geen behoefte om namens anderen te spreken, maar ik heb, weigerend het woord tot Pasović te richten, tegen de twee tolken zo ongeveer gezegd dat er geen woorden waren voor de schandalige pogingen van de Nederlandse overheid om ‘Srebrenica’ in de doofpot te stoppen; dat er voor zulke verschrikkingen geen troost bestond maar dat in elk geval de waarheid achterhaald moest worden; dat ik daar als schrijver uiteraard niet anders over dacht dan elke fatsoenlijke burger, maar dat Pasović’ zojuist gedane bewering dat de zaak door iedereen in Nederland werd doodgezwegen een aperte leugen was; dat Srebrenica zo ongeveer dagelijks in de pers en op de televisie aan de orde was, dat er twee toneelstukken over op de planken waren geweest (wat je van de kwaliteit ook vond), dat er nu sprake was van een parlementair onderzoek en dat ik zeker wist dat de Nederlandse journalistiek uiteindelijk de waarheid boven tafel zou krijgen. Dat lijkt me iets anders dan Van Thijns beschrijving: ‘De Nederlandse schrijvers putten zich uit in gevoelens van schuld en schaamte.’
‘De Nederlandse schrijvers druipen af,’ schrijft Van Thijn. Wat wil hij bereiken met zo'n onzinnige mededeling? De Nederlandse schrijvers dropen helemaal niet af. Ze praatten na met onder anderen de gastheren, de twee tolken, Grebo, een jonge Bosnische dichter die zijn toevlucht in Italië had gezocht, een journaliste, twee schrijvers en mensen uit het publiek. (Met die twee schrijvers praatten we bijvoorbeeld over hun eerste pogingen over de oorlogservaringen te schrijven; van de teksten die zij ons gaven publiceerden we gedeelten in Raster 78.) En Michel en ik lazen Pasović de les over zijn bezopen gedrag toen wij, mét hem en Van Thijn, het pand verlieten. Wij lieten Pasović achter en gingen met Van Thijn een biertje drinken op een terras met de snoeihard gedraaide hardrock waarmee jongeren in Sarajevo de bevrijding vierden. Daar gaven wij nog eens onze mening over het gechicaneer van Pasović en luisterden we naar Van Thijns droevig stemmende verhalen over zijn waarnemerschap. Vervolgens zochten we een restaurant waar Van Thijn en ik, als enthousiaste oud-volleyballers, Nederland op de tv Olympisch volleybalkampioen zagen worden door de Italianen te verslaan - dit tot ongenoegen van Michel, die een hekel heeft aan sport. Hoezo druipen af? Tegenover wie wil Van Thijn eigenlijk scoren met zijn dramatische verzinsels?
De volgende dag liet Pasović, de striemende, de Nederlandse schrijvers inviteren om gezellig een dagje met hem naar de kust te gaan om de droefheden van Sarajevo even te vergeten. Niet de jonge muzikanten nodigde hij uit, die samen met de schrijvers op reis waren, niet zijn Bosnische collega's, maar de schrijvers die hij volgens Van Thijn ‘bevend van woede’ had aangevallen en die zo smadelijk waren afgedropen. Ook een boze interrumpant weet waar zijn eigenbelang ligt. De schrijvers bedankten voor de eer en begonnen mét de muzikanten aan de lange busrit terug naar Zagreb.
Men wil hoop ik wel geloven dat het er mij met deze reactie niet om te doen is een operator uit Sarajevo, die kennelijk door roeien en ruiten gaat om voor zichzelf een nis in de geschiedenis te hakken, of een sentimenteel politicus een schop na te geven. Mijn reactie is ingegeven door eenvoudige woede omdat iemand uit een persoonlijke behoefte aan schuld, schaamte en onbehagen, en ik vrees uit een eigenaardige sensatiezucht, een vervalst beeld schetst van een gebeurtenis waarbij ik betrokken was. Als Le Goff gelijk heeft, en we de herinnering nodig hebben om over heden en toekomst na te denken, dan toch maar liever een niet al te vertekende herinnering. Geen enkele beschrijving kan er aanspraak op maken ‘de werkelijkheid’ weer te geven, ook de mijne niet. Maar ik weet wel zeker dat ze vele malen meer waarheid bevat dan die van Van Thijn.
Het is pijnlijk maar ook interessant Van Thijns eerste versie van de gebeurtenissen (in Stemmingen in Sarajevo) te vergelijken met de latere waar hier uit is geciteerd. In de eerste versie (die overigens ook ritselt van de halve