desinteresse, de neiging toe te geven aan de dagelijkse lokroep van het ‘ach, zo kan het ook wel’. Ik maak mijzelf wijs dat ik hierdoor langzaam ouder word.
Toch is openheid meer dan enkel een praktische manier om me te verlossen van mijn uitputting. Ik heb enigszins bijgeslapen nu, mijn ogen zijn niet langer dik omkaderd, de hoofdpijn is weg, mijn gezicht niet langer pafferig, de laatste verkoudheid uitgezweet. Ik constateer zelfs met een zeker genoegen een gebronsde teint in het spiegeltje. Ik maak de eerste wandeling. De tweede. Het is niet meer dan een uitnodiging aan het landschap, de heuvelrug, de kliffen boven zee, aan de liefhebbende nacht onder een witte sterrenhemel: open de deuren van mijn waarneming, herinnert u zich mij. Laat het gebeuren, laat de oneindigheid zich naar mij toeneigen. Laat, na de wederopstanding, de openbaring komen. Dat noem ik fase twee van mijn vakantie.
Vrij vroeg ben ik wakker geworden, ik zeg dat ik even een ontbijtje ga halen in de winkel in het dorp. Loop het hek van de hoteltuin uit, het straatje door, wat bochten om - en daar ligt de zee, knalblauw in de zon al, de twee rotsen in het water links, de zuiderhelft van het eiland rechts. En het geluk barst zo volledig uit mijn innerlijk naar buiten dat ik, nu ik in de frisse ochtenddauw doorloop om brood en feta en honing te gaan kopen, constateer dat er in mijn ziel een diepe stilte naar boven komt geweld. Of later die dag: ik loop de zee in, duik voorover, zwem tot voorbij de rotseilandjes, zoals het water afwisselend warm en koud langs mijn huid glijdt - de rijkdom dat ik dit mee kan maken aan het eind van de twintigste eeuw. Wanneer de zon ter kimme neigt loop ik langs het strand naar de kreek die daar uitkomt in zee, en als ik bij de bamboekraag ben zie ik een zilverreiger in opperste concentratie voorovergebogen in het stroompje turen. Het is allemaal nog voorgevoel nu, dit besef van de kostbaarheid van al het aardse, maar ik ben een eind op weg. De avond is gevallen, ik heb een dutje gedaan, ben verbouwereerd wakker geworden, ga eten, ‘we have the beeffleisch, the porkfleisch, the supa, the great beans en Greek sallat’. Het terras biedt uitzicht op de smalle branding en de duisternis daarachter. Ik denk: Ongeborgen, ongedekt in het leven staan is minder makkelijk dan jij denkt. Ik word, bemerk ik, allengs een strook bewustzijn in een houvastloze ruimte van kosmische proporties. Bedreigd bestaan. Ik voel hun aanwezigheid op de horizon weer, hun belangstelling voor mij zowaar. Ik ben het bereik van de goden in gescharreld.