wijzen naar Startrek en, blijkens een aantekening achter in de bundel, naar een lied uit 1935 van Dorothy Lamour. Ze incorporeren ‘lage’ kunst en betogen dat een persoon inmiddels niet meer in het centrum staat. Het ‘mangelen’ is ideologisch geladen.
Het is net of Roza dit in de slotstrofe allemaal maar traditioneel postmodernistisch gewauwel vindt. Volgens haar eigen ervaring moet dat wel, de logica van haar verbeelding zet haarzelf in het centrum. Een hele reeks van door ouders ten bate van een goede nachtrust opgevoerde dieren deponeert ze in de boekenwijsheidsafvalbak. Weg met de olifant met de lange, verhaaltjes uitblazende snuit, hier met een smakelijk varken. Voor Roza blijft de maan ver weg in de wolken, waardoor ze onbevreesd kan slapen. Sterker, het is een zo bezielend idee dat hij evengoed naast haar mag liggen. In het rozenbed van Roza, een soort gedachtenseks waaraan hij een groot welzijn beleeft. Ook in die zin is de maan ‘in de wolken’.
Vermoedelijk is Roza de dochter van de dichter. Naast het tafereel staat een gedicht dat, getuige de verantwoording bij Dwangbuis van Houdini, is gemaakt naar een improvisatie van Anna Roza Holvoet, vier jaar. Alsof de dichter zijn geluk niet opkan (‘melkboerenhondenhaarraket’ lijkt me een typisch gezinswoord, een amulet). Wel realiseert hij zich meteen dat hij haar capaciteit tot onbevangen kennis heeft verloren. En misschien heeft Roza zelf al ingeleverd: ‘spreken en gebaren kun je laten om met andere werelden / te praten zoals het eens door de placenta werd beloofd.’ Papa heeft in ieder geval schoolgegaan, in zijn poëzie tracht hij weer af te leren, woorden te verstrekken ‘die nog verwant zijn aan de / dingen’. Dit is op zichzelf een houding, een voor mijn part rationeel besluit. ‘Verwondering berust altijd op vooroordelen,’ beweerde Patricia de Martelaere ooit. Je kunt kinderlijk willen zijn, verworvenheden raken nooit helemaal weg.
Het motto van de bundel verraadt dat eigenlijk al:
Ik heb een konijntje, het zit in een kooi,
Het steekt door de gaatjes, zijn snuitje zo mooi,
Dan kom ik met blaren, ofwel een snee brood.
Daar zal het van smullen, maar dan wordt het groot.
Daar komt mijn vader, het konijntje moet dood!
Want in een volgende hok, wordt een ander weer groot.
Het verlies in de hele levenscyclus staat hier uitgeschreven, maar ik doel in dit verband op de wat ik maar noem pedagogische komma in de slotzin. Die is niet strikt noodzakelijk, lijkt ingevoerd voor het ritme en toont zo ouderlijke interferentie.
De inperking van het volwassendom speelt Peter Holvoet-Hanssen in Dwangbuis van Houdini levenslustig uit tegen een explosie van mogelijkheden. Het dwangbuis heeft zo zijn voordelen, het kent geboeidheid in beide betekenissen. De wereld is dermate interessant dat je steeds probeert te ontsnappen. Voor wat betreft de rest van de titel: het was juist de kunst van de legendarische Harry Houdini om gewikkeld in kettingen te overleven. Louter de compositie van de bundel biedt Holvoet-Hanssen al gelegenheid tot anarchistisch varieté: van ‘Ouverture’ over ‘De spelers’ naar ‘De schakels’ tot ‘Het ontbrekende knoopsgat’.
Door deze poëzie als een intiem én op hol geslagen spel moet de leeshouding worden aangepast. Voorzover er binnen een gedicht de wapening van een samenhang is te ontdekken, nopen aanvullingen en alternatieven elders, her en der in de bundel, tot het afleggen van het harnas. De grootste clown bij circus Holvoet-Hanssen is de lezer, die alsmaar valt en opstaat.
Eens kijken wat er gebeurt als ik ‘Roza en de maan’ er nog eens bij neem. Het wordt gevolgd door het gedicht ‘De Maan van de Roos’. De omdraaiing zit ook in het perspectief. De hoofdpersoon is ouder, een koorddanser, een circusartiest dus. Hij kwelt zichzelf ‘met knel-