Thomas Rosenboom
Onthouding
Over Dirk Ayelt Kooiman
Bij de naam Dirk Ayelt Kooiman denk ik niet alleen aan zijn afzonderlijke boeken, ik krijg dan bovendien het beeld voor ogen van een schrijverschap dat op een bepaalde manier voornaam is. Wat doet Kooiman anders dan anderen? Wat doen die anderen?
Een schrijver gaat schrijven. Ingespannen tuurt hij naar de blinde muur waarachter hij een roman vermoedt. Hij is de belegeraar van een onbekende veste. Slechts een paar torens steken boven het bolwerk uit. Hoe daarin binnen te dringen, en zich de verborgen schatten van stof en drama eigen te maken?
De klassieke krijgskunst schrijft voor: eerst artillerievuur, om van veilige afstand de weerstand van de muur te beproeven en er een bres in te schieten; vervolgens de snelle inval van de cavalerie, met als doel verwarring stichten en als kenmerk vurige paarden, vederbossen en flonkerende sabels; en ten slotte de definitieve verovering door de infanterie, het voetvolk, het laagste wapen maar het enige dat het terrein blijvend kan bezetten.
De schrijver doet het ook zo. Hij werpt lange blikken op zijn stof, zoals hij 's nachts naar een dame in de disco kijkt, en er ontstaat een opening; hij treedt binnen, schrijft in haastige opwinding een eerste scène, even kortbondig als de eerste woordenwisseling op een dansvloer - en ja, het gaat, de poort zwaait open, de schrijver begint zich op zijn gemak te voelen en trekt dadelijk de volgende ochtend met zijn infanterie het terrein binnen. Terwijl hij het meter voor meter in beslag neemt doet het ene na het andere detail zich voor aan zijn verrukte zinnen, kleuren, lichtwerkingen, intonaties, het rillen van een bloempje in de wind: ja waarlijk, het lijkt wel alsof hij zijn vesting echt gezien heeft, alles begint te stromen, het schrijven gaat echt goed nu - en zo dan, naarmate onze fictieschrijver sterker het gevoel heeft er werkelijk geweest te zijn, wordt zijn roman een relaas, een reisboek zonder enige spaarzaamheid van woorden meer, ten slotte de memoires van iemand die vooraan stond.
Het is duidelijk dat Kooiman zijn romans op rigoureuze wijze voor dit lot behoedt. Bij hem geen veelheid aan details, nooit het volbonte realisme van vakantiefoto's.
Maar: is hij er eigenlijk wel geweest? Zeker wel, en langer dan anderen, gezien zijn uiterst consciëntieuze werkwijze - maar hij fotografeerde de schaduwen.
En: stroomt het wel bij Kooiman? Zeker wel, maar niet als een waterstraal uit de kraan, meer als een parelsnoer in de hand.
Kooiman volgt een andere, zijn eigen strategie: na de verovering van zijn veste stuurt hij zijn infanterie weg en trekt hij het inmiddels volledig verkende gebied opnieuw binnen met zijn cavalerie, waarbij het dan dus niet meer om de reeds volbrachte inname gaat, maar louter nog om de stijl van de uitvoering - het is een schrijven in tweede instantie, juist om de lichtheid van de eerste aanraking te behouden; het proza van Kooiman is nooit het werk van zwoegend voetvolk, maar van de elegante cavalerie, van de vaandrigs en huzaren, met andere woorden: van de heren.