De Gids. Jaargang 162
(1999)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Gijs van Oenen
| |
Moralisme en rechtsgeloofDe meest gangbare opvatting in de media is dat Clinton het toch uiteindelijk vooral aan zichzelf heeft te wijten. Waarom was hij die affaire met Lewinsky begonnen? Was dat niet erg dom? En als dat dan zo nodig moest, had hij het in ieder geval beter verborgen moeten houden. Waarom moest het zo nodig midden in zijn kantoor, in het Oval Office? Kon dat niet discreter? Deze kritiek bevat twee verborgen aspecten. Het eerste houdt in dat de president een moreel voorbeeld voor de natie moet stellen, en dus naar ‘hogere’ (morele) maatstaven gemeten moet worden dan gewone burgers. Het tweede benadrukt juist dat voor de president precies dezelfde maatstaven gelden als voor iedere burger; met andere woorden, er mogen hem geen privileges worden verleend. De eerste kritiek is dus vooral moreel, de tweede juridisch van aard. De morele kritiek komt in hoofdzaak uit de hoek van conservatieve moralisten zoals William Pfaff, columnist voor de Los Angeles Times en de International Herald Tribune. Hij schreef een stuk (overgenomen in NRC Handelsblad van 10/9) dat vooral interessant is door zijn krakkemikkige poging te laten zien dat Clintons gedrag niet past in de Amerikaanse staats- | |
[pagina 138]
| |
rechtelijke traditie. Die traditie, betoogt Pfaff, berust op ‘zekere verheven morele uitgangspunten’ die typisch zijn voor de achttiende eeuw, althans voor de retorica. Toch heeft die retorica ‘een traditie van politiek fatsoen’ gevestigd in onderwijs en cultuur. Niet dat daar in de praktijk veel van te merken is, geeft Pfaff toe - het komt vooral tot uiting in de verering die men voelt voor Abraham Lincoln, en in een enkeling als George Marshall, de generaal die een bod van een miljoen dollar voor zijn memoires afsloeg omdat men geen profijt behoort te trekken uit een overheidsambt. Dat was mooi van Marshall, maar natuurlijk zeer uitzonderlijk. Nu vormt die uitzonderlijkheid, zou men kunnen zeggen, juist de kern van de morele kritiek. Conservatieve puriteinen als Pfaff vinden dat de massa's geneigd zijn tot verderf en zonde, en dat juist daarom hooggeplaatste functionarissen het goede voorbeeld behoren te geven. Doen ze dat niet, dan moeten ze weg. Uit opiniepeilingen blijkt echter dat de meerderheid van het Amerikaanse volk zijn standpunt niet deelt. Er is dus geen democratische grond om een aftreden vanwege immoraliteit te eisen. Maar misschien vindt Pfaff dat dit oordeel ook helemaal niet aan het volk is. De urgentie van Clintons aftreden ligt immers precies in de morele zwakheid van gewone mensen. Wanneer de ambtsdrager geen moreel houvast meer biedt, valt het volk ten prooi aan immoraliteit en verwarring. Aan wie is dan wel het oordeel? Dat kan eigenlijk alleen maar aan de een of andere morele elite zijn, wellicht aan ‘opinion leaders’ als Pfaff zelf, of aan rechtse religieuze leiders. Maar zoals gezegd weet Pfaff slechts een paar geschikte voorbeelden te noemen, allemaal uit het verre verleden. Zolang hij echter niet in staat of bereid is om zo'n morele elite te identificeren, ontbeert zijn kritiek coherentie en overtuigingskracht. Nu bestaat er wel een democratische variant op dit soort kritiek, die echter nog virulenter is dan Pfaffs aristocratisch moralisme. Daarvan getuigt de heftige aanval op Clinton door Andrew Sullivan in The New Republic, het progressieve opinieblad waarvan Sullivan tot voor kort hoofdredacteur was (14+21/9, overgenomen door de Volkskrant van 12/9). Clinton is niet slechts moreel zwak, betoogt Sullivan, hij heeft zelfs helemaal geen moraal. Hij is een moreel nihilist zonder enig fatsoen. Van meet af aan heeft Clinton over alles en iedereen gelogen, en nooit heeft hij enige verantwoordelijkheid genomen. Hij is een leugenaar, slechts bekwaam in opportunisme en egocentrisch bedrog. (Ja, dit staat er allemaal letterlijk.) Hoe kan zo iemand eigenlijk tot president worden verkozen? En herkozen? Volgens Sullivan door de ‘morele nonchalance’ die zich van de bevolking heeft meester gemaakt. De regeringsleider behoeft niet het goede voorbeeld te geven, zoals Pfaff meent. Maar wanneer hij een heel slecht voorbeeld geeft, kan men niet verwachten dat de moraliteit van het volk intact blijft: ‘Zonder een hoogste ambtenaar van het land die laat zien dat hij eerlijk is, ook al is het maar een beetje, is geen enkel democratisch regeringsbestel bestand tegen het cynisme en de desinteresse die weldra de kop zullen opsteken.’ Die morele laksheid is dus niet eigen aan het volk, zoals Pfaff meent. Zij is louter het resultaat van Clintons gedrag. De bevolking treft geen enkele blaam, Clintons actieve slechte invloed is voor alles verantwoordelijk. Hij is een ‘cynisch, narcistisch kankergezwel’ dat de morele weerstand van de Amerikaanse samenleving heeft ondermijnd. Daarom is zijn verwijdering noodzakelijk. Levert Sullivans verhaal een goede reden op om op Clintons aftreden aan te dringen? In één opzicht wel. Volgens zijn analyse zal de ‘normale’ situatie van moreel besef zich spontaan herstellen zodra de kwaadaardige invloed is verwijderd. Daarvoor is, anders dan in Pfaffs verhaal, geen speciaal leiderschap nodig van een morele elite. Maar is Sullivans analyse juist? Ik denk het niet. Dat Clinton zo'n slecht mens is als Sullivan beweert, is op zichzelf al erg onaannemelijk. En als het waar zou zijn, dan zou Sullivan moeten uitleggen hoe het | |
[pagina 139]
| |
mogelijk is dat nu juist die ene rotte appel in de mand van Amerikaanse burgers het tot president heeft weten te brengen. Zegt dat niet meer over de Amerikaanse maatschappij dan over Clinton? Misschien was het Amerikaanse volk misleid, of naïef. Maar waarom keert het zich dan niet en masse tegen Clinton, nu ze door Sullivan en anderen uit hun ‘morele nonchalance’ zijn wakker geschud? Dat zou toch de test moeten zijn voor een ‘democratische’ opvatting als die van Sullivan. Als zijn standpunt geen weerklank vindt bij de bevolking, is het onhoudbaar. De juridische kritiek is van een heel andere orde. Die komt uit liberale hoek, en benadrukt juist dat Clinton naar dezelfde normen moet worden gemeten als ieder ander. Hij heeft dezelfde rechten en plichten als een gewone burger, en mag ook diens zwakheden hebben. De meeste liberalen tillen daarom niet zwaar aan Clintons seksuele avonturen zelf. De scheiding tussen privé en publiek is voor liberalen heilig. Clintons privézaken werden echter ineens openbaar toen hij er publiekelijk over ondervraagd werd, eerst in de media en toen door onafhankelijk aanklager Starr. Wat moest hij zeggen? Van een privézaak werd dit ineens een halszaak. Vanuit liberale hoek werd erop gehamerd dat Clinton geen privileges mochten worden verleend. Voor de wet was hij een gewone burger. Als hij de wet overtreedt, moet hij gestraft worden, ook als het om een kleine overtreding gaat. Anders, schreef de New York Times op 5 april hooghartig, gaat het van kwaad tot erger. Maar tussen rechtsgeloof en werkelijkheid stonden tal van factoren die de gelijke behandeling perverteerden en Clintons ‘gewoon burgerschap’ tot een steeds karikaturaler fictie maakten. Om te beginnen is het zeer onwaarschijnlijk dat een gewone burger ooit in een situatie als die van Clinton zou belanden. Het soort vergrijp waarvan hij werd beschuldigd, zou door geen enkele aanklager ooit voor de rechter worden gebracht. Daarvoor zijn ze veel te onnozel. Om aan bewijs voor zijn vervolging te komen, moest aanklager Starr Monica Lewinsky's ontboezemingen stiekem op de band vast laten leggen door haar Judas-vriendin Linda Tripp - een manoeuvre die zelfs Richard Nixon nauwelijks had kunnen verzinnen. Dat op grond hiervan een serieuze juridische aanklacht kon worden gestart, is alleen verklaarbaar uit lage politieke motieven. Enerzijds die van de openbare aanklager, anderzijds die van Congresleden en andere invloedrijke personen in Washington. Die politieke achtergrond blijkt onder andere uit de gretigheid waarmee allerlei documenten en feiten openbaar werden gemaakt, met de bedoeling Clinton verder in het nauw te drijven. Dit klemt des te meer omdat het voor de president praktisch onmogelijk was om een beroep te doen op zijn zwijgrecht, zoals iedere gewone burger in zo'n situatie zou doen. Niemand heeft de plicht mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Maar zo'n weigering opening van zaken te geven zou zeker politieke zelfmoord hebben betekend. Ten koste van vier jaar werk en veertig miljoen dollar wist openbare aanklager Starr Clinton ertoe te brengen zijn halve of hele onwaarheden op televisie en onder ede uit te spreken. Door deze geslaagde chantagetactiek wist Starr veel democraten, grote gelovers in de ‘rule of law’, te overtuigen. Clinton was nu immers niet alleen meer moreel, maar ook juridisch en publiekelijk over de schreef gegaan. Dat kon niet door de beugel. Laten we nu even terzijde dat wat Starr zelf deed beslist niet door de beugel kon - was het nu werkelijk zo erg dat Clinton loog over zijn avonturen? Je zou zeggen van niet. Ten eerste liegt bijna iedereen als het gaat over seks, en al helemaal over heimelijke buitenechtelijke affaires. Ten tweede kunnen presidenten (en andere gezagsdragers) hun functie niet behoorlijk uitoefenen zonder zo nu en dan helemaal of half liegen. Je hoeft geen Machiavelli te bestuderen om dat in te zien. En ook de ‘van kwaad tot erger’-redenering is niet steekhoudend. Over dit aspect van de zaak schreef de filosoof Jonathan Lear in The New Republic (28/9): wanneer het recht in grote | |
[pagina 140]
| |
dingen goed werkt, is dat vaak juist doordat we kleine dingen af en toe door de vingers zien. Het geloof in de ‘rule of law’, dat aan de wet strikt de hand moet worden gehouden ook als het een president betreft op wie een heksenjacht is geopend, kwam ook klemmend tot uitdrukking in de bizarre beslissing van het Supreme Court dat de procedures tegen de president niet behoefden te worden opgeschort tot na de voltooiing van zijn ambtstermijn.Ga naar eind2. Mits, schreven de opperrechters, zijn functioneren als president hierdoor niet zou worden belemmerd. Daarbij dachten zij alleen aan de tijd die de president nodig zou hebben om naar het gerechtsgebouw te lopen en zijn verklaring af te leggen. Dat, meenden zij, hoefde niet zoveel tijd te kosten. Een karikaturaler bevestiging van juridisch cynisme (want loutere wereldvreemdheid zal het toch wel niet zijn) is nauwelijks denkbaar. Slechts weinig later kon men overal op hoge toon Clintons hoofd horen eisen juist omdat de hele procedure, met name de publiciteit eromheen, zijn serieus functioneren als president onmogelijk dreigde te maken. | |
Clinton als zondebokEensgezind hield de grote meerderheid van commentatoren en hoofdredacteuren in de nieuwsmedia, en een grote meerderheid van de politici in Washington, vol dat de hele puinhoop die nu ontstaan was, aan Clinton zelf mocht worden verweten. ‘He largely brought this excruciating mess upon himself,’ schreef The New Republic (7/9), die dit zelfvoldaan ‘poetic justice’ noemde. Dat de republikeinen Clinton weg wilden hebben, is geen verrassing. Dat veel democratisch georiënteerde media en politici hen daarin steunden, is dat wel. De staat van cognitieve dissonantie waarin de pervertering van de rechtsgang in ‘Monicagate’ veel liberalen moet hebben gebracht, zal in niet geringe mate hebben bijgedragen aan de hardnekkigheid waarmee zij volhielden dat het allemaal Clintons eigen schuld was. Hetzelfde geldt voor de roep om zijn aftreden. Barbertje hangen was immers de snelste manier om deze pijnlijke zaak de wereld uit te helpen. Liberalen, in het bijzonder Amerikaanse liberalen, bijten liever hun tong af dan toe te geven dat binnen hun rechtssysteem een klassiek showproces gevoerd kan worden. Maar ik denk dat er meer aan de hand is dan liberale schaamte of conservatief moralisme. Het excessieve afschuiven van de schuld op een enkele persoon vormt hiervoor een aanwijzing. Een andere aanwijzing ligt in het uit de hand lopen van het hele proces. Het had een eigen dynamiek verkregen, die nauwelijks of niet meer door de deelnemende partijen werd gecontroleerd. Nog een aanwijzing ligt in de aard van de kwesties die aan de orde zijn, en vooral in hun combinatie: politiek leiderschap en seks. Hier en daar, vooral buiten de Verenigde Staten, wordt daarom al gesproken van een ‘heksenjacht’, dan wel een ‘heksenproef’. Henk Hofland deed dat bijvoorbeeld in NRC Handelsblad van 5 augustus. En inderdaad vertoont het oordeel waaraan men Clinton onderwerpt wel de trekken van een heksenproef. Juist het feit dat hij zich in deze zondvloed van beschuldigingen, aantijgingen, verdachtmakingen en vernederingen nog drijvende weet te houden, bewijst volgens zijn critici zijn perfide karakter. Een fatsoenlijk mens zou allang zijn gezonken. Maar meer nog dan een heksenjacht vertoont de affaire de trekken van een ander klassiek vervolgingsproces: het zondebokmechanisme. Diverse kenmerken van het klassieke zondebokproces zijn geïdentificeerd door René Girard.Ga naar eind3. Om te beginnen verkeert de maatschappij in een crisissituatie. Er heerst een staat van ‘de-differentiatie’: voorheen gescheiden sferen en praktijken lopen nu door elkaar en zorgen voor verwarring, desoriëntatie en chaos. Verder is er sprake van een ‘fundamenteel misdrijf’, dikwijls een vorm van vadermoord. Vaak komt daarbij ook de overtreding van een taboe | |
[pagina 141]
| |
kijken, meestal in de seksuele sfeer. Zo'n misdrijf wordt beschouwd als rampzalig voor de maatschappelijke orde; het heeft een verwoestende uitwerking op de sociale banden. Elementair is tenslotte uiteraard dat slechts een klein aantal individuen, of zelfs een enkeling, verantwoordelijk is voor de aangebrachte schade. Er werd slechts één persoon verantwoordelijk gehouden voor de sociale schade: president Clinton. Ik noemde al een van de omstandigheden die ertoe bijdroegen dat de schuld louter en alleen op hem werd geschoven: de cognitieve dissonantie van liberalen die heilig blijven geloven in de ‘rule of law’. Maar er is meer. Voor veel betrokkenen is de strijd een persoonlijke vendetta geworden. Menig republikein is nog altijd uit op wraak voor wat, in hun ogen, de democraten Nixon hebben aangedaan. Verder voelen veel democraten zich door Clinton danig in de kou gezet - op dit aspect ga ik verderop nog nader in. Tenslotte droeg ook de juridisering van het proces bij aan het individualiseren van de schuldvraag. Hoewel de onafhankelijke aanklager zijn onderzoek graag presenteerde als een soort ‘waarheidsvinding’, was het in zijn aard een louter juridische procedure die geen ander doel kan hebben dan individuen aan te wijzen als schuldigen of verantwoordelijken. De hele kwestie kon worden teruggebracht tot die ene vraag, over seks of leugen: heeft hij het gedaan of niet? Het is ook duidelijk dat aan Clintons daden buitenproportionele gevolgen werden toegeschreven. Om te beginnen noemt men Clinton opeens volstrekt ongeloofwaardig: als hij hierover liegt, hoe weten we dan dat hij over andere zaken de waarheid spreekt? Dat vraagt zelfs Robert Reich, Clintons toch niet onverstandige ex-minister van Arbeid, in de Los Angeles Times (overgenomen in de Volkskrant van 19/9). De onzinnigheid van deze vraag kwam hierboven al ter sprake. Presidenten moeten zo nu en dan liegen, en over (buitenechtelijke) seks liegt bijna iedereen. Voorts wordt Clinton verantwoordelijk gehouden voor allerlei vormen van maatschappelijke ontregeling die de ongekende seksuele openbaarheid zou hebben teweeggebracht, of het nu de dalende beurskoersen zijn of de schadelijke invloed die het zou hebben op kinderen (een klassiek verwijt, ook al gericht op Socrates). Zo meldde Newsweek op 21 september: ‘Volgens 62 procent van de bevolking heeft Clinton zich voldoende verontschuldigd, maar 61 procent vindt dat zijn gedrag hem ongeschikt maakt als rolmodel voor kinderen.’ Clinton vormt een bron van morele corruptie. En hij blameert het politieke systeem: ‘Clinton haalt niet alleen zichzelf omlaag, maar ook het hele regeringssysteem dat hij als president moet verdedigen’ (Sullivan). Voor alle reacties van anderen op de onthullingen over zijn persoon wordt Clinton persoonlijk verantwoordelijk gesteld. Het criterium van Girard dat er een taboe is overschreden, gerelateerd aan seks, lijkt buiten kijf. Maar welk taboe is dat precies? Voor een deel natuurlijk het feit dat de president buitenechtelijke seks heeft bedreven. Maar dat was niet veel nieuws. Er moet dus meer aan de hand zijn geweest. Deels speelde wellicht mee dat Lewinsky een assistente van de president was, en nog niet half zo oud als hij. Zo ongebruikelijk is dat echter niet voor ‘kantooraffaires’. Waar zat dan nog meer een probleem? Ik denk in de ‘slordige’ indruk die het geheel maakte. Clinton had discreter moeten zijn, zijn sporen beter moeten verbergen. Hij had ergens een appartementje moeten huren, en niet zijn staf compromitteren door hen sporen te laten verdoezelen. Zeker had hij niet in zijn kantoor, het heilige Oval Office, seks moeten bedrijven. Hij had, met andere woorden, meer moeite moeten doen om zijn privézaken te scheiden van zijn publieke zaken, zoals politiek filosofe Jean Elshtain schreef in The New Republic (23/3). Juist vanuit liberaal perspectief is een haarscherpe scheiding tussen publiek en privé een halszaak. Slordig omgaan met deze grens is gevaarlijk, al helemaal wanneer ‘slordige’ seks de aanleiding daarvoor vormt. Hiermee zijn we meteen gekomen bij Gi- | |
[pagina 142]
| |
rards eerste kenmerk van zondeboksituaties. Dat betrof wat Girard noemt de-differentiatie, een crisissituatie waarin voorheen gescheiden sferen en praktijken door elkaar heen gaan lopen en algemene verwarring en desoriëntatie ontstaan. Van zo'n soort situatie was in de Verenigde Staten inderdaad sprake. Privaat werd met publiek verward, recht met politiek, seks met moraal. Ironisch genoeg waren juist de praktijken van aanklager Starr, benoemd om de publieke politieke moraal te bewaken, hiervoor het meest direct verantwoordelijk. Het was Starr die door jarenlang gewroet privékwesties tot publieke zaken maakte. Het was ook Starr die, gesteund door de republikeinen, een privékwestie tot een juridische kwestie maakte, en vervolgens tot een politieke. Dat seks en moraal in de gegeven omstandigheden door elkaar gingen lopen, is al helemaal niet verwonderlijk, zeker in een culturele context waarin puriteinse opvattingen nog steeds een grote rol spelen. Men zou kunnen tegenwerpen dat niet in de Amerikaanse samenleving deze fenomenen door elkaar lopen, maar alleen bij Bill Clinton. Starr is in deze visie slechts de boodschapper. Maar in dat geval zou er natuurlijk nooit zo'n beroering zijn ontstaan. Dit is een mooi voorbeeld van het omdraaien van het oorzakelijk verband, volgens Girard ook typerend voor zondebokmechanismen. De individuele overtreding vormt gewoonlijk een ‘weerschijn of imitatie’ van het algehele niveau, de maatschappij. Dit is ook wat velen buiten de Verenigde Staten denken: Monicagate zegt meer over Amerika dan over Clinton, zoals ook het Starr-rapport meer zegt over de opsteller ervan dan over de beschuldigde.Ga naar eind4. Voor de vervolgers is echter de afzonderlijke persoon niet de weerspiegeling, maar de bron van het verval. Zij zien in hem de oorsprong en oorzaak van alles wat hen kwetst. | |
Massa en eliteToch is er een atypisch aspect aan Clintons vervolging als zondebok. In het klassieke zondebokmechanisme is er sprake van een collectief proces van obsessie en vervolging: het hele volk keert zich tegen de enkeling. Maar in de bespreking hierboven van de aanvallen op Clinton zagen we dat hiervan nu juist geen sprake is. Zowel de moralistische als de liberale critici zien hun aanklacht tegen Clinton ondermijnd door een gebrek aan steun van de bevolking - vaak tot hun eigen verbazing en ergernis. De bevolking weigert, volgens de opiniepeilingen, stoïcijns om zich tegen Clinton te laten opstoken. Zelfs de publicatie van Starrs rapport en van de videotapes van Clintons verhoor voor de Grand Jury verminderden de populariteit die Clinton genoot bij het Amerikaanse volk niet. Er was geen sprake van een massaverzet tegen Clinton. Waar kwamen dat verzet en die vervolgingsdrang dan wel vandaan? Niet uit de massa, maar uit de elite. En wel uit een specifiek deel daarvan: de elite van politici en mediapersonen in Washington. Het is deze ‘priesterkaste’ die erop was gebrand Clinton weg te krijgen, niet de Amerikaanse kiezer. Ieder segment van die kaste had daarvoor zo zijn eigen redenen. De felle reacties van conservatieve en liberale commentatoren op Monicagate besprak ik al. Een ander belangrijk element was de snelle volte-face onder Clinton-getrouwen. Persoonlijke en politieke teleurstelling over de houding en de positie van Clinton speelde hun parten.Ga naar eind5. Dat Clinton de uitzending van de videobanden overleefde, en zijn populariteit zelfs steeg, werd door democraten niet als een overwinning gevierd. Eerder ervoer men het, als in de heksenproef, als een nieuw bewijs van Clintons ongrijpbaarheid en wispelturigheid. Velen hadden het gevoel dat ze al jarenlang nauwelijks nog iets anders deden dan troubleshooting - niet voor het land, maar voor de persoon Clinton. Meer dan andere presidenten was Clinton, volgens Washington-insiders, omge- | |
[pagina 143]
| |
ven door een beschermend team van medewerkers dat zijn politieke en persoonlijke plooien gladstreek (het zogenaamde spin-doctoring). Dat nu juist een onbenullige seksuele affaire al hun inspanningen teniet zou doen, was voor velen van hen de druppel die de emmer deed overlopen. Na Clintons eerste publieke bekentenis van zijn affaire met Lewinsky overheersten in het nieuws de reacties uit het Clinton-kamp zelf, van medewerkers die zich ‘bedrogen’ en ‘verraden’ voelden. ‘Shock and betrayal’ heersten in het Witte Huis, schreef bijvoorbeeld de Chicago Tribune. Kranten als de Boston Globe, de Los Angeles Times en de New York Times meldden vergelijkbare gevoelens. Vanaf dat moment gingen de zaken voor Clinton snel bergafwaarts, temeer daar er sinds zijn herverkiezing geen dringende carrièrereden meer bestond voor democraten om zich aan hem te committeren. Integendeel, met de tussentijdse verkiezingen van eind 1998 in zicht reageerden velen in het Clinton-kamp als zenuwachtige aandeelhouders tijdens een vallende beurs: zij wisten niet hoe snel ze van hun investering af moesten komen. Maar ook op een ander front sloten de rijen zich tegen Clinton. Heftiger en eensgezinder dan ooit trokken de media van leer tegen een zittende president. Sinds de Watergate-affaire zijn de relaties tussen het Witte Huis en de media aanzienlijk verslechterd. Een groot deel van de pers in Washington gaat ervan uit dat de president in principe liegt, en ziet het als zijn hoogste doel die leugens te ontmaskeren. De jongste generatie journalisten, opgegroeid na Watergate en in de cynische jaren tachtig, geeft meer om eigen carrière en gezin dan om welzijn en toekomst van de politiek.Ga naar eind6. Dit alles wordt nog versterkt door de immer dringender behoefte aan direct en sensationeel nieuws, breaking a story zoals cnn dat graag doet. Vrijwel alle media bezweken voor de verleiding om alle geruchten, verhalen en onthullingen, in het bijzonder natuurlijk die van aanklager Starr, zonder pardon of uitstel de wereld in te slingeren. Rechtse kranten zagen hun kans schoon Clinton door de morele mangel te halen. Maar ook de New York Times, toch de beste nationale krant van Amerika, voegde zich in het koor van schrille moralisten.Ga naar eind7. Bijna alle media, zelfs die welke normaal gesproken over fatsoen of kwaliteit beschikken, voelden de behoefte politieke of financiële munt uit de affaire te slaan. | |
Zondebok verslaat rechtsstaatClinton is dus het onderwerp geworden van een zondebokmechanisme, op gang gebracht en in stand gehouden door een ‘priesterkaste’ van spraakmakende politici, politiek commentatoren en persvertegenwoordigers in en rondom Washington. Dat is, voor de duidelijkheid, niet hetzelfde als een samenzwering. Hoewel er zeker ook georganiseerde krachten aan het werk zijn geweest, zoals de tabaksindustrie en ultrarechtse multimiljonairs,Ga naar eind8. is er voor een zondebokproces ook een samenloop van andere, meer toevallige omstandigheden nodig. Een zondebokmechanisme is een autonoom sociaal proces met een eigen genese en dynamiek. Het kan zich voltrekken onder bepaalde voorwaarden, in dit geval politieke voorwaarden, die ik geprobeerd heb te identificeren. Dit leidt tenslotte tot twee nauw verwante vragen. Had erger kunnen worden voorkomen? En: wat was er nu precies erg? Hier en daar zijn wel remedies voorgesteld die erger zouden hebben kunnen voorkomen. Meestal komen die neer op een strikte scheiding van sferen. Zo bepleit men in Frankrijk de klassieke republikeinse oplossing: een absolute scheiding tussen politiek en privéleven. Politici mogen best schurken zijn, zolang ze maar goed regeren. Inderdaad hoeven politici geen heiligen te zijn; wie die eis stelt, kweekt louter schijnheiligen. Toch denk ik dat de Fransen hun scheiding te rigoureus doorvoeren. Mensen willen terecht verifiëren of zij hun bestuur | |
[pagina 144]
| |
kunnen vertrouwen. En een deel van dat vertrouwen in politiek gezag ontlenen zij aan de persoonlijke integriteit van de gezagsdragers, of althans aan hun perceptie daarvan. De onwil om dit te erkennen leidt in Frankrijk tot een excessief magistratelijke opstelling van politieke bestuurders; hoeveel rimpels hun privéleven ook mag hebben, er mag niet aan worden getwijfeld dat zij in hun ambtsuitoefening onkreukbaar zijn. In plaats van politiek en privé kan men ook proberen publiek (of sociaal) leven en privéleven gescheiden te houden. In deze visie horen bestuurders (net als ieder ander) wel integer te zijn, maar hebben zij (net als ieder ander) het recht om de gebreken in hun integriteit tegen openbaarmaking te beschermen. Dit is het typische gambiet van de liberalen, vooral in Amerika. Privacyrechten en andere juridische garanties moeten in deze visie de gewenste strikte scheiding tussen publiek en privé in stand houden. De liberale rechtsfilosoof Thomas Nagel heeft dit standpunt ook in de Lewinsky-affaire naar voren gebracht.Ga naar eind9. Beschaafde sociale omgang is alleen mogelijk, schrijft hij, wanneer we ons innerlijk zelf, vol ‘wellustige, agressieve, gulzige, beangstigende en egoïstische’ gevoelens, kunnen verbergen achter de façade van een sociaal zelf. Transparante individuen maken een onfatsoenlijke maatschappij. In beginsel is dit een wijs inzicht, maar ook hier geldt dat al te strikte toepassing averechts werkt. Juist de ambitie publiek en privé strikt te scheiden leidt ertoe dat er geen dubbelzinnig, onontgonnen tussengebied meer kan bestaan. Men hoeft dan een kwestie die in beginsel privé is, slechts een klein beetje in het publieke domein te trekken, om hem te kunnen claimen als ‘van publiek belang’. Opeens kunnen alle beschermingen die het privéleven geniet dan wegvallen en zijn privacyrechten niets meer waard. Dat is precies wat Kenneth Starr en zijn hulptroepen met hun duw- en trekwerk in de Lewinsky-affaire hebben weten te bewerkstelligen. Dit maakte het ook mogelijk om het grove geschut van het recht in te zetten, om de mug van de Lewinsky-affaire te schieten. Zoals Nagel zelf ook met afgrijzen constateert heeft het recht in de hele affaire een uiterst destructieve rol gespeeld. In de eerste plaats door het misbruik dat Starr maakte van de functie van openbare aanklager. Om het heilige doel te bereiken zette de magistraat Starr, net als vroeger Joseph McCarthy, een arsenaal aan middelen in die zelf een flagrante schending vormen van recht en fatsoen. Mensen werden lastig gevallen, onder druk gezet, afgeluisterd, achtervolgd en vernederd; gegevens uit het gerechtelijk vooronderzoek lekten uit. Maar we zagen ook hoe destructief het recht werkte door het excessieve belang dat veel overtuigde liberalen gingen hechten aan de juridische kant van de zaak. Enerzijds door Clinton te willen behandelen ‘als een gewone burger’, anderzijds door alle aandacht te richten op de vraag: heeft hij gelogen (onder ede)? Een in wezen afgeleide kwestie werd daarmee tot hoofd-, of halszaak. Voor iedereen die geloof hecht aan liberale beginselen zou deze ontaarding van recht toch wel de meest schokkende conclusie uit de affaire moeten zijn. Het feit dat een zondebokmechanisme op gang kon komen, is weliswaar zorgwekkend, maar niet rampzalig. Zulke mechanismen zijn van alle tijden. Gevaarlijker wordt het wanneer zo'n proces niet wordt gestart en voortgedreven door de bevolking zelf, maar door maatschappelijke elitegroepen die juist de democratie zouden moeten waarborgen: politici en journalisten. En helemaal verontrustend wordt het wanneer noch democratie noch rechtsstaat daar iets tegen in kunnen brengen en daar zelfs volop aan meewerken. Schuld hieraan hadden, in de Lewinsky-affaire, vooral diegenen die, in plaats van het recht te dienen, toelieten of bevorderden dat het werd gebruikt als instrument in een vervolgingsproces. Zoals Kenneth Starr, maar ook het Supreme Court en de Senaat. Het allerergste is tenslotte misschien nog wel dat sommige betrokkenen erin slagen het hele gebeuren juist voor te stellen als een triomf van de democratie en | |
[pagina 145]
| |
de rechtsstaat, in plaats van als nederlaag daarvan. Dat is, naast frappant zelfbedrog, pas werkelijk een pervertering van politiek en recht. De Christian Science Monitor had onbedoeld gelijk toen ze, op 14 september, schreef: ‘This is a time for the prayers of everyone in the world who loves America's ideals.’ |
|