De Gids. Jaargang 162
(1999)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 447]
| |
Peter Nijmeijer
| |
[pagina 448]
| |
KlankgatFranz Liszt: La lugubre gondolaGa naar eind⋆ Liszt ziet een begrafenis in Venetië.
Wagner staat te schateren aan het raam.
De gondel vaart geschokt verder. Het water
grijnst breed als een lachspiegel, beroerd
door de klanken van hun volkslied. Gelal
uit het hiernamaals. Het carnaval voorbij,
de maskers haast blindelings begraven
in het water, drijvend tussen het afval.
Franz beukt op de toetsen, maar ze zinken
niet. Lange grijze haren zwemmen weg
uit deze eeuw. De gondel deint schokkend.
Richard valt uit het raam van geduld, zijn
silhouet nog net geen leeuw, een stomme film
vol verlangen naar C grote terts. Doof
is slechts het water. De grote canon
van ruisen ingeslikt voor het begon.
Liszt ziet de begrafenis zinken.
Wagner hoort de toekomst klinken.
De gondel vaart geschokt verder.
De maskers drijven naar zee.
(Het water loopt over de rand.)
(Doofstomme terts, niets aan de hand.)
| |
[pagina 449]
| |
Liszt zag een begrafenis in Venetië.
Wagner stond te schateren aan het raam.
Franz liet de begrafenis weerklinken.
Richard zag de toekomst weer zinken.
| |
[pagina 450]
| |
PortretDit is wat het portret zegt: de ziel
moet zo weinig mogelijk bewegen, zij moet
in het gelaat zweven als in een vloeistof,
zich niet tonen, alsof zij niet bestond.
Daarom is de glimlach van de schilder
afstandelijker dan zijn levensgrote hand,
in ons gezicht geduwd, een stuk vlees,
ons haast bespringend vanuit zijn spiegel.
En de diffuse kamer erachter, bezield
met de verbeelding van voorwerpen, dood
in hun doen en laten, maar dreigend
als onweer wanneer er aan hen getornd.
De wind staat bol in de gordijnen,
maar dat is van buiten; wat van binnen
knaagt als een bijtende hand aan
een ziel die niet bestond, vloekt nu.
Het grijnzend portret zweeft tussen glimlach
en grimas. ‘De beten zijn niet te tellen.’
Want de buitenkant grijnst, de binnenkant
knaagt als een onbestaande ziel, bijt
naar een duistere kamer waarin iedereen iemand.
| |
[pagina 451]
| |
Het avondmaalIk kom naar de nieuwe kilo kijken.
Je bent terug uit het hiernamaals.
Je poseert voor mijn poserend oog.
Ik kom naar de nieuwe kilo kijken.
Je lichaam is geen skelet meer.
Je vlees weet weer van wanten.
Ik kom het metrisch stelsel prijzen
en jouw oog. Ik schat je zo nabij.
Je meet mijn aandacht en wordt dik.
Ik kom je nieuwe kilo ijken.
Je huppelt voor mijn blik en weet
geen raad meer met je botten.
Ik hoor je nieuwe kilo krijsen.
Poserend in mijn oog en dik, weet
jij dat elke duizend millimeter
slechts een meter dichterbij komt.
Ik prijs het leven van hierna en
slik omdat het niet op nu wil lijken.
Ik schiet niet op, al word ik dik.
Een meter jij nog om te grillen.
Ik raak je kwijt en denk ik stik.
Jij was meer kilo dan ik ik.
| |
[pagina 452]
| |
Gainsbourg als dorpUitgeteld op zijn bed als een kruis,
als een landschap zo ronkend stil
dat geen vogel hier nog durft te
tsjilpen, met de luiken gesloten,
en de lakens allang uitgedeeld.
In het dorpscafé op het plein staat
laat in de middag een stoppelbaard
te zingen. Het volkslied gestameld
als reggae. Een stamgast zwijgt uit
verveling. Buiten hangt een ansicht,
een uitzicht dat steeds hetzelfde is.
Een zachte glooiing met een harde ruis.
De stoppelbaard schraapt zijn keel
en zoekt vergeefs het woord uitgang.
Zijn schorre lied weet dat morgen alles
anders, maar belooft een eentonige exit.
Een zachte flank als een laken,
als een landschap zo ronkend stil
dat geen vogel hier nog durft te
vliegen, met de luiken gesloten,
en die gedeelde schorre verveling.
| |
[pagina 453]
| |
Oude dame met maskers (James Ensor)Een afgewezen portret, niet mooi oud
genoeg, of zelf een masker, deze roze
dame met tierend gewas op haar hoofd?
De exorcist is de groene Chinees rechts,
een slang van een gezicht, met rode
lippen, zwarte eyeliner, haviksneus.
Of de zielig-glimlachende Vrijdag links,
met schele ogen en dito tanden, de kin
doorschijnend als het gelaat van een spook.
Is dit waarom ze afgewezen is, een geest?
De bende om haar heen is als een roedel
maskers die steeds maar aarzelt, aarzelt.
Neem de kleine neger onderin, de dode
die uitbundig op haar schouder drijft,
de engel rechtsboven, zwevend alleen.
De oude dame zelf staart laconiek, ogen
en mond haast ingetrokken, half grimas,
sarcastisch teder, glimlachend leder.
Wordt ze belaagd of wordt ze bemind?
Is ze al dood of wordt ze net wakker?
De maskers bestaan alleen voor haar,
beschimpen en adoreren haar rimpels.
Mocht ze gaan lachen, eeuwig alleen,
dan dansen de maskers zonder lichaam
tot iets of iemand het doek laat vallen.
Is dat de dood, dan is er niets te veinzen.
Is het de wekker, dan is het hooguit tijd
| |
[pagina 454]
| |
om de roze dame weer eens op te graven
en zelf te dansen tot de maskers smelten
en geen mens meer weet of hij echt is.
Dan grijnst de dame om haar afwijzing,
niet mooi oud genoeg en zelf een masker,
en waant zich even één met wat u ziet.
| |
[pagina 455]
| |
Het doek en de spiegelGainsbourg en zijn spiegel Gainsborough
varen op de veerboot naar Dover.
De eerste gaat heen, de tweede gaat terug.
De een is onstuimig, de ander stug.
De een schildert het leven met woorden,
de ander dicht de dood in het noorden.
Bij het zien van de witte klippen
stijgt het water hen naar de lippen.
God rookt havana's. G. en zijn G.
zuipen Gitanes als gin met thee.
Zo duurt de reis een jaar. De een
keert niet terug, de ander gaat heen.
De verf blijft nat, de keel wordt droog.
Het doek applaudisseert zich omhoog.
De spiegel verklapt dat ze hem bedroog.
Het doek bekent dat ook hij alles loog.
| |
[pagina 456]
| |
De dood en de woordenTerwijl hier iemand in de armen
van zijn geliefde klaarkomt, wordt
ergens in een kelder zijn evenbeeld
grondig bewerkt. Een kruiswoord.
Een kaakslag in de lucht, een kaakje
met bloed in een handomdraai
ongezien verorberd, nu honger
terugkeert en de lucht betrekt.
Daaronder ligt hij bedaard
als een bericht te wachten
op een lezer, nog ongedrukt
al zwaar bemind, verliefd
op de letters die hij straks
mag ontzetten: de dood
drie hoog achter, beletage,
tuinpad, hek en mierenhoop,
plensbui, plat water, Duvel,
Johnny Walker, sluitingstijd.
De bijenman aan de bel verstaat
zijn bijen. De grondig bewerkte
in de kelder zijn beulen. De minnaar
liegt in de armen van zijn geliefde
omdat zijn liefde gespaard moet,
opdat er toekomst open blijft
en het woordenboek niet dicht
bloedt.
| |
[pagina 457]
| |
Where did it all go wrong, Mr. Best?
Met iemand in zee gaan is de vraag.
In dit weer? Geen vlieg durft nog te vliegen.
Maar op tien hoog vliegen de kurken
naar het plafond. De hitte smeekt om dorst.
George, in Amerika een en al blunders, weet
niets beters dan zijn zinnen om te zetten
in geluk. 100.000 met roulette. Niet Russisch,
contant. Dorst. Op tien hoog met Miss World
in doorzichtig negligé, de biljetten slordig
uitgeteld op de lakens, een klop op de deur,
roomservice met de ontploffende fles, niet
eens verbaasd maar met een brandende vraag
in zijn deinende hersens. Geen halszaak:
But where did it all go wrong, Mr. Best?
Terwijl de kurken springen, de biljetten
uitgeteld op de lakens, Miss World halfnaakt
en de vissen te lamlendig om te zwemmen.
Met iemand in zee gaan was de vraag?
In dit weer smaakt elke vraag naar meer.
Tien hoog, twaalf uur, 100.000 op het bed,
en de zee is een vlieg zonder vleugels
met al het lef dat hem lamlendig maakt
en Miss World loslippig, stel je voor,
Amerika joelend en fluitend beneden,
omdat George verlamd door de kurken
en zonder vleugels en vliegangst
eindelijk besluit om in zee te gaan.
| |
[pagina 458]
| |
BestaatIk stuit op een notitieblaadje met
‘Het spijt me dat ik je hieraan bloot
moet stellen’ in mijn handschrift
onder bladzij 964 van het woordenboek.Ga naar eind⋆
Geen idee meer waarom het me speet.
Een begin van een brief, vergeten
te schrijven? Met die spijt is het
ongetwijfeld goed gekomen. En met jou?
Vreemd is dat niets, ondanks dit gat
in mijn geheugen, me aan die woorden
doet wrikken. Ze zijn zo waar dat
ze nergens op slaan. Ik lees regels
die Sylvia - die ik nu zo mag noemen
vanwege al die vertaalde brieven - niet
vergat te schrijven in haar handschrift:
‘Ik ben hem nog niet toegevallen.
Hij zegt dat ik op foto's niet
mooi ben.’ En denk dat ik gevallen
ben, nu en dan foto's retoucheer
en terug bij af kom, bij jou
op bladzij 964 van mijn geheugen,
dat aan niets meer twijfelt en toch
zijn spijt laat blootstellen.
Dankzij toevallig mijn handschrift.
En het feit dat jij bestaat.
| |
[pagina 459]
| |
LevenDe pot thee, de pint bier, de Wirtschaft,
de bergen met sneeuw, de alm die omhoog
snelt, is dit vakantie, of leven?
Geen vuiltje aan de blauwe lucht, man,
de Sekt vloeit rechtstreeks naar de top,
sneeuw of geen sneeuw. Een ansicht
waarop geen helm meer te bekennen,
alleen een buiksprekende Wirt
die de annexatie dagelijks vergeet.
Dit is Hallstatt, leven zonder angst,
vakantie naast het zoutmeer, zout water
in de thee, barkrukken op straat. Feest.
En dan toch besluiten: niet meedoen?
Dit is te veel. Het leven wil angst,
de vakantie wil beven, man, het zout
staat voor de deur, ik stel voor: op
krukken gaan we de berg op, we bidden
en geven alles en iedereen de schuld.
Dus staven we ons met zoute thee, bier
en Sekt. Op de top, vreselijk onschuldig.
Niemand kan zonder vakantie, of leven.
Minder is er niet: Feest. Angst. Laven.
|