het raam staat en het gordijn opzijschuift om te zien wie er in de auto zit. En natuurlijk de modderige sportschoenen op het met bladeren bedekte gazon, in het donker, vlak voordat de altijd zwijgende moordenaar met zijn hakmes de keuken binnendringt en de puberzoon (in pyjama voor de koelkast voor een glaasje melk) neersabelt. Zulke films (Halloween, Friday the 13th) eindigen altijd met de suggestie dat de moordenaar terug zal keren en met beelden van het doodgewone, opgewekte middenklasseleven van de suburb, kinderen die achter in de wagen met mamma naar het sportveld gaan, elkaar bekogelend met waterballonetjes.
Ik houd niet van deze horrorfilms, maar ik moet toegeven dat ze uiterst effectief op de zenuwen werken. Dat heeft er alles mee te maken dat de omgeving waarin het redeloze kwaad losbarst aanvankelijk wordt opgevoerd als een soort beschavingsideaal, een leefmilieu waarin mensen opgewekt en welgemanierd hun welvarende leven kunnen leiden, waar aan alles gedacht is en voor iedereen plaats. Het toneel waar de gruwelen gaan plaatsvinden is een veilige, geordende binnenwereld, die zich van geen buiten bewust lijkt. Er is niets anders dan dit, want dit is het goede leven, dat is wat al die sportieve en goedbedoelende gezichten uitstralen. De triomf van de normaliteit is zo groot dat er helemaal geen rekening is gehouden met wat voor ontevredenheid, dysfunctionaliteit of invloed uit een andere wereld dan ook. Ieder ander verlangen dan het vinden van een eigen manier om aan dit heerlijke suburbane geluk mee te doen is strikt genomen ondenkbaar. Of nauwkeuriger gezegd, het is vanzelfsprekend een bedreiging, een vijandige kracht waarmee niet te communiceren valt en al helemaal niet te onderhandelen. Het is het onbegrijpelijke, absolute Kwaad. Vandaar dat de moordenaars in deze horrorfilms gezichtloos zijn of gemaskerd, ze zwijgen en hebben weliswaar een menselijke gedaante, maar ze zijn onuitputtelijk, ondoodbaar en bovenmenselijk sterk. Het zijn wraakengelen die geen enkel motief nodig hebben om zoveel mogelijk weerloze suburbiërs af te slachten, domweg omdat ze leven; dat is blijkbaar nergens voor nodig. Iemand zei eens over de suburbs: daar is de buitenwereld uitgevonden. Hier verschijnt die als een hellebeest in mensengedaante.
Misschien zat er voor de jongens die in Littleton met bommen en geweren hun school inliepen en lachend hun vermeende plaaggeesten executeerden wel niets anders op dan zulke hellebeesten te worden. Blijkbaar waren ze niet in staat zich ook maar het geringste
| |
| |
beeld te vormen van een ontsnapping aan het welgestelde suburbia waarin ze zich gevangen en geminacht voelden. Dat ze geen enkele toekomst voor zichzelf zagen blijkt uit het feit dat hun oorspronkelijke plan was om na het opblazen van de school middels gijzelaars een vliegtuig te eisen en aan alles en zichzelf een einde te maken door het op Wallstreet te laten neerstorten. De Trenchcoat Mafia had al evenmin als hun ouders een helder beeld van andere manieren van leven, van de geschiedenis, en ze kwamen niet verder dan het simpelweg omkeren van alles wat in hun leefwereld werd aangeprezen. Vandaar hun verering van Adolf Hitler, hun haat jegens sporthelden, computernerds en artistieke uitblinkers, hun keuze voor een apocalyptische slachtpartij. Maar dat er buiten de cultuur van hun suburb ook werkelijk een wereld bestond, dat lijken ze niet in hun overwegingen te hebben meegenomen. Natuurlijk is de suburb niet de schuld van Littleton. Er zijn al allerlei verklaringen geopperd en er zullen nog wel tientallen theorieën de ronde doen, die proberen overtuigende verklaringen aan te dragen. Maar als symbool voor de verschrikkingen die sluimeren in suburbia is de tragedie van Littleton onovertroffen.
Geen betere omgeving voor het paranoïde vermoeden dat er ieder moment, zonder aankondiging of waarschuwing, iets vreselijks gebeuren kan dan een suburb. Geen gruwelijker plaats om overvallen te worden door de leegte die gaapt onder alle hectische inspanningen een gelukkig en zinvol leven te leiden. Het spreekt vanzelf dat dat zo ongeveer iedereen kan overkomen waar hij of zij zich maar bevindt, maar suburbs lijken wel gebouwd die verlamming op te wekken en als een virus te verspreiden. Ik raak na verloop van tijd in paniek van de bange gedachte dat alle vredigheid en comfort een leugen is, dat ik bedwelmd word door een zoet en giftig gas. Ik weet dat het dom is, want voor miljoenen is het geen leugen. Ik vind dat ik hen bewonderen moet, maar ben te achterdochtig om met hen te willen ruilen.
| |
Literatuur
Jeffrey Eugenides, The Virgin Suicides (De zelfmoord van de meisjes) |
A.M. Homes, Music for Torching |
Bret Easton Ellis, Less than zero (Minder dan niks) en The Informers (De informanten) |
Douglas Coupland, Polaroids from the dead (Polaroids) |
|
|